verplichtingen na te komen, en een staatseconomie, die uitloopt op dwang en algemene verarming.
Wij laten hier nog ter zijde, hoe de demagogie de staatsuitgaven kan doen aangroeien op een wijze, die de koopkracht van de nationale munt in gevaar brengt met het gevolg, dat zij, die voor de sociale zekerheid gestort hebben, ten slotte uitbetaald worden in deviezen, die hun koopkracht hebben verloren. Men kan zich geen ellendiger politiek bedrog indenken.
Houden de liberalen er de mening op na, dat wie aan het hoofd van een onderneming staat zich niet moet gelegen laten aan sociale verplichtingen?
Dat is regelrecht in strijd met de moties, die te Uppsala aangenomen werden.
De morele factoren moeten in elk bedrijf hun invloed laten gelden, zodat het door onderling begrip tot een werkelijke samenwerking komt tussen werkgevers en werknemers.
Werkgevers, die dat niet inzien, moedigen den klassenstrijd aan; werknemers, die nog in het marxisme geloven, brengen de democratische vrijheden in gevaar.
Men mag getuigen, dat het internationaal liberalisme in sociaal opzicht verwant is met de beweging voor morele herbewapening, die door de bijeenkomsten te Caux reeds heel wat communisten van hun versleten materialistische opvattingen heeft afgebracht.
In het liberaal manifest van 1947 werd de volgende verklaring ingelast, die te danken is aan wijlen maarschalk Smuts, een der ere-leden van de liberale internationale:
‘Dienstbewijs is de noodzakelijke aanvulling van de vrijheid en elk recht brengt een overeenkomstigen plicht mede. Wil men dat de vrije instellingen doeltreffend werken, dan moet iedere burger zin hebben voor zedelijke verantwoordelijkheid tegenover zijn medemensen en bedrijvig deelnemen in de aangelegenheden van de gemeenschap.’
Die woorden gelden voor alwie bij het bedrijfsleven in de democratische landen betrokken is.
In de motie, aangenomen te Uppsala, wordt de nadruk gelegd op de sociale solidariteit en op de noodzakelijkheid van een samenwerking tussen werkgevers en werknemers, die best kan aangepast worden aan de toestanden, die in de verschillende landen heersen.
De sociale politiek mag echter geen afbreuk doen aan de burgerlijke verplichtingen, en het mag niet zijn, dat het voordeliger kan lijken van de sociale zekerheid te genieten dan te trachten door eigen middelen in zijn bestaan te voorzien.
De sociale zekerheid mag niet als een rem werken op de individuele inspanning.
In een volgende motie wordt er op gewezen, dat de verbetering van den