| |
| |
| |
De eenheid van Europa
1.
MENIG filmliefhebber zal zich het toneel herinneren uit ‘Het Spook gaat westwaarts’, waarin een Amerikaanse millionnair een Schots middeleeuws kasteel gekocht en ingescheept heeft en het heropbouwt in Florida. Wanneer hij zijn nieuwe aanwinst aan een vriend toont en deze, ietwat verwonderd, vraagt: ‘Maar waarom deze Venetiaanse gracht met gondola's vóór een Schots kasteel?’ antwoordt de Amerikaan: ‘Wel... de Europese toets.’
Wie een Europeër is, in de volle betekenis van het woord en niet louter een Schot of een Venetiaan, zal eerst lachen maar nadien dromerig blijven bij deze inval van de onschuldige Amerikaan. Zag hij niet veel verder dan wij allen? Van de afstand waarop hij het zag, van uit Florida, leek een Venetiaanse gracht met gondola's vóór een Schots kasteel, even natuurlijk als voor ons de Schotse wacht vóór de Mall te Londen, een toneel dat een 16de-eeuwse Schot zou hebben doen schaterlachen.
De geniale trek zit hem in deze ‘Europese toets’. Want in de levende betekenis van Europa zullen wij het geheim vinden van zijn eenheid, midden de verscheidenheid.
Als een geheel gezien tekent Europa zich even duidelijk af als gelijk welke van de naties waardoor het gevormd wordt. De verschillen tussen Skandinaven en Germanen, Latijnen en Slaven lopen in elkaar tot een algemene gelijkenis, een familiegelijkenis. Deze is stelliger en maakt meer indruk dan om het even welke verschillen, die een eigen karakter geven aan de volkeren en de naties, die Europa verenigt. Uiteindelijk, vooral bekeken van uit een ander werelddeel, zijn een Venetiaanse gondola en een Schots kasteel geschikte en gepaste geburen in een beeld, dat door de geschiedenis en de psychologie begiftigd is met een eigen indrukwekkende eenheid.
Na overleg keren wij terug naar een gevoel van verscheidenheid; en onze geest wordt opnieuw bevangen door de grote weelde van de nationale typen, die ons klein Europa voortgebracht heeft, van de trage, stoere Zweed tot de vlugge, levendige Fransman; van de vurige Ier tot de verfijnde Griek; van de empirische Engelsman tot de onbuigzame Pool; van de kalme, practische Zwitser tot de geestdriftige, kunstlievende Italiaan; van de gezellige maar verwaande Duitser tot de opstandige Spanjaard. Verder is er, over de grenzen van de bepaalde geaardheid heen, de onuitputtelijke verscheidenheid van type, gestalte, haar, huid en ogenkleur in een ingewikkeld en onnoembaar aantal kruisingen.
En toch is deze verscheidenheid geen warboel, maar eerder, ondanks de rijkdom van typen en de onstuimigheid van daden, een eenheid, die zich opdringt aan de geest en zegt: dit is Europa.
Eenzelfde verscheidenheid in de eenheid maakt indruk op de toeschouwer,
| |
| |
die de steden, deze typische Europese schatkamers, gadeslaat. Wanneer onze herinnering zwerft van Upsala naar Sevilla, van Bath naar Krakow, van Chartres naar Budapest, van Kopenhagen naar Siena. Wanneer wij de ogen sluiten om de bladerrijke bomen van een straat in Amsterdam rustig weerspiegeld in de grachten te zien of de zon, die Napels in weelderige kleuren schildert, of de evenwijdige rijen van slanke populieren, die met de Loire meekronkelen van kasteel tot kasteel, of de Alhambra, die hoog boven Granada zijn muren en poorten verheft, badend in heimwee naar de Moren, of Coïmbra luisterend naar zijn kloosterklokken in zijn geleerde stilte, of het Salzburg van Mozart. Wanneer wij de schoonheid gadeslaan, die onze Europese steden in de loop van de tijden vergaard hebben, dan blijft opnieuw in onze geest geprent hun wonderlijke verscheidenheid en ook hun even wonderlijke eenheid.
| |
2.
