ophefmakende verklaring af, waarin hij de Chinese en Noordkoreaanse aanvoerders aanmaande over een wapenstilstand te onderhandelen en de bedreiging met een tweede front liet horen, waarbij de nationalistische Chinezen, die nog op het eiland Formosa verblijven, tegen de communisten zouden optrekken.
Een paar weken van politieke onzekerheid volgden en op 11 April werd generaal MacArthur als bij donderslag door president Truman van zijn bevel ontheven en vervangen door generaal Ridgway. Terwijl voor het Amerikaanse congres de strijd werd uitgevochten tussen MacArthur en een belangrijke groep republikeinen enerzijds en anderzijds president Truman, staatssecretaris Acheson en de Amerikaanse stafhoofden, konden de strijdkrachten van de Verenigde Naties hun tegenstanders verder verdrijven naar de 38ste breedtegraad, hun tevens zware verliezen toebrengend.
Dit is het militair verloop van zaken geweest. Men zal de vraag stellen welke politiek de Verenigde Naties daarmee hebben nagestreefd en daarbij zal men met volgende feiten moeten rekening houden:
Het onmiddellijke doel van de Organisatie der Verenigde Naties is geweest zich te verzetten tegen de gewapende aanval van de Noordkoreanen op het Zuiden. Op 27 Juni 1950 werd dit doel door de Veiligheidsraad nader bepaald: de gewapende aanval moest afgewend worden, de vrede hersteld en de veiligheid op Korea verzekerd.
Op 4 October besloot de politieke commissie van de algemene vergadering der Verenigde Naties, dat de aanvallers benoorden de 38ste breedtegraad moesten achtervolgd worden en dit werd op 7 October door de algemene vergadering bevestigd. Dit betekende, dat men een einde wenste te maken aan de kunstmatige scheiding tussen Noord en Zuid en een eenheidsstaat nastreefde, onafhankelijk en met een democratische regering. In dit opzicht werd een vrij grote overeenstemming bereikt. In de politieke commissie keurden 47 afgevaardigden de ingediende motie goed tegen 5 afgevaardigden van het Sovjetblok, bij 7 onthoudingen, waaronder zich India, Egypte en Zuid-Slavië bevonden. Toen op 31 Januari 1951 in de politieke commissie gestemd werd over een motie, waarbij communistisch China als aanvaller werd gebrandmerkt, was er wat meer aarzeling, daar ook de vrees gekoesterd werd voor een werkelijke oorlog met China. Niettemin werd dit besluit getroffen met 44 tegen 7 stemmen, namelijk deze van Birmanië, India, Rusland, Wit-Rusland, Oekrajina, Tchechoslovakije en Polen, bij 8 onthoudingen vanwege Afganistan, Egypte, Indonesië, Pakistan, Zweden, Syrië, Jemen en Zuid-Slavië.
De schakeringen, die bij deze verschillende stemmingen tot uiting kwamen, bewijzen dat de Verenigde Naties niet onder de dwang van een enkele grote mogendheid handelen. De stemmingen toonden ook aan, dat indien verschillende landen bezorgd bleken om de mogelijkheid van een uitbreiding van de oorlog, zij niettemin van oordeel waren, dat de aanranding op Korea moest beteugeld worden.