De Vlaamse Gids. Jaargang 35
(1951)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 664]
| |
Nog eens: het probleem 1830Wij ontvingen van Dom A. Smits volgend antwoord op het artikel van prof. J. Dhondt ‘Het probleem 1830’, verschenen in ‘De Vlaamse Gids’, Maart-April 1951. HET zij mij vergund terug te komen op de uitvoerige bespreking die Prof. d'Hondt wijdde aan mijn boek over 1830.Ga naar eindnoot(1) Ik volg hem in mijn antwoord op de voet en zal dezelfde indeling gebruiken als hij, daar die indeling ook de problemen aanduidt, die door hem onderzocht werden en waarvan de door mij hierop in mijn studie gegeven antwoorden aan critiek worden onderworpen. | |
I
| |
[pagina 665]
| |
wat in Frankrijk gebeurde, bleven de katholieken in 1830 passief en afzijdig. Dit heb ik behandeld op blz. 41 van mijn werk. Er blijft ten slotte het probleem in hoeverre liberalen katholiek en katholieken liberaal kunnen zijn, hetzelfde probleem dat hedentendage vooral voor Vlaanderen urgent is ten aanzien van de verhouding socialistisch en katholiek. Dat probleem vraagt - afgezien van een confrontatie der beide doctrines - een onderzoek van ieder persoon afzonderlijk. Maar bij mij valt de indruk niet weg te nemen dat zij, die in 1830 de leiders waren van de beweging, - in de verschillende plaatsen ondereen verbonden in ‘des associations constitutionnelles’ en in sommige plaatsen o.a. te Brugge in een ‘ordre de l'infamie’ - overwegend behoorden tot de politiek-liberale groep, die metterdaad toen alleen de leiding had. De rest van de bevolking, overwegend - bijna uitsluitend - katholiek, stond passief. Een groep arbeiders, waarvan een gedeelte o.a. te Brussel en Brugge door de leidende liberalen uitermate actief werd gebruikt, kwam door sociale omstandigheden in beweging, niet tegen Willem I, maar om den brode, want ook de latere arbeidersbewegingen in October zijn niet zo maar zonder meer orangistische bewegingen. De burgers wilden gewapenderhand hun lijf en goed beschermen. Hun heftige reactie in Brugge b.v. bewijst hoe weinig ten slotte de liberale groep de burgerbevolking vertegenwoordigde. Maar te Brussel was door handig optreden van de liberale journalisten en advocaten en de even onhandige reacties van Den Haag, een vereniging tot stand gekomen van liberalen, waaronder dan de meer intellectuele en gestudeerde burgers kunnen worden verstaan, de gewone burgers - brave katholieken als ‘les d'Hoogvorsts'’ - arbeiders waaronder waarschijnlijk allemaal goede katholieken en ten slotte, wat in de Septemberdagen de doorslag gegeven heeft, veel vreemdelingen ‘tels que Wallons et Liégeois’, zoals de bij de Brusselaars in de gunst staande politiecommissaris, Barbier, ze heeft genoemd. Deze laatste groep mag, geloof ik wel, als grauw zonder aanhalingstekens aangemerkt worden, niet omdat zij uit Walen bestond, maar alleen om haar kwaliteit. Dat toen in Brussel ook katholieken actief optraden valt niet te betwijfelen, maar de leiders bij uitstek van de revolutie zijn zij nooit geworden, of het was als behorend tot de politieke liberale groep. De Gerlache is een uitstekend katholiek. Hij speelt in 1830 zeker een rol, maar niet in de beslissende Augustus- en Septemberdagen, tenzij in Brussel bij de beslissing van de Kamerleden om naar Den Haag te gaan: dus een remmende rol. Al die katholieke Kamerleden gaan naar Den Haag, distanciëren zich van de opstand, maar de rumoerigste onder hen zijn toch wel de liberale beginselen toegedaan. En de echte leiders der revolutie, Van de Weyer, De Brouckère, Ducpétiaux, Roussel, De Potter, Tielemans, Jottrand, Nothomb, Rodenbach, De Sècus en zoveel anderen, misschien allemaal inwendig goede katholieken of sympathiserend met De Lamennais, behoren allen tot de liberale politieke groep en zij zijn de leiders in 1830. De geestelijkheid die de grote massa had kunnen meeslepen deed niet mee, de hogere geestelijkheid remde zeer beslist. Maar het volk, die massa in labiel evenwicht, sloeg | |
[pagina 666]
| |
