De Vlaamse Gids. Jaargang 35
(1951)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 582]
| |
Het Willems-Fonds 1851-1951Ga naar voetnoot(1)NIET toevallig is het Willems-Fonds in 1851 geboren, noch is het zonder reden, van de aanvang af, de weg ingeslagen die het zelfverzekerd tot op deze dag is blijven volgen. De gebeurtenissen van de voorafgaande jaren waren in dat verband van beslissende betekenis. Op 23 Juni 1846 stierf Jan Frans Willems. Wij hebben, vijf jaar geleden, het feit op deze zelfde plaats herdacht. Er is toen op gewezen, hoe reeds onder Willem I de patroon van onze vereniging als de kampioen van de Nederlandse taal was opgetreden. Scheen, na de Omwenteling, de toekomst van onze taal in België bedreigd, het bleek weldra, dat het sinds 1815 uitgestrooide zaad stilaan opkwam. Allerwegen traden dichters naar voren, schrijvers, taal- en geschiedkundigen, die in Willems hun geestelijke vader erkenden. Langzaam groeide de verwachting dat, ook binnen het Belgisch staatsverband, de Vlamingen eenmaal in staat zouden blijken opnieuw in eigen taal een hoogstaand cultuurleven tot stand te brengen. Maar voorlopig drong de nood. Willems zelf had in 1841, te Gent, op een ‘Vlaemsch feest’, met nadruk betoogd, ‘hoe beklagenswaardig het is te zien, dat de hogere volksklassen in onze dagen al meer en meer zich door de taal afscheiden van het Vlaamse leven der minvermogenden, die zij nochtans tot veredeling opleiden moesten’. En drie jaar later, te Brussel, op een vergadering van het Taelverbond, slaakte hij zijn beroemde noodkreet: ‘Voedsel, voedsel moet er zijn voor die duizenden behoeftigen, die hunne verstandelijke opvoeding nog van ons verwachten!’
Op zichzelf aangewezen, had de beginnende Vlaamse Beweging niet veel te stellen tegenover de machtige uitstraling van het geestesleven in Frankrijk. Het scheen noodzakelijk elders in het buitenland een tegenwicht te zoeken. De gebeurtenissen van 1830 lagen nog zo vers in het geheugen, dat elke poging om het contact met Nederland te hernieuwen verdacht voorkwam. Jaren lang leek het alsof de Vlaamse literatoren eerder aansluiting zouden zoeken, en ook vinden, aan gene zijde van de Rijn. Zij mochten er rekenen op een sympathie, die nog vrij was van elke politieke bijbedoeling. Maar die weg was gevaarlijk, en de omstandigheden brachten gelukkig vanzelf mee, dat hij werd verlaten. De Franse Februari-omwenteling van 1848 was namelijk voor de verdere oriëntering van de Vlaamse Beweging van grote betekenis. De Tweede Republiek, die op het koningdom van Lodewijk Filips volgde, was op annexaties | |
[pagina 583]
| |
belust. België en Nederland voelden zich bedreigd, en voor het eerst sedert 1830 kwam het tussen beide landen tot een eerlijk gemeende toenadering. Maar tevens voelden de Vlamingen het lot van hun volk en van hun taal innig verbonden met de versteviging van de Belgische staat. Talrijk zijn de blijken van verkleefdheid, door hen in de bange dagen van 1848 gegeven, en waarvan de sporen tot ons zijn gekomen. Die dubbele kentering bracht mede, dat een culturele toenadering tussen Nederlanders en Vlamingen niet langer voor anti-nationaal kon doorgaan. De weg lag open voor de ten slotte toch zo vanzelfsprekende samenwerking tussen de twee delen van de Nederlandse taalgemeenschap. In die geest werd het volgend jaar, op 26 Augustus 1849, in deze aula, het eerste Nederlands Taal- en Letterkundig Congres geopend. Weer anderhalf jaar waren verlopen, toen op 23 Februari 1851, te 10 uur in de voormiddag, de eerste algemene vergadering van de intekenaars op het Willems-Fonds