De voornaamste en meest natuurlijke oorzaak van deze eenheid en verscheidenheid van Europa is zijn natuurlijke omgeving. Dit kleinste van alle werelddelen, een deel van de wereld, dat nauwelijks voornamer is dan een kaap of een voorgebergte van Azië, heeft om te beginnen een gelijkmatige temperatuur, die hoger is dan deze van streken met dezelfde breedteligging in Amerika en Azië. Europa heeft dit voordeel te danken aan haar bijzondere verwarmings-stelsels, en ik zeg ‘stelsels’ opzettelijk in het meervoud. Het ene kunnen wij vergelijken met de ouderwetse Spaanse ‘brasero’ en het tweede met de moderne warmwaterketelverwarming.
De ‘brasero’ is de Sahara, waar de winden zich verwarmen, die de temperatuur van heel Zuid-Europa hoog houden. De hiel van Italië ligt op een breedte lichtjes noordelijk van Philadelphia, maar in Philadelphia bevriezen de rivieren in de Winter terwijl in Otranto niemand ooit ijs gezien heeft tenzij in een glas vermouth.
Niet tevreden om aldus ons klein Europa te verwarmen met een warmte, die onttrokken wordt aan een werelddeel, juist over de nauwe Middellandse Zee gelegen, legde de natuur het aan boord om, met hetzelfde doel, veel warmte over de Atlantische Oceaan te brengen, van uit het verafgelegen Amerika, zonder zelfs te wachten op de ontdekking van de nieuwe wereld door het kleine Europa, dat het moest verwarmen.
Dit stelsel staat bekend als Golfstroom en gelijkt op een centrale verwarming met warmwater, waarbij het water van de Golf van Mexico verwarmd wordt door de tropische zon, tot physische wetten het in beweging zetten en de Oceaan overbrengen om de temperatuur van heel West-Europa, van Portugal tot Noorwegen, te doen stijgen. Vooral Groot-Brittannië heeft aan deze centrale verwarming zijn gematigd klimaat te danken in plaats van het ingevroren leven, dat het zou moeten verduren, rekening houdend met zijn breedteligging en de poolwinden waaraan het blootgesteld is.
| |
| |
Dit blote feit, samen met de geschiedkundige gevolgen, die het insluit, toont het belang van de Golfstroom aan. Hoe dramatisch doet het koppige zoeken van de Spanjaarden naar een doortocht over Dariën naar de Zuidzee zich voor. Had een dergelijke doortocht bestaan, dan zou het water in de kookketel van de Golfstroom langs deze doortocht uitgelekt zijn en aldus de centrale verwarming van West-Europa vernietigd hebben en, mogelijk ook, door een grondige wijziging van het klimaat, de stam en de geschiedenis van Spanje, het de Spanjaarden onmogelijk gemaakt hebben daar ooit te geraken! Het was ten slotte de nieuwe wereld zelf, die, achter de sluier van de afstand, de Europese omstandigheden ging bepalen, die de Europeanen zouden toelaten de nieuwe wereld te ontdekken. Deze smalle strook land die Noord- en Zuid-Amerika verbindt, blijkt de sleutel te zijn, niet alleen van de nieuwe wereld maar ook van de oude: want zonder haar zou de Golfstroom nooit bestaan hebben; Spanje, Frankrijk en Engeland zouden veel koudere streken geweest zijn en de geschiedenis van de wereld waaraan deze drie landen machtig hebben meegewerkt, zou een heel andere loop genomen hebben.
De verwarming van de ‘brasero’ en van het warm water type is niet de enige oorzaak van het bevoorrecht klimaat van Europa. De vorm van Europa zelf is gunstig voor een gematigd klimaat. De kristalachtige klomp van het Skandinavisch schiereiland beschermt het vasteland tegen het geweld van de ijzige poolwinden. Een reeks van hoogvlakten en bergketens gericht van Oost naar West, en niet van Noord naar Zuid zoals in Amerika, dragen verder bij tot een verspreiding van het zacht klimaat en tot een bescherming tegen de Noordelijke kou in Europa.
Deze gelijke afstand tussen twee uitersten is een algemeen kenmerk van het uitzicht van Europa. Zijn stromen zijn noch groot noch klein, zijn bergen klimmen niet hoger dan de helft van de Himalaya of de Andes. Zijn vlakten zijn begrensd, zijn valleiën klein en goed gevormd, zijn kusten zijn zo diep ingesneden, dat iedere zee als een haard wordt van een familiekring.