met de val van Brussel over naar de zijde van de opstand. Vlaanderen vooral, dat in die voorafgaande dagen aarzelde, maar bovendien nog doordat het door Holland werd afgestoten. Hoe was dat meedoen met Brussel mogelijk? Doordat in die korte tijdspanne na het tweede petitionnement tot aan de opstand die grote massa katholieken niet ineens tot heftige voorstanders bekeerd was. De liberalen namen toen de leiding, waar de geestelijkheid beslist niet wilde. Traditie van saamhorigheid speelde zeker een rol, maar nog meer doordat van uit Den Haag geen gunstige impuls kwam en men er het hele Zuiden in opstand waande, waar bovendien geen mensen waren, die voor de regering hadden kunnen werken. De Hollandse ambtenaren waren vreemden gebleven en de enkele Vlamingen, Audoor, Eggermont, Sandelin, J.-F. Willems, hadden te weinig invloed. Die afzijdigheid van de geestelijkheid is vooral van belang voor Vlaanderen. Wallonië, dat zich heel anders wist dan het Noorden, was van meet af aan in volle opstand. Wat mijn standpunt betreft ten opzichte van de liberalen, verwijt ik hen inderdaad, dat zij de schuld zijn geweest van wat Paul Fredericq - zelf liberaal - heeft genoemd ‘de rampzalige omwenteling van 1830’. Met hem betreur ik die scheuring ten diepste. Die liberale leiders hebben echter ook een verdienste gehad en wel dat zij zeer bewust een beweging naar Frankrijk toe de pas hebben afgesneden. In zijn eerste artikel raakt Prof. d'Hondt ook nog de kwestie aan van het ontstaan van de scheidingsgedachte. Mijn inziens komt die uit Parijs. Onomstotelijk meen ik aangetoond te hebben dat de Koning bij het bepalen van zijn gedragslijn, begin September, geleid werd door de overtuiging dat de politieke kringen te Parijs de gedachte waren toegedaan dat scheiding de enige oplossing was.Ga naar eindnoot(5) De Franse minister van Buitenlandse Zaken, Molé, had dit denkbeeld handig bij de gezanten van de verschillende landen ingang doen vinden. Vast staat eveneens dat bij aankomst van de Zuidelijke Kamerleden: De Brouckère, De Celles e.a. uit Parijs te Brussel, 2 September, aldaar plotseling over de scheiding gesproken wordt. In Parijs werd het ‘denkbeeld van scheiding politiek rijp gemaakt’.Ga naar eindnoot(6) Daarvóór werd zeker te Brussel al meer dan eens over scheiding gesproken. Ten slotte sprak de Grondwet meer dan eens over de twee grote afdelingen van het Rijk en ook in het Noorden was het denkbeeld niet vreemd. Tussen Groen van Prinsteren en het Brusselse blad ‘Le Courrier’ werd hierover zelfs gepolymiseerd.Ga naar eindnoot(7) Maar dat alles is veel meer getheoretiseer. Nu is het de vraag: Wanneer wordt er te Brussel, na 25 Augustus, het eerst over gesproken? De getuigenissen van de Franse gezant zijn belangrijk, maar toch als hij reeds 8 Augustus - en vroeger ook al - over scheiding spreekt, dan is bij hem de wens de vader van de gedachte. Met de getuigenis van de Oostenrijkse gezant, Mier, die na een onderhoud met de Franse gezant, 29 Augustus, zijn rapport opstelt en over scheiding spreekt, heb ik in mijn boek al afgerekend.Ga naar eindnoot(8) Uit diens rapporten krijgt men geen grote | |
[pagina 667]
| |
indruk van 's mans persoonlijkheid. Zo schiet er ons verder niets ander over dan de brieven, uit Parijs naar Brussel geschreven, de krantenartikels in de Franse hoofdstad en persoonlijke relaties. Dat neemt niet weg dat in Brussel de atmosfeer voorbereid was, evenals in het Noorden. Maar nu het denkbeeld opnieuw van uit Parijs op het goede moment gelanceerd werd, werd het politiek vruchtbaar: In Den Haag bij de Koning, in Brussel bij de Prins van Oranje. Molé, Gérard en verder La Fayette met De Potter en de zijnen hebben hierin een zeer beslissende rol gespeeld. Dit is veel belangrijker dan de rechtstreekse hulp van Fransen aan, wat Gerretson genoemd heeft: ‘de Franse commune op Diets territoor’. | |
II
| |
[pagina 668]
| |