doorging, eveneens te Gent, in het lokaal van de maatschappij ‘De Tael is gansch het Volk’. Het verband tussen die laatste twee gebeurtenissen lijkt mij onmiskenbaar. Het moge volstaan te wijzen op enkele figuren die in beide gevallen op de voorgrond stonden. Het inrichtend comité van het Congres bestond uit Dr. F.A. Snellaert, Ph. Blommaert en baron Jules de Saint-Genois. Die drie namen vindt men ook onder die van de eerste vier toetreders die in het verslag van de stichtingsvergadering van het Willems-Fonds worden vermeld. In diezefde vergadering werden Saint-Genois trouwens tot voorzitter en Snellaert tot lid van het bestuur verkozen, en laatstgenoemde werd vier jaar later op zijn beurt voorzitter. Het valt op, hoe op die gedenkwaardige 23 Februari het doel van het Willems-Fonds omschreven werd in de bewoordingen die later nagenoeg onveranderd in artikel 1 van de grondslagen zouden overgaan: ‘willende de nederduitsche tael en letterkunde en al wat haer aengaet krachtdadig ondersteunen en aenmoedigen, ter versterking van den algemeenen nationalen geest in België...’ Daardoor traden de twee uitzichten van de Vlaamse Beweging, waaromtrent de gebeurtenissen van de laatste jaren eenheid van inzicht hadden gebracht, duidelijk naar voren: bevordering van het cultuurleven in Vlaanderen op de grondslag van de Nederlandse taal - men zei nog wel Nederduitse, maar dat archaïsme werd weldra prijsgegeven - en trouw aan het door de Vlamingen algemeen aanvaarde Belgisch vaderland. Aan die twee beginselen heeft het Willems-Fonds door wel en wee een eeuw lang vastgehouden. Het heeft er krachtig toe bijgedragen de Vlaamse Beweging voor twee grote gevaren te behoeden, die haar beurtelings kwamen bedreigen, het taalparticularisme van sommige Vlamingen in de ene generatie, noodlottige politieke avonturen in een andere. Om hun doel te bereiken besloten de stichters van het Willems-Fonds in de eerste plaats nuttige Nederlandse boeken, oorspronkelijke of vertaalde, uit | |
[pagina 584]
| |
te geven en te verspreiden; vervolgens aan te moedigen al wie zich op een of andere wijze in het gebruik van de Nederlandse taal onderscheidde. Ten slotte werd in die eerste vergadering reeds een plan vooruitgezet, dat evenwel pas in 1865 kon worden verwezenlijkt: ‘het inrichten van een leeskabinet voor Vlaemsche lezers, waer de boeken voor eenen geringen prijs of zelfs kosteloos zouden kunnen uitgeleend worden’.
In de eerste jaren breidde het Willems-Fonds zich slechts matig uit. Het ledental steeg van 38 tot 185 in 1856, maar bleef toen zes jaar op hetzelfde peil. Pas met Julius Vuylsteke voer een nieuwe geest in de vereniging.
De stichter van ‘'t Zal Wel Gaan’ verscheen een eerste maal, als achttienjarig student, op de jaarlijkse algemene vergadering in 1854. Het volgend jaar werd hij tot lid van het bestuur verkozen, maar hij diende reeds in 1856 als zodanig ontslag in, zonder dat ons duidelijk wordt gezegd waarom. Hij bleef toen lange tijd afzijdig, tot hij in de vergadering van 1862 met scherpe kritiek op het beleid van het bestuur naar voren trad. De Nederlandse taal werd niet krachtig genoeg aangemoedigd, het doel van het Willems-Fonds was nog te vaag omschreven, de werking van de vereniging bleef nog te zeer tot Gent beperkt. Blijkbaar onder de indruk van die kritiek verklaarden de voorzitter F.A. Snellaert en de secretaris K.A. Van Acker, geen prijs te stellen op een nieuw mandaat. Van het afgetreden bestuur herkoos de vergadering slechts één lid, met name Frans Rens, wie men het voorzitterschap opdroeg. Secretaris werd Julius Vuylsteke zelf.
