d'abord et qu'ensuite seulement il est ceci ou cela. En un mot, l'homme doit se créer sa propre essence; c'est en se jetant dans le monde, en y souffrant, en y luttant qu'il se définit peu à peu; et la définition demeure toujours ouverte; on ne peut point dire ce qu'est cet homme avant sa mort’. Wie ziet niet, dat in ‘Roerloos aan Zee’ daarentegen een streng, een Jansenistisch determinisme heerst? Zowel voor Herman Kempadel als voor Mathieu Delarue is het probleem: de vrijheid. En in mijn roman wordt dat probleem al geëvoceerd op bladzijde 9. Maar Delarue zal zijn vrijheid veroveren; Herman Kempadel verovert niets, kan ook niets veroveren, vermits hij voor altijd gebonden is aan wat is. Dat wordt altijd weer herhaald in het boek, en het martelende bewustzijn dat zij nooit méér zullen zijn dan wat ze zijn, brengt al mijn personages naar de radeloosheid. Kon ik nog verder afwijken van het existentialisme?
Stelt men tegenover de essentie van het existentialisme deze van mijn boek, dan bevindt men zich voor dezelfde kloof. ‘Roerloos aan Zee’ is een roman, waarin een categorie mensen, die uiterlijk tot de katholieke godsdienst behoort maar innerlijk ieder betrouwen in de Kerk verloren heeft, zich toch niet kan vrij maken van haar geloof in God. Juist uit dat Godsbestaan ontstaat de menselijke roerloosheid van deze groep en haar ondergang. Voor haar is heel het leven een hopeloze poging om God uit te schakelen.
De hierboven aangehaalde definitie van Sartre toont duidelijk aan, dat de existentialistische opvattingen regelrecht indruisen tegen deze van ‘Roerloos aan Zee’. De existentialist, hij weze dan atheïst of christelijk, neemt alleen de menselijke existentie in zijn gezichtsveld op, dat is het worden van de mens. Het zijn van God ontsnapt volledig aan zijn greep. vermits hij het niet existentieel kan beleven. Sartre, die zeer dikwijls verklaard heeft dat hij een atheïst was, heeft zich als existentialist toch nooit willen uitlaten over het Godsbestaan. Kierkegaard noemt God de vrijheid bij definitie; zijn wetten of daden zal de mens nooit kennen of ervaren. Vandaar dat de existentialist op een of andere wijze toch steeds ‘la part de l'homme’ kiest. Ook de personages van ‘Roerloos aan Zee’ trachten dat te doen (Herman in de eerste plaats), maar gevangen in hun bewegingloosheid en hun tijdloosheid tegenover God, kunnen zij daar niet in gelukken en gaan ten gronde in de mate, dat zij trachten te ontsnappen aan hun fataliteit.
Men ziet dat ik, met ‘Roerloos aan Zee’ vrij te pleiten van ieder existentialisme, mijn positie niet vergemakkelijkt heb. Misschien wordt het nu pas duidelijk hoe juist Herman Teirlinck mijn boek verder gezien had, toen hij schreef, dat ik door mijn pessimisme op de adem van de duivel vaarde. Daarover beslisse iedere lezer voor zichzelf. Ik heb slechts willen bewijzen, dat mijn duivel in ieder geval geen existentialist was!
Jan WALRAVENS