De Troonrede en de weerslag daarvan. De aanval op Brussel en in het tweede deel zal hiervan de weerslag worden behandeld. Men mag de tijd niet uit het oog verliezen in deze zo gewichtige maand. Het is soms een kwestie van uren. Anders vervalt men in de fout, die Blok maakte, die eerst het hele Zuiden in opstand laat komen, zelfs Venlo, zonder datum te noemen - deze stad werd 11 November veroverd - en dan pas de aanval op Brussel laat beginnen. Zo wordt de indruk van een geheel opstandig Zuiden gewekt. Het tweede punt waartegen Prof. d'Hondt zondigt is de geografie. Aan het Groot-Hertogdom heb ik niet veel aandacht besteed, slechts enkele bladzijden (blz. 237 en vlg.) en elders en dan maar terloops. Maar het is D'Hondt ontgaan dat sedert de grensbepalingen van 1818 de streken van Laroche, St. Hubert en Marche tot Luxemburg werden gerekend. Deze streken waren vrij onrustig en staken af bij de rest van het Groot-Hertogdom, zoals we dat nu kennen. De stad Luxemburg werd voldoende in bedwang gehouden door het Pruisisch garnizoen. Ik had dat alles ter plaatse inderdaad ook nog wel mogen onderlijnen, ofschoon ik het reeds bij de behandeling van de provincie Luik vermeldde en elders voor de andere steden (blz. 303 in voetnota). In deze steden heerste dezelfde opstandige geest als in het Franse gedeelte van Luik. Het Nederlandse district van Luik, Borgworm, was rustig. Daarom waait ons een andere geest tegemoet, als we vanuit Luxemburg de taalgrens overschrijden en Limburg binnengaan. Luxemburg moeten we daarom tot de onrustige gewesten rekenen, al moet inderdaad een onderscheid gemaakt worden. Hetzelfde geldt voor de provincie Namen, waar ik het onderscheid wel maakte. Het gewest is dunner bevolktGa naar eindnoot(10), en er is daar niet zoveel industrie, zoals wel in Brugge en West-Vlaanderen; de uiterlijke sociale opstandigheidsverschijnselen zijn in Namen geringer, maar de geesten zijn er zeer opgewonden en de politieke opstandigheid heerst er in volle kracht, vooral in de steden Namen en Dinant (vroeger Luik). Ook in de kleinere plaatsen Fosses, Gembloers en Florennes waait de Brabantse vlag. Niettemin wordt het in de provincie rustiger, omdat ‘de golfslag én van Brussel én van Luik niet sterk genoeg zijn om dit gewest zonder vertraging te bereiken’. Namen wordt rustiger - de staat van beleg is er niet vreemd aan - uitgenomen de streek, die aan Henegouwen grenst. Overigens wees ik op een zekere overeenkomst tussen Namen en Luxemburg aan de éne kant en Oost-Vlaanderen aan de andere zijde.Ga naar eindnoot(11) Typisch is nog wat de Belgische Generaal van Geen, de commandant van Namen, opmerkt over de onbetrouwbare geest van zijn troepen, de Vlamingen en Luxemburgers uitgezonderd, die te betrouwen zijn. Maar wat vooral de doorslag geeft bij de beoordeling of Namen de ‘Belgische zaak’ volkomen was toegedaan, is het oordeel van de tijdgenoten. Onder hen heeft niemand getwijfeld aan de gesteldheid van dit gewest, omdat, hoewel de sociale opstandigheid in grote daden ontbreekt, de politieke volledig aan- | |
[pagina 669]
| |
wezig was. Maar Oost-Vlaanderen bleef volgens diezelfde tijdgenoten afzijdig van de opstandige beweging; de dagbladen ‘Le Courrier’ en ‘Le Catholique’ verwijten aan de beide Vlaanderens, dat ze Brussel niet volgen en er werd derhalve dan ook een actie ingezet om deze beide gewesten te winnen. Speciaal met petitie-acties werd dit gedaan. Gepoogd werd te Ieper, Rozebeke, Beselare, Moorslede, Geluwe, Oostende en Menen adressen voor de scheiding op te stellen, echter - en dat ziet D'Hondt over het hoofd - zonder resultaatGa naar eindnoot(12), wat dus weer bewijst dat Vlaanderen traag de impuls van Brussel volgde. Ik merk hierbij op dat ik me bij mijn oordeel dus aansluit bij erkende Belgische geschiedschrijvers-tijdgenoten en niet redeneer à priori van een eigen Nederlands stambewustzijn. Hierover later. Tot nu toe heb ik nog geen gouverneursrapporten aangevoerd. D'Hondt betwijfelt hun waarde. Ik niet. En wel omdat de gouverneurs van de verschillende gemeentebesturen, politiecommissarissen en rechterlijke autoriteiten hun inlichtingen kregen. Zo benaderen die gouverneursrapporten, die op deze inlichtingen steunen, zeer trouw de werkelijkheid. Hetzelfde geldt voor de rapporten van de militaire autoriteiten. Hier moet ik onder de critiek van D'Hondt een aanvulling geven. Het zesde groot militair commando, met hoofdplaats Gent, omvatte Oost- en