Een blik op de kaart is voldoende om deze eenheid en deze verscheidenheid te verklaren, die de waarnemer van Europa op eerste zicht zozeer treffen. De eenheid stamt van de betrekkelijk korte klimaatschommelingen en kleine formatieverschillen, binnen welke het leven van Europa bepaald wordt; de verscheidenheid van de vele plekken en hoekjes, Zuid-, Noord-, Oost- en Westwaarts gericht, die de bergen, zeeën en rivieren van het Continent aan zijn bewoners aanbiedt.
| |
3.
Door hun bloed zelf dragen de bewoners, op hun eigen manier, bij tot deze eenheid en deze verscheidenheid. De wetenschappelijke benadering van dit lastig onderwerp heeft menig sprookje vernietigd. Ruim gesproken zijn er drie Europese typen waarvan de naam is afgeleid van hun voornaamste verblijfplaats: de bewoners van Skandinavië, groot van gestalte met langwerpig hoofd,
| |
| |
licht gekleurde ogen en lange neus; de Euraziërs, van middelmatige gestalte, met breed gelaat, lichte ogen en korte neus; en de bewoners van het Middellandse Zee-gebied klein van gestalte, met langwerpig hoofd, donkere ogen en lange neus. De eenvoud is louter vereenvoudiging. Europeanen zijn vooral een gemengd ras; andere typen zoals de Dinaren groot en donker, de Kelten, enkele Mongolen, en natuurlijk Joden, die overal aanwezig zijn, zonder te gewagen van de voorhistorische bestanddelen, komen de kleuren op het palet nog meer mengen; maar de borstel van de geschiedenis is door de eeuwen heen vlijtig geweest zodat heden geen enkel volk in Europa zeggen kan: ‘Ziehier een zuiver ras!’
Hoe gelukkig voor Europa! Hoe zonderling het ook moge klinken, de vermenging van verschillende rassen is misschien de ware oorzaak van Europa's eenheid; doch ik zal niet proberen dit paradox op te lossen vooraleer de schilderachtige verscheidenheid van het Europees landschap nauwkeurig onder ogen genomen te hebben.
Want de echte Europese stammen zijn niet deze welke de wetenschappen beschrijft met aanwijzingen van afmetingen en kleuren van schedel, haar en ogen, wel daarentegen de bepaalde soorten, door jaren en eeuwen gekweekt, met een aantal combinaties van deze wetenschappelijke typen, gevoed en grootgebracht op de wonderbare verschillen van de Europese bodem en klimaat. De reeks van holten, door de natuur in hoeken en kanten van Europa geplaatst, hebben elkaar opvolgende golven ontvangen van deze oerstammen, op verschillende tijden en in verschillende hoeveelheden. Door de scheppende wisselwerking van mens en omgeving hebben zij een reeks van Europese volkeren ontwikkeld, die de ware levende werkelijkheid zijn van Europa.
Noorderlingen, Euraziërs, Zuiderlingen en Dinarische typen zijn zeer geschikt voor de biologie; laten wij spreken, voor de geschiedenis en voor het leven, van Engelsen, Fransen, Spanjaarden, Italianen, Polen en Zweden. Wij kunnen ons veroorloven te glimlachen met deze, die ons waarschuwen, dat dergelijke benamingen niet wetenschappelijk zijn. Wat geven wij hierom? Wij kunnen er alleen op antwoorden: ‘Spijtig voor de wetenschap.’
Zijn Sherry-, Bordeaux-, Bourgogne- of Tokayer-wijn wetenschappelijke namen? De scheikundige ontleding durft de taak niet op zich nemen ze te bepalen. Toch zijn er professoren te Oxford, die niet alleen de ene soort uit de andere kunnen houden, maar daarenboven ieder merk met een onfeilbaarheid kunnen onderscheiden, die zij niet zouden durven opeisen bij een herkenning van een ongetekende Vergilius of Euripides.
De grootste eigenschap van Europa, zijn gift aan de wereld, is zijn hoedanigheid wijn voort te brengen van nationaal type met een eigen stevig, geestelijk en geschiedkundig aroma. Het is volkomen nutteloos, dat zekere zakelijk gestemde geesten trachten het bestaan van een nationaal karakter te loochenen. Een van hun geliefkoosde argumenten komt hierop neer, dat zij aanwijzen hoe hetzelfde volk op verschillende tijden een verschillende faam en waarschijnlijk
| |
| |
een verschillende aard gehad heeft, dat, bijvoorbeeld, de Engelsen uit het Elisabethaans tijdvak openhartig en los waren, terwijl deze uit de Victoriaanse tijd in het tegendeel gereserveerd en terughoudend waren? En wat betekent dat? Alsof een karakter kan bestaan zonder te veranderen of veranderen zonder te bestaan? Neen. Dat een kleurenblind volk de roos en de anjelier loochenen! Europa blijft niettemin vooral rijk aan nationale karakters. En deze, niet de meetbare typen en de reeksen van de biologie, zijn de ware bestanddelen van de Europese geest.
