De Vlaamse Gids. Jaargang 35
(1951)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 501]
| |
Het journaal ener reis door, Vlaanderen en Holland van sir Joshua Reynolds P.R.A.TALLOZE Engelse beeldende kunstenaren hebben - in het heden en in het verleden - de Belgische gewesten bezocht. J.M.W. Turner, het eeuwfeest van zijn overlijden wordt dit jaar in Groot-Brittannië herdacht, maakte er een grote rondreis. Hij schilderde er enkele belangrijke doeken en een massa aquarellen en schetsen die helaas niet in de Turner-tentoonstelling te Brussel, zowat drie jaar geleden, waren opgenomen. Thomas Rowlandson, Afflick, Paul Nash en zoveel anderen hebben er eveneens gereisd en gewerkt. Sir Frank Brangwyn (hij heeft op de Dijver te Brugge zijn museum) en Baron James Ensor (niet zolang geleden overleden, was tot in 1930 een Britse staatsburger); Brangwyn en Ensor werden zelfs, de een in Brugge, de andere in Oostende, geboren. Toch is er, bij mijn weten, geen Engels kunstenaar die een zo minutieus artistiek journaal van zijn reis door de Nederlanden heeft nagelaten, als Sir Joshua Reynolds, de grootmeester van het portretschilderij in de 18de Eeuw, en medestichter en eerste Voorzitter van de Britse KoninklijKe Academie voor Schone Kunsten. Reynolds' reisjournaal bestaat uit een honderdtal gedrukte bladzijden. Het verscheen onder de titel ‘A Journey to Flanders and Holland in the Year 1781’. Vandaag wordt het weinig of niet gelezen. In België is het zo goed als ongekend. A fortiori is het er dus onvertaald gebleven. Dat is een betreurenswaardige leemte. Want, alhoewel minder uitgebreid en minder poëtisch gezien en geschreven, toch moet ‘A Journey to Flanders and Holland’ het nauwelijks afleggen tegen ‘Les Maîtres d'Autrefois - Belgique-Hollande’ van Eugène Fromentin. Daarvan verschijnt nochtans herdruk na herdrukGa naar eindnoot(1), en in zijn verschillende vertalingenGa naar eindnoot(2) is het een onvergankelijk pleidooi ten voordele van de schilderkunst van de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden. Voorzeker, het Reisjournaal van Sir Joshua Reynolds is merkelijk ouder dan dat van Fromentin. Reynolds bezocht de Nederlanden in 1781. Fromentin in 1875. Fromentin's pen is die van een dichter die terzelfdertijd een kunstschilder was. Die van Reynolds is die van iemand die zijn vak en de kunst kent en recht op zijn doel afgaat, in een zuivere, academische stijl. Er is nog dit: Fromentin denkt en mijmert en zingt in de Musea van Brussel, Antwerpen en elders. In 1781 kon Sir Joshua dat niet doen - althans niet in de Zuidelijke Nederlanden - omdat er daar toen geen publieke musea bestonden. Toch is er één punt waarover de Brit Sir Joshua Reynolds en de Fransman Eugène Fromentin het - op honderd jaar afstand - roerend eens zijn. En wel: in hun enthousiaste, maar daarom niet kritiekloze bewondering voor de twee grote Vlamingen: Peter Paul Rubens en Antoon van Dijck. Die bewondering loopt door beider werken als een leidmotief. Nu eens | |
[pagina 502]
| |