West-Vlaanderen. Als Generaal Ghigny dus spreekt van een volledige opkomst van de militairen, dan zijn die van West-Vlaanderen daaronder begrepen. Trouwens dat bleek toch ook uit de totaalopgave van het Departement van Oorlog, dat slechts spreekt van plichtsverzuim van de overgrote groep Waalse soldaten.Ga naar eindnoot(13) Leggen we nu al die rapporten naast elkaar, gecombineerd met de gegevens, die we hierboven al aanhaalden, dan moeten we West-Vlaanderen toch zeker aanmerken als een rustige streek. En Brugge dan, waarover we het reeds hadden? Gedurende gans de Septembermaand is die stad rustig, en daar was toch de machtige ‘Ordre de l'Infamie’, met de Rodenbach's, de Muelenaere's, enz. Daar was ook de reeds vermelde motie tot scheiding, die inderdaad, zoals ik het heb aangegevenGa naar eindnoot(14), in Brussel en Den Haag de indruk wekte alsof Brugge voor de scheiding was. Maar er was ook van datzelfde gemeentebestuur de poging om in de sociale crisis te voorzien uit eigen private middelen - omdat de gemeentekas leeg was - en een beroep op de Koning te doen.Ga naar eindnoot(15) En Kortrijk dan? Inderdaad, daar was de politieke oproerigheid sterker. Er was daar ook een zeer grote actieve groep liberalen. De plaats lag dicht bij het industriële Noord-Frankrijk, en we kennen er al de bezorgdheid, vóór het oproer in Brussel. Evenals Doornik ondervindt Kortrijk de weerslag van de sociale crisis in het Rijsels departement. In Oost-Vlaanderen zien we eveneens een opdringen van uit het Zuiden: Geraardsbergen, Ninove, Ronse. Ik heb dat heel duidelijk aangegeven.Ga naar eindnoot(16) D'Hondt schrijft het rustig blijven van de rest van de provincie toe aan het veldleger. Mijn inziens onjuist. Wel lag er een groep te Aalst, en werkte dààr zeker mee, nadat het gemeentebestuur uit eigen beweging de rust had hersteld, tot het handhaven der orde, maar Van Balveren, | |
[pagina 670]
| |
de bevelvoerende officier, weigerde ze te gebruiken voor de rest van de provincie, tot groot ongenoegen van de gouverneur, en eigenlijk tegen de wens van de Koning. In Dendermonde, waar we inderdaad de motie hebben tot scheiding, voorgesteld door de burgemeester, tevens Tweede Kamerlid en die zich aansloot bij zijn collega's te Brussel, lagen geen veldtroepen, doch slechts een klein garnizoen. In Henegouwen en Namen daarentegen worden de garnizoenen wel degelijk versterkt, officieren vervangen, en ze treden hardhandig op. En als we de activiteit nagaan, die Van Geen ontplooit om een zekere Brincour te pakken te krijgen, die de soldaten aanspoort tot desertie, dan is de activiteit van het leger dààr veel groter, al klaagt Van Geen dan nog over te weinig bewegingsvrijheid. Hij kreeg orders om vreemde vlaggen weg te schieten, terwijl Van Doom op last van de Prins van Oranje niet zover mocht gaan! In Vlaanderen en Wallonië poogden de steden de troepen buiten te houden, omdat het zulke zware lasten meebracht: allerlei diensten moesten verricht worden: inkwartieringen, opeisingen waarvoor men veel schrik had en waarvoor de vestingssteden, zoals Bergen, reclameerden in Den Haag, omdat zij veel zwaardere lasten hadden dan de Hollandse steden. Daarin lag voor een groot gedeelte de schrik om troepen binnen de muren te krijgen, zodat, als in het Vlaamse gedeelte, b.v. Limburg, de steden pogen, door het oprichten van een burgerwacht, het veldleger buiten te houden, dit niet als criterium kan gelden van opstandigheid. Wanneer de troepen gewelddadig worden buiten gehouden spelen ook andere factoren een rol. Maken we na dit alles een ranglijstje op van de provincies, beginnend met de rumoerigste, dan moet ons oordeel als volgt worden samengevat: In de eerste dagen van September: Zuid-Braband (Brussel vnl.), Henegouwen, Luik. Dan Namen (met de grote steden) en Luxemburg, vooral het oude Luikse gedeelte. Oost- en West-Vlaanderen. Limburg en Antwerpen. Daarna midden en einde September (tot de aanval op Brussel): Zuid-Brabant, Henegouwen en Luik. Luxemburg aan Luik grenzend, Namen aan Henegouwen palend. Het overige gedeelte van Namen en Luxemburg, en Oost-Vlaanderen. West-Vlaanderen, Limburg en Antwerpen. Gedurende gans de opstand is er dus wel degelijk een onderscheid tussen Vlaanderen en Wallonië. En dat onderscheid berust niet op aan- of afwezigheid van industrie, noch op meer of mindere financiële steun van de regering. Henegouwen en Luik ontvingen grote sommen en veel geld kwam uit 's Konings privé-bezit. Maar waardoor kwam het dan wel? D'Hondt wil mijn zienswijze verklaren, niet uit de voor mij op de feiten steunende, zich zo opdringende conclusie's, maar door een ‘apriorisme van het Nederlands stambewustzijn’, afkomstig van mijn leermeester Geyl of uit mijn | |