Deze betekenisvolle verschillen binnen een betrekkelijk nauw bepaalde eenheid getuigen voor de typisch Europese eigenschap van de hoedanigheid. Het wezen zelf van de hoedanigheid is de enigheid. Iemand of iets is van hoedanigheid wanneer het verschilt van de groep op een bijzondere manier, die niet te bepalen is; wanneer het, met andere woorden, met een blik alleen, uitgepikt kan worden en, zoals gezegd wordt, onderscheiden van het overige.
Hoedanigheid en onderscheiding schijnen dus natuurlijk verwant te zijn.
Deze twee woorden beschrijven twee waardevolle Europese eigenschappen. Opschepperigheid en klassebewustzijn hebben ongelukkigerwijze beide woorden en begrippen van waarde doen verliezen. De zeer afstotelijke en verachtelijke gedachte van de ‘veeleisendheid’ werd rondom hoedanigheid en onderscheiding opgericht, om deze van het ware leven te scheiden. Doch onderscheiding noch hoedanigheid hebben wat gemeens met klasse; zij zijn echter ten zeerste verwant met organisatiegroei.
Want, zoals het geval van Europa zelf het aantoont, is ontwikkeling onontbeerlijk voor de bevordering van hoedanigheid. De pottenbakker, die onfeilbaar een volmaakte boog draait uit zijn klei door een loutere streling van zijn hand, wordt in zijn geringste neiging geleid door vele geslachten van voorouders - en hoeveel geslachten van luie dromers genoten in stilte de pracht van de wereld vooraleer Velazsquez of Goya uit hun midden verrezen om aan de wereld al de vreugde weer te geven, die zij hadden verteerd.
De enigheid van hoedanigheid en onderscheiding kan noch bepaald noch ontleed worden, zij moet geproefd worden om gekend te zijn. Smaak is daarom een van de meest uitgesproken kenmerken of trekken van de Europeanen. Niet noodzakelijk goede smaak, maar de neiging om dingen te prijzen volgens bepaalde standaarden van smaak. Deze eigenschap van de geest kreeg in al onze talen dezelfde naam als deze met welke wij de zintuiglijke werking ondergaan in onze mond en op onze tong, omdat het ons toelaat, net als de stoffelijke smaak, te genieten van de meest innige, beleefde en rechtstreekse ervaring van hetgeen de mens op aarde kan volbrengen. In beide gevallen ook wordt van het gekende voorwerp nauwkeurig en volledig, doch tevens nauwelijks merkbaar genoten. Het wordt een deel van de kenner, met andere woorden het wordt door hem opgenomen.
Eenheid, de stam, verscheidenheid, de takken, hoedanigheid, bloem en smaak, het aroma. Zo is de symbolische boom van de Europese geest.
| |
| |
| |
4.
Een mens is een boom, die zijn aarde en zijn wortels heeft opgepakt en zich in beweging gezet heeft. Zijn ingewanden zijn de aarde; zijn bloed is het sap; zijn longen zijn het gebladerte; zijn benen en zijn ruggegraat zijn stam. Zo ver het vegetarisch leven van de mens.
Doch de mens is ook een boom in de geestelijke betekenis, alhoewel dit van ons een meer aandachtige beschouwing insluit van het wonder van de natuur, dat wij boom heten.
Enkele nuchtere mensen kunnen ontkennen, dat een boom een geest is. Laten zij hierover nadenken want in feite hebben bomen een karakter net als mensen en op dezelfde tweeledige wijze: gemeenschappelijk en individueel. Het gemeenschappelijk karakter van de bomen is zo duidelijk, dat het even duidelijk de soorten bepaalt voor ons gevoel als de biologische kenmerken het doen voor ons verstand. De meeste onder ons kennen de bomen aan hun karakter, slechts enkele wetenschapsmensen kennen ze langs hun bepaalde wetenschappelijke uitzichten, waardoor hun plaats in de biologie bepaald wordt. Wie zal ontkennen, dat de wilg, de zilverberk, de cypres, de eik de gemoedstoestand van de ‘begenadigde’ God-dichter even duidelijk uitdrukken als ‘Othello’ en ‘Elk wat wils’ bepaalde gemoedstoestanden van Shakespeare uitdrukken?