zwelt het aan om los te breken in een meesterlijke muzikale phrase. Dan weer trekt het zich voor een korte wijl tegen de achtergrond terug. Doch steeds en altijd is die bewondering in beide geschriften aanwezig. ‘Ik kom Rubens en Rembrandt ten hunnent zien’. Zó begint Eugène Fromentin zijn ‘Maîtres d'Autrefois’. De 58-jarige Sir Joshua Reynolds zegt het weliswaar minder kordaat. Maar nauwelijks is hij onderaan de eerste bladzijde van zijn artistiek reisjournaal gekomen, of hij ziet en bestudeert in de O.L. Vrouwekerk te Brugge een schilderij van Otto Venius (van Veen), voorstellend ‘De Geboorte van Christus’, en hij schrijft: ‘Menig deel van dit schilderij herinnert aan de werkwijze van Rubens. Vooral, het kleuren van de arm van een der herders. Vergeleken met Rubens is het nochtans een gebrekkige prestatie. Ze ware hier niet eens het vermelden waard, was het niet dat zij het werk is van iemand aan wie de eer te beurt viel, de leermeester van Rubens te zijn’. En Reynolds vervolgt: ‘Otto Venius publiceerde twee Embleem-boeken, waarin kindertekeningen voor de tekstverklaring zorgen. Het is van hem dat Rubens zijn zwak voor de zinnebeeldige voorstellingen heeft opgedaan dat zoveel kritiek heeft uitgelokt. Voornamelijk omdat hij er in de “Galerie du Luxembourg” te Parijs gebruik van heeft gemaakt’. De uitbeelding van de hoofden van de HH. Petrus en Paulus door Rubens in de sacristie van dezelfde Brugse kerk, lokten hem niet aan: ‘Niets schijnt die aanbevelenswaardig te maken, tenzij de kleurtinten en de luchtigheid van de penseelstrook. Een verdienste die Rubens slechts zelden te kort schoot’. Van Brugge reisde Reynolds naar Gent. Zijn eerste bezoek gold de St. Baafskerk. En het eerste schilderij waarop zijn oog rustte was ‘De Bekering van St. Baafs’ door Rubens: ‘Wat compositie, koloriet en rijkdom van effect betreft’, zegt hij, ‘en tevens op het gebied van al die hoedanigheden waardoor hij vooral uitmunt, beveelt dit schilderij zich aan om tot de grootste en beste werken van de Meester te worden gerekend. Het werd door Pilsen geëtst’. De wereldvermaarde Polyptiek van de gebroeders van Eyck, ‘De Aanbidding van het Lam’, overtuigt hem niet ten volle: ‘In een van de kapellen is een werk van de Gebroeders Hubert en Jan van Eyck, voorstellend “De Aanbidding van het Lam”. Het is een geschiedenis ontleend aan de Apocalypse. Het bevat een groot aantal figuren in de harde stijl. Maar er steekt sterke waarheid- en natuurgetrouwheid in de hoofden. En het landschap is fraai geschilderd’. Maar wij moeten opschieten. Na Gent reisde Reynolds naar Brussel, via Aalst, waar hij de St. Maartenskerk bezocht. In Brussel zelf begaf hij zich terstond naar de kerk van de HH. Michiel en Gudula, naar die van de Ongeschoeide Carmelieten en andere kerkgebouwen. Daarna inspecteerde hij de | |
[pagina 503]
| |
kunstverzamelingen van bankier Danoot, van de Prins de Ligne en die van de Heer Orion. Van hem zegt Reynolds, na enkele werken van Rijckaert, Rubens, Jordaens en Rembrandt te hebben ontleed: ‘Mijn vriend doet mij opmerken dat de Heer Orion nagenoeg de enige gentleman is die ons zijn schilderijen toonde zonder ons door geklets over hun verdiensten te kwellen. Hij heeft nochtans in zijn bezit schilderijen die een lofprijzing verdienen, maar dat deel van de taak liet hij aan ons over’. Aan zijn bezoek aan Mechelen besteedde Reynolds vier bladzijden van zijn reisjournaal. Hoofdzakelijk om er de ‘Gekruisigde Christus’ tot het kapitaal werk van Antoon van Dijck uit te roepen. Antwerpen, daarentegen, kreeg wel vier-en-dertig bladzijden. En eens te meer gingen zijn speurend oog en zijn bewondering uit naar Rubens en van Dijck. ‘De Kruisafneming’ van eerstgenoemde in de Kathedraal was hem een ontgoocheling. Maar de ‘Pieta’, ter herinnering aan de Familie Michielsens aangebracht, beschouwde hij als een der zorgvuldigst-afgewerkte schilderijen van de kunstenaar. In de kerk van de H. Augustinus bewonderde hij verder in hoogste mate het schilderij ‘De H. Maagd met het Goddelijk