[pagina 671]
| |
eigen huidig stambewustzijn!Ga naar eindnoot(17) En hier meen ik dat D'Hondt de bal misslaat, juist door zijn eigen aprioristische houding. Prof. Geyl is de schrijver van de ‘Geschiedenis van de Nederlandse Stam’ en hij beschouwt de geschiedenis van de Lage Landen van uit het standpunt van saamhorigheid d.w.z. hij speurt naar factoren, die er op wijzen dat een natuurlijke ontwikkeling van deze gewesten naar een Dietse éénheid had moeten leiden. Dit is niet een ens rationis, maar een zuiver historisch gegeven, dat door de botsing Parma-Maurits een andere kant opging, nl. die van de gescheurde Nederlanden. Als dus de Vereniging in 1814 komt, zegt Geyl: ha! Wat is er nu nog over? Hij vraagt verder: Welke kansen kreeg een Diets geheel in die jaren en vooral in het crisisjaar 1830? Dit doet D'Hondt niet. Zijn hart ligt meer bij een Belgische gebondenheid. Het zou dwaas zijn te veronderstellen dat een saamhorigheid, gevestigd onder Spaans en Oostenrijks bewind onder een 20-jarige Franse overheersing niet zou zijn blijven voortbestaan. Maar D'Hondt veronderstelt, meen ik, te moeten bespeuren, dat die saamhorigheid van het Zuiden per se het moest winnen. Terwijl de enige juiste houding m.i. zou zijn na te gaan in hoeverre het saamhorigheidsgevoel van het Zuiden tijdens de vereniging in het Koninkrijk naar buiten trad én toen in 1830 zijn kans kreeg. Ofschoon het, volgens C.D.J. Brandt in zijn recent werk ‘Kruisvaarders naar Jeruzalem’ (blz. 150) de taak van de historicus niet is zich met voorbije kansen bezig te houden, wil ik toch de mogelijkheden in 1830 hier nagaan. 1o) Het verenigd Koninkrijk had in 1830 kunnen blijven voortbestaan. Wanneer men mijn werk doorleest, hoeft men niet veel verbeelding te hebben om te zien, dat bij een geslaagde demping van het oproer in Brussel, want meer was het slotte - zelfs in de ogen van de Zuidelijke Kamerleden - niet, het Koninkrijk zou zijn blijven voortbestaan. Al de leiders trokken uit Brussel weg, er bleef slechts een handjevol toegesnelde Borains en Luikenaars over en deze slaagden tegen alle redelijke verwachting er in het leger tegen te houden. Toen kreeg België zijn kans. 2o) Dat die mogelijkheid er was, bewijst simpelweg de uitkomst. Dat bij de uitzetting van Brussel tot heel België het saamhorigheidsgevoel een belangrijke factor vormde, ligt voor de hand, al speelden in de opstand juist de decentraliserende tendenties, verlangend naar een gewestelijke onafhankelijkheid, een sterke rol. Dat ten slotte België beperkt bleef tot wat het heden is, ligt weer aan het Noorden, dat er in slaagde op de oude verdedigingslijn Vlissingen - Bergen-op-Zoom - Breda - Den-Bosch - Nijmegen stand te houden en Maastricht te vrijwaren. Maar tevens lag het aan hetzelfde Noorden dat een derde mogelijkheid verloren ging: 3o) Nl. een scheiding op de taalgrens. Dat die mogelijkheid er ook was is duidelijk. De Prins van Oranje werd naar Antwerpen gezonden om de macht uit te oefenen in de rustige gewesten. Hij had een kleine kans, maar verknoeide die hopeloos. Maar vooral was die mogelijkheid om hals gebracht door de houding van Holland in het bijzonder, dat Vlaanderen en Antwerpen aan Brussel | |
[pagina 672]
| |
in de schoot wierp. Naast deze fel anti-Zuidelijke houding van het Noorden waren er in het Noorden zeer treffende geluiden van saamhorigheidsgevoel met Vlaanderen buiten de dagbladen uit het Oosten van het land o.a. in de Kamerdebatten, die we in het tweede deel zullen behandelen.
