zijn omzetting een herschepping, d.i. een nieuw poëem maken, dat met zijn levend bargoens, krachtpatserij en ruigmenselijk gevoel, zijn poëtische techniek ten slotte, een aanwinst voor onze zo vervlakte poëzie-met-hoge-hoed betekent.
***
Aesopus? Hij leerde de dieren spreken en die sprekende dieren, of ze nu tot de warande van Aesopus zelf, Phaedrus of La Fontaine behoren, hebben niet zelden op de schoolbanken onze jeugd vergald. We hebben hun fabels op ons duimpje gekend en opgedreund én snapten er bitter weinig van, we hebben er literaire analyses aan gewijd en zagen er de poëzie niet van, we hebben ze, op latere leeftijd, voor een of andere examentafel als algemeen cultuurgoed met gloed verdedigd en we geloofden maar half wat ons afgebeuld examenbrein voor de gelegenheid op te dissen had.
Tot we dan toch weer eens, veel later nog, een van die onvervangbare meesterwerkjes der literaire kleinkunst aandachtig hebben doorgenomen en er dan, eindelijk, al de menselijke wijsheid én ook poëzie van hebben begrepen en genoten. Zodat ons thans ieder nieuw boek over die steeds nog raadselachtige en rijke fabelliteratuur welkom is en ons dit het besef bijbrengt, dat de fabel onverwoestbaar is als de menselijke verbeelding en samenleving zelf. Trouwens, de menselijke geest heeft er zich, sedert onheuglijke tijden, wellicht het meest kernachtig, boeiend en, in anthropomorphische vorm, meest treffend in uitgedrukt.
Dergelijk boek is ook Aesopeia (Brussel, Electa, 1950) van B.H. Vandenberghe O.P. Het geeft, op allesbehalve esoterisch-geleerde wijze, een overzicht van de belangrijkste problemen, die m.b.t. de oorsprong, het stamland, Aesopus zelf, de morele en literaire betekenis van diens fabels, ook de fabelliteratuur in de Nederlanden, worden gesteld. Het gaat hier niet om gewichtigdoenerij, uitstalling van specialisten-spitsvondigheid, bibliographische humbug. Het schenkt, telkens in korte schuifjes, een inzicht in wat tot dusver over de literaire verschijnselen hieromtrent te denken valt. Daarbij vindt men, als onmisbare toemaat op deze overzichtelijke inleiding, en dit ingedeeld in mythologische fabels, dierenfabels, mensenfabels, natuurfabels en anecdotische fabels, een verdietsing van de verzameling van Aesopus, de Meester die het allen, ook La Fontaine, eens schitterend voordeed. Hij leerde de dieren spreken, tot ons aller lering en genot, en nù nog, eeuwen na hem, in deze atoomtijd, waarin geest en wetenschap wel noodgedwongen op verdelging zijn ingesteld, halen we er de nuttigste lessen uit in menselijke deemoed, verdraagzaamheid, waardigheid.
M. RUTTEN