Deze eigenschap om onze geest in overeenstemming te brengen met een bepaalde gemoedstemming stamt van de boom als lid van een soort en bepaalt zodoende het gemeenschappelijk karakter van een soort.
Tot daar het gemeenschappelijk karakter van de bomen, dat wij kunnen vergelijken met het nationaal karakter bij mensen. Maar er is een wereldgroot verschil tussen wilg en wilg, berk en berk, eik en eik. Voor de liefhebbende waarnemer zijn geen twee bomen gelijk. Iedere boom draagt op zijn romp, zijn takken en zijn gebladerte de stempel van een bijzonder, persoonlijk karakter en van een enkele oorspronkelijke bestemming in overeenstemming met zijn omgeving en de omstandigheden waarin hij groeit. Op zijn beurt brengt dit het persoonlijk en individueel karakter van de geest, dat ieder mens vertoont binnen het kader van een nationaal karakter.
Door het ten toon spreiden, voor de mens, van de ongeëvenaarde weelde en de pracht van zijn bomen, doet de geest, die alles schept en in leven houdt, er ons aan denken, dat de bomen door ons zo maar niet aanvaard worden alsof zij slechts een kenmerk zijn van het toneel waarop de mens zich op aarde beweegt; maar dat er integendeel, een diepgevoelde broederschap bestaat tussen bomen en mensen, die de mens in overweging zou moeten nemen en overpeinzen.
De boom kan in drie delen verdeeld worden: de wortels, de stam en de takken. Ieder van deze drie delen heeft een eigen rol te vervullen en een eigen gedraging. Er ligt heelwat kracht in de neerwaartse drijfkracht van de wortels, die zich een weg banen in de aarde en uit verholen donkerten halen zij de
| |
| |
nodige stoffen om de hele boom te voeden. In het woud vormen de wortels van de naburige bomen een uitgebreide onderwereld, een veelvoud van veelvouden, werkend in het donker, voor romp en gebladerte boven. Van dit verborgen veelvoud, diep in de donkere aarde, rijst ten hemel in lucht en zon de indrukwekkende eenheid van de stam. Geen onbekendheid of duisterheid hier. De stam is zo zelfbewust en enig, dat hij vanzelf de vertegenwoordiging van heel de boom op zich gaat nemen, zodat wortels en takken er gaan uitzien als aanhangsels en uitwassen. De stam is de stut van de kracht van de boom, de verpersoonlijking van zijn wezen. Het is dank zij de vastbesloten en geduldige wil van de stam, om uit het zaad te groeien in de voortzetting van de straal van de aarde, d.i. de kortste weg naar het zenith, een indrukwekkend symbool voor de eerzucht van de mens, dat de boom bestaat en een plaats onder de zon en op de aarde voor zichzelf verovert. Waartoe zou deze eenheid dienen en hoe zou zij kunnen bestaan, was het niet om zich opnieuw uit te spreiden en te veranderen in het gebladerte? En aldus herhaalt de boom in volle lucht, in de zon en naar de hemel toe, wat zijn wortels onder de donkere grond, naar de diepten toe, ontwikkeld hadden. De boom is dan in zekere mate een symmetrische bouw: in het midden, zijn eigen persoonlijke en enige stam; neerwaarts en opwaarts takken, die hun eenheid trachten op te lossen in de gemene naamloosheid van de duistere aarde en in de heldere hemel, waar alles naar de zon reikt.
Hoe menselijk is dit alles niet! De natuur schijnt een echo te zijn van de woorden, die pas enkele minuten geleden uitgesproken werden: ‘De mens is als een boom, die zijn aarde en zijn wortels opgepakt heeft en zich in beweging heeft gezet.’ En net als een boom is de mens symmetrisch gebouwd: in het midden zijn eigen, enig en persoonlijk zelf; neerwaarts en opwaarts vertakkingen van verscheidenheid, die zijn eenheid trachten op te lossen in het gemeen, naamloos verleden der voorouderlijke aarde, ingewanden en bloedplasma, en in de stralende hemel waar alles streeft naar de geest.
S. DE MADARIAGA
|
|