***
Wat D'Hondt echter vooral wenste te weten, is hoe levendig het stambewustzijn in 1830 in Vlaanderen was. Allereerst is een zeer belangrijke factor de feitelijke toestand in Vlaanderen en Wallonië. Van belang is hier niet de sociale opstand, want die gaat rustig verder ook onder het nieuwe bewind, maar wel de politieke opstand. Die heerste in volle omvang in Wallonië en niet in het Vlaamse land. Reeds 6 September worden de Antwerpenaars door de Brusselaars deserteurs van de goede zaak genoemd.Ga naar eindnoot(18) De oproepen en verwijten aan Vlaanderen in ‘Le Courrier’ spreken voor zich. We horen zulke verwijten uit het centrum van de opstand niet aan het adres van ook maar één van de Waalse gewesten. En in Vlaanderen zelf had men dat diepe besef van andere geaardheid niet, wat men in Wallonië wel bezat, waar men petioneerde om scheiding vanwege andere taal, karakter en zeden. Het waren in Vlaanderen echter ten slotte - dat dient te worden toegegeven - maar enkelingen die bewuste saamhorigheid beleden. Maar als we oordelen naar het resultaat, dat later bereikt is, en we gebruiken hetzelfde wapen als D'Hondt, dat der historische continuïteit, dan moeten we zeggen dat gedurende de Vereniging gezaaid is, wat later door J.F. Willems en zijn medestanders is voortgezet. Al moest toen telkens weer opnieuw de binnengehaalde oogst worden uitgezaaid en eiste een nieuwe een sterven van het uitgezaaide. Ten slotte rest ons nog het antwoord op één kwestie. Was de opstand van 1830 een nationale opstand? Mijn boek heeft bij D'Hondt averrechts gewerkt, hij is er in tegenstelling met vroeger van overtuigd. Let men op de uitkomst, dan moet men zeggen: natuurlijk, heel België is afgevallen. Ik wees er al op, dat dit niet juist is. Héél België werd door Holland afgestoten. Vooral ook in de tactiek der legeraanvoerders, in het bijzonder Gen. Trip, die de bezetting van Brussel niet aanzag als een bedrijf op eigen bodem, maar als een excursie in een vreemd land. Maar de fout, - het veronachtzamen van de tijd - die D'Hondt bij de beoordeling van de geestesgesteldheid in de verschillende provincies maakte, wreekt zich. Als we stap voor stap de opstand volgen, dan is ze niet nationaal. Ze is allereerst sociaal en dan sluit ze aan bij een internationale toestand. Ook politiek doet ze dit. Maar de oplossing van de politieke desiderata: scheiding, lag niet in de opzet van dat kleine groepje, dat heel de beweging door, de leiding in handen had, en die oplossing werd ten slotte alleen, getuige de vele petities, door het Walenland aanvaard! Dat scheiding ten slotte werkelijkheid werd, lag aan de fouten van de Koning, de Prins van Oranje en zovele andere leidende figuren. België kreeg zijn kans, toen het leger | |
[pagina 673]
| |
mislukte, en om D'Hondt die troost niet te onthouden, toen zegepraalde het Belgisch-Zuidelijk saamhorigheidsgevoel. Maar - en dat is ten slotte mijn troef weer - dat het niet van harte ging, bewijst de Vlaamse Beweging, ten leve gewekt onder de Vereniging. Dom A. SMITS |
|