Onder de stuwkracht van Vuylsteke ging het Willems-Fonds een stijgende bloei tegemoet. ‘Bij het begin zijner loopbaan’, getuigt Paul Fredericq, ‘was Julius Vuylsteke als het ware de verpersoonlijking van allerlei krachtige hoedanigheden: wil, energie, koppigheid, initiatief, organisatiegeest. Hij was een geboren meester en leider van anderen, voortvarend, onvermoeibaar, standvastig, hoekig, forsch en kloek’. Het ledental nam sprongsgewijze toe. Van 184 in 1862 steeg het tot 4.544 in 1884. Van 1868 af werden er plaatselijke afdelingen ingericht; in 1884 waren er reeds 32. De stichting van de oudste afdeling, te Gent, houdt verband met het ontstaan van een volksbibliotheek aldaar. Het initiatief, de volksmensen de gelegenheid te geven kosteloos boeken te ontlenen - dit dient erkend - hoewel reeds in 1851 vooruitgezet, is niet het eerst in het Willems-Fonds verwezenlijkt. Sedert 1860 waren reeds, onder de hoede van een of andere vereniging, enkele volksbibliotheken opgericht. Ons oudste verslagboek vermeldt er een te Kortrijk en een te Staden, telkens naar aanleiding van een beroep door de stichters op het Willems-Fonds gedaan, ten einde onze uitgaven gratis te bekomen. In 1864 was ook in de schoot van onze vereniging een dergelijk plan gerijpt. Hoe ernstig de taak van de volksontwikkeling werd opgevat, blijkt uit artikel 2 van de toen getroffen algemene schikkingen: ‘Zonder de zuiver letterkundige werken uit te sluiten, zegt het, zal de bibliotheek voornamelijk bestaan uit werken handelende over geschie- | |
[pagina 585]
| |
denis, land- en volkenkunde, nijverheid, landbouw en koophandel, staathuishoudkunde en regtsgeleerdheid’. Het kostte aanvankelijk veel moeite de nodige gelden te verzamelen. Na één jaar hardnekkige pogingen werd dan toch een bevredigend resultaat bereikt, zodat de bibliotheek in Juli 1865 kon worden geopend. Het succes was overweldigend: in het ene jaar 1866 werden niet minder dan 20.000 boeken uitgeleend. Kort daarop richtte het Willems-Fonds ook volksvoordrachten in. Nogmaals werd hier een elders gegeven voorbeeld nagevolgd, maar weer op zulk een schaal toegepast, dat onze vereniging ook in dat opzicht toonaangevend werd. De eerste volksvoordrachten schijnen in ons land in 1862 te zijn gehouden. Het plan werd drie jaar later in de schoot van het Willems-Fonds besproken. Het voorstel ging uit van H. Ledeganck, die zich ook bij de stichting van de volksbibliotheek bijzonder verdienstelijk had gemaakt. Met nadruk wees hij op het voorbeeld dat te Luik met veel bijval door de Société Franklin werd gegeven. Weer deden financiële moeilijkheden het plan geruime tijd uitstellen. Ten slotte werd op 16 Maart 1867 de reeks geopend met een spreekbeurt van Max Rooses, over ‘Doel en nut der volksvoordrachten’. Die volksbibliotheek en die volksvoordrachten kwamen, in tegenstelling tot de uitgave van boeken, alleen het Gents publiek ten goede. Dat gaf in 1866 aanleiding tot het splitsen van de begroting in een algemene en een plaatselijke. Uit die toestand werd echter pas in 1868 de logische consequentie getrokken door de oprichting van de Gentse afdeling, die van alle de oudste is. In die jaren kreeg het Willems-Fonds ook de beschikking over het lokaal, waarin de Gentse afdeling tot op deze dag gehuisvest is. De vereniging was ontstaan in de zetel van de maatschappij ‘De Tael is gansch het Volk’. Voor de volksbibliotheek had men een lokaal moeten huren, dat weldra onvoldoende bleek, in de Corianderstraat, naast de Minard-schouwburg. Toen echter het gemeentebestuur tot het besef kwam wat het initiatief van het Willems-Fonds voor de geestelijke ontvoogding van de Gentse bevolking betekende, besloot het, in de loop van het jaar 1866, aan de volksbibliotheek een toelage van duizend frank uit te keren, en daarenboven onze vereniging het gebruik toe te staan van het Lakenmetershuis, op de Vrijdagmarkt, na dit gebouw behoorlijk te hebben opgeknapt. In de eerste jaren van zijn bestaan vertoonde het Willems-Fonds geen uitgesproken wijsgerige opvatting. Beloningen werden geschonken zowel aan leerlingen van vrije als van officiële scholen, wanneer zij zich in de Nederlandse taal hadden onderscheiden. In feite echter behoorde de grote meerderheid van de leden tot de vrijzinnige richting, en dit overwicht groeide nog aan, na de wijziging die het bestuur in 1862 onderging. Toen nu omstreeks de jaarwisseling 1875-'76 het Davids-Fonds werd gesticht, waarvan de leden tot de katholieke strekking behoorden, bleef de werking van het Willems-Fonds voortaan beperkt tot de vrijzinnige vleugel van de openbare mening en nam het naast zijn Vlaamsgezind ook een vrijzinnig standpunt in. | |