Kind’, eveneens door Rubens. Daarover geeft hij vier bladzijden ontleding en bedenkingen ten beste. Zo ook wat betreft het onvergetelijk schilderij van Rubens ‘De Lansstoot’, dat vandaag in het Museum van Antwerpen berust, maar dat in Reynolds' tijd de kerk van de Franciscanen sierde! En nogmaals in Antwerpen bestudeerde Sir Joshua de kunstverzameling van de Academie voor Schilderkunst, en daarenboven nog zeven privé-collecties. Daaronder die van de Heer van Haveren. Die was toen eigenaar van ‘Het Strooien Hoedje’, dat tegenwoordig in de Londense ‘National Gallery’ is, en dat aan Reynolds de volgende bedenking ontrukte: ‘De Heer van Haveren bezit een prachtig portret door Rubens. Men noemt het “Het Strooien Hoedje”, omdat het model (Suzanna Fourment) een hoed met veder luchtig op het hoofd heeft geplaatst. Dit schilderij heeft een wonderbaarlijk doorschijnend koloriet, alsof het in open lucht was gezien. Alles samengenomen, een uiterst merkwaardig portret. Maar de boezem is even slecht getekend als allerfraaist gekleurd’. Bij Mevrouw Boschaerts zag hij nog ‘De Ontvoering van de Sabijnse Maagden’. Dit schilderij werd toen te koop aangeboden, aldus Reynolds, tegen de prijs van 22.000 Gulden, of 2.000 Pond Sterling. Ook dàt kan thans in de ‘National Gallery’ te Londen worden bewonderd. Na zijn oponthoud in Antwerpen verliet Reynolds de Belgische Gewesten en hun kunstschatten, voor Holland en Dusseldorf. Hij deed het met een lange kunsthistorische beschouwing, die opent op de volgende zinsnede: ‘Afscheid nemend van Vlaanderen, zeiden wij meteen vaarwel aan het historisch genre van de schilderkunst. Schilderijen zijn niet meer het sieraad van kerken, en misschien daarom ook niet langer het ornaat van de privé- | |
[pagina 504]
| |
woningen. Natuurlijkheidshalve vinden wij smaak in wat ons steeds onder het oog wordt gebracht. Er worden geen schilderijen met historische onderwerpen meer aangebracht die de nieuwsgierigheid van de stadsbewoner opwekken, en die de welgegoede burgerij aansporen die ter siering van hun woning aan te kopen. Niets van de soort geschiedt vandaag. Dergelijke schilderijen worden niet meer geapprecieerd, en geraken uit de mode...’ Dit ietwat weemoedig vaarwel aan de Belgische Gewesten zou evenwel niet het definitieve afscheid van Reynolds zijn. Hij doorkruiste Holland, bezocht het Museum van Dusseldorf dat, zei hij, ontdaan van de werken van Rubens, onmiddellijk vijftig ten honderd van zijn betekenis zou verliezen. En vooraleer naar zijn land in te schepen, reisde hij nog door Luik en Leuven. De slotsom van Sir Joshua's artistiek Reisjournaal is een loflied getiteld ‘Character of Rubens’ (Het Kenmerkende van Rubens). Dit is ongetwijfeld een der meest lucide bladzijden die ooit aan de Antwerpse Meester werden gewijd. Een Meester die zodanig door hem werd bewonderd, dat de zestigjarige Sir Joshua Reynolds in 1783, twee jaar na zijn eerste rondreis, opnieuw naar de Belgische Gewesten overstak. Tegen een totaal bedrag van duizend Pond Sterling kocht hij er, ditmaal voor zichzelf, verschillende schilderijen en schetsen van Rubens, o.m. twee prachtige schetsen voor de plafondfresko's in de ‘Banqueting Hall’ van Whitehall te Londen, plus andere werken die beschikbaar waren gekomen door de ontbinding van talrijke religieuse instellingen. Vooral in dat AntwerpenGa naar eindnoot(3) waarheen, aldus het getuigenis van Sir Joshua Reynolds, ‘de vreemdelingen in ononderbroken stroom door de werken van Rubens worden aangetrokken’. Hugo A.J. VAN DE PERRE |
|