De Vlaamse Gids. Jaargang 36(1952)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 35] [p. 35] [Gedichten] Een late wandelaar Een late wandelaar op straat, het hoofd omhoog in de fluwelen gloed der schemering; eenzelvig gaat het klinken verder van zijn voet. Wat brandt er in die mens? Zijn armen slingeren vreemd in het lege licht. Hij hoort het roepen van de zeekant en raakt voorgoed uit het gezicht. Ik tast hem na met dichte ogen, ik houd zijn vorm vast in de wind die als een donker dier komt opgestoven. Ik weet niet hoe hij zijn angst overwint, maar ik moet in hem blijven geloven, als was hij een god of mijn eigen kind. Nachtwake De wagen van de zee rolt af en aan door de verlaten velden van de nacht. schermen van wind die openstaan waaieren koel en zacht. Ik ben de wereld peinzend toegedaan, lopende met mijzelven wacht tussen begrijpen en verloren gaan. Liefde en pijn houden mij in hun macht. De straten dalen alle naar het strand onder een wolkendek van sterren. Zuchten vergeten waar zij zijn ontstaan. Ik ben alleen, ik leg mijn hand tegen mijn ogen om het verre blinken der wereld te ontgaan. [pagina 36] [p. 36] Morgenlicht De ramen gaan open, het kleine huis opent zijn ziel naar de jonge dag en vangt de geuren en het wit gesuis der stilte, nagebleven van de nacht. Het ademt in de kamers, steen en hout bewegen in hun innerlijk; het licht, dat in de stof zich een gestalte bouwt, brengt leven en vergaan in evenwicht. Ik loop langzaam van raam tot raam, van horizon tot horizon, een door het morgenlicht omarmde. De dingen hebben nog geen naam, zij staan zo koel en eenzaam in de zon als eer de mens zich over hen erbarmde. Schafttijd De mannen sliepen op de warme grond, de middag blauwde hoog en wit, de lucht verzamelde zich in hun mond achter de harde wand van hun gebit. Zij lagen en woelden, terwijl hun huid warm aanliep van het grote vuur en in hun ziel de tijd werd aangeduid als een verloren, stilstaand uur. Toen riep de bel, zij stonden even te duizelen en liepen zwaar, als dieren door een zelfde juk verbonden, loom en eendrachtig naast elkaar. M. MOK Vorige Volgende