[pagina 586]
| |
Onze vereniging kende, zoals reeds gezegd, een eerste tijdperk van stijgende bloei van 1862 tot 1884, met Vuylsteke als secretaris, Rens, en na hem Heremans als voorzitters. Het merendeel van de leden was in dertig afdelingen ondergebracht, die in evenzoveel steden, Willems' oproep getrouw, het geestelijk voedsel door het boek en door het levende woord verspreidden. Het peil van de uitgaven steeg. In de eerste jaren schonk het Willems-Fonds veel aandacht aan zijn volksalmanakken. Hoeveel nut zij toen ook mochten stichten, zij beantwoordden toch niet volkomen aan het hogere doel dat het zich had gesteld. Wel kon het toen ook reeds bogen op een leerboek der scheikunde, op de Oude en Nieuwe Liedjes van Snellaert, op de inleiding tot de Kruidkunde van Caesar Fredericq, op de Beknopte uitspraekleer der Nederduitsche tael van Ternest, het eerste werk van die aard, menen wij, dat in Vlaanderen verscheen, en ten slotte op Heremans' Dichterhalle. Maar pas de tweede periode bracht ons werken van het gehalte van de Voordracht over de Grondwet, door G. Rolin-Jacquemyns, of de Korte statistieke beschrijving van België, door Vuylsteke zelf. Zij droegen merkelijk bij tot de staatsburgerlijke opvoeding van ons volk, in de jaren toen de uitbreiding van het kiesrecht in aantocht was, en hebben als zodanig hun weerga niet. In die jaren kwam het Algemeen Bestuur actief tussen in de strijd voor de wettelijke erkenning van de taalrechten der Vlamingen. Het richtte in December 1863 een eerste maal een vertoog tot de regering, naar aanleiding van de Karsman-zaak, waarin Vuylsteke als advocaat van de aangeklaagde optrad, en waarin hem door het Brussels beroepshof het recht werd ontzegd in het Nederlands te pleiten. In 1873 kwam dan, als gevolg van de aldus ingezette actie, de eerste taalwet tot stand. Daardoor was het euvel nog niet van de baan. Een eerlijke toepassing bleef nog lang uit. Maar het Willems-Fonds was waakzaam: vijf jaar nadat de wet was aangenomen, liet het door Vuylsteke een verslag opstellen, waarin het de talloze overtredingen aan de kaak stelde. Zo droeg het ook, in meerdere of mindere mate, tot de wording bij van de latere taalwetten, en zag het toe, tot op de huidige dag, of zij werden nageleefd. Met name in de voorbereiding van de taalwet van 1883, op het taalregime van het officieel middelbaar onderwijs, speelde het een beslissende rol. De val van het ministerie Frère-Orban stuitte de opgang van het Willems-Fonds. Door de ongunst der politieke omstandigheden brokkelde het ledental toen jaar na jaar af. In 1903 was het niet half zo groot meer als in 1884. Die achteruitgang had echter geen invloed op het peil van de werking. Het aantal afdelingen steeg nog van 30 op 40. In die moeilijke jaren stond de vereniging onder de leiding van Vuylsteke en daarna van G.D. Minnaert als voorzitter, van A. Gondry en van J. Vercoullie als secretaris. Nieuwe vormen van volksontwikkeling werden bedacht, waarvoor het initiatief het Willems-Fonds onbetwist toekomt. Ik vermeldde reeds de verschijning van Snellaert's Oude en Nieuwe Liedjes, één jaar na de stichting van de vereniging. In 1871 werd een aanvang gemaakt | |
[pagina 587]
| |
met de systematische uitgave van liederenreeksen. Die werking kreeg vijftien jaar later een vastere grondslag door de oprichting in de schoot van het Willems-Fonds van een zelfstandig organisme, het Comiteit ter bevordering van de Nederlandse zang. Peter Benoit is er tot aan zijn dood de voorzitter van geweest. Ten slotte schonk het Willems-Fonds aan het Vlaamse volk, als nooit genoeg te waarderen gave, het Nederlands liederboek, door Florimond Van Duyse met evenveel kennis als toewijding samengesteld. De befaamde musicoloog was tevens de stichter van de liederavonden, waarop Vlaamse liederen rechtstreeks aan het volk werden aangeleerd. Het voorbeeld werd in 1903 te Gent gegeven en allerwegen nagevolgd. Het jaar daarop bracht het Algemeen Bestuur de rondreizende bibliotheken tot stand; kisten met 50 à 100 boekdelen werden naar gemeenten gezonden, die te klein waren om er een afdeling met een eigen volksbibliotheek in te richten. Ook dat initiatief werkte aanstekelijk, tot in de vreemde toe. Ten slotte zij nog aangestipt, dat de eerste toepassing van de University Extension op het vasteland in 1892 te Gent geschiedde, zij het dan niet uitdrukkelijk onder de bescherming van het Willems-Fonds, dan toch nagenoeg uitsluitend als het werk van een groep Willems-Fondsers. Die taaie en onverdroten actie had eindelijk voor gevolg dat, van 1903 af, het ledental niet langer daalde. In de jaren die de eerste wereldoorlog voorafgingen, mocht men zich verheugen in de oprichting van twee fondsen die bij de uitgave van boeken belangrijke steun verschaften. Het Julius Vuylstekefonds werd gevormd met de gelden ingezameld na de dood van de Vlaamse vrijzinnige voorman. Het Victor De Hoon-fonds ontleent zijn naam aan de schenker van het kapitaal. Het moge volstaan hier te wijzen op de door dit laatste fonds bekostigde reeks Vlaamsch België sedert 1830, waarin o.m. verschenen Paul Fredericq's Schets ener geschiedenis der Vlaamsche Beweging, en Lodewijk De Raet's Vlaanderens economische ontwikkeling. Het gaat niet op, de geschiedenis van de tweede halve eeuw van het Willems-Fonds zo uitvoerig te behandelen als die van de eerste. Is dat trouwens wel nodig? Liggen de gebeurtenissen niet zó dicht bij ons dat zij nog tot de levende overlevering van het huidige geslacht behoren? Was bijvoorbeeld, om mij bij één geval te bepalen, de man die bijna gans alleen de grootse Jan-Frans-Willems-herdenking van 1899 inrichtte, niet onze huidige Algemene Voorzitter? De heer O. Van Hauwaert heeft de vreugde mogen smaken onder zijn voorzitterschap het Willems-Fonds in ledental en macht te zien groeien boven het hoogste peil dat onder de vorige leiders werd bereikt. Opnieuw vertrokken met 1315 inschrijvers na de eerste wereldoorlog telde het er 5951 in 1948. Het aantal afdelingen steeg tot 67. De tweede wereldoorlog stoorde die opgang niet, wel integendeel. De fiere, onafhankelijke, onbesproken vaderlandse houding van onze vereniging bezorgde haar in de bange uren van de bezetting nieuwe aanhangers. Zij ging, waar het kon, door met haar traditionele werking, gaf nieuwe boeken uit, hield haar bibliotheken open, en droeg er op die wijze toe | |
[pagina 588]
| |
bij de massa te onttrekken aan de pseudo-culturele verlokkingen van 's vijands handlangers. De tol die zij daarvoor moest betalen was zwaar. Tal van leden kwamen om voor het vuurpeloton of in het concentratiekamp. Vooral de afdelingen Knokke en Nieuwpoort werden zwaar beproefd. Op de brede en stevige grondslag door onze voorgangers gelegd bouwen wij verder. Wie onze uitgaven van de laatste jaren ter hand neemt, en met name het allerlaatste deel dat wij onze leden toezonden, kan zich rekenschap geven van ons streven: boeken verspreiden die voor ons volk een fundamentele betekenis hebben, met een verzorgd uiterlijk. Het was mij niet mogelijk, zelfs niet terloops, in te gaan op wat de afdelingen hebben gepresteerd. Ik moge U verzoeken bij wijze van aanvulling op dit betoog een blik te werpen op de tentoonstelling in de voorhal van deze aula. U vindt er enige fragmenten van wat enkele afdelingen van hun oude bescheiden hebben bewaard. Wij hebben er tevens de grote figuren belicht, die er gedurende lange jaren de leiding in handen hadden, Max Rooses te Antwerpen, Julius Sabbe te Brugge, Vader Hoste te Brussel, Paul Fredericq te Gent. Wat het Willems-Fonds heeft bereikt dankt het inderdaad in de eerste plaats aan een statige rij mannen van ongewone geestelijke en zedelijke waarde, die een vooraanstaande plaats innamen in staat en maatschappij. De meesten - maar lang niet allen - zijn in de loop van mijn rede ter sprake gekomen. Zij zullen in de herinnering van het nageslacht blijven voortleven als grote dienaars van hun volk. Maar mijn laatste woord van hulde is voor de stille werkers, die onbekend zullen blijven, voor hen die jaar in jaar uit, in grote en kleine steden voor het Willems-Fonds hebben gewroet, tijd en stoffelijk voordeel opofferend, om hun volk het voedsel te reiken waar Willems om riep, - geen andere beloning vóór ogen dan de voldoening over de volbrachte plicht.
H. VAN WERVEKE |
|