| |
| |
| |
Met pen en potlood
4.
Boris en Joris spraken over de Nobelprijs voor letterkunde. Boris vond het spijtig dat hij niet de lakens, de lauweren en de millioenen mocht uitdelen. Joris meende te moeten opmerken dat er vele idealistische strekkingen zijn doch dat slechts een schrijver kon worden bekroond.
BORIS: Waarom hebben Thomas Hardy, Emile Verhaeren, Leo Tolstoj, Emile Zola, Anton Tsjechov, Pio Baroja, August Strindberg, Marcel Proust, Maxim Gorki en andere internationale vermaardheden de prijs niet gekregen?
JORIS: En waarom hebben nationale beroemdheden als Paul Heyse, K. Gjellerup, H. Pontoppidan, J. Echegaray, Sully-Prudhomme, G. Benavente, Wl. Reymont, Grazia Deledda, Sigrid Undset, S.A. Karfeldt, Werner von Heidenstamm, Pearl Buck en andere Boenins hem wel ontvangen?
BORIS: Omdat roem niet volstaat zonder een greintje diplomatieke kans. Zijn wij wel rechtvaardig?
JORIS: Waarschijnlijk niet. Geen Nobel, niet nobel en zitten vitten over de voordelige gevolgen van de uitvinding van het dynamiet!
| |
5.
In zijn vinnige en rake Bloc-note-beschouwingen uit ‘Dietse Warande en Belfort’ sprak R.F. Lissens met lof over Pieter Tack's opstel over ‘Onze Letterkunde’, verschenen in het vijfde deel van de Willemsfondsuitgave: ‘Vlaamsch-België sedert 1830’.
Tack's bijdrage is inderdaad, alleszins voor ons, de moeite van het lezen of opnieuw kennis nemen waard. Toch hebben sommige van zijn tijdgenoten er anders, zelfs vrij ongunstig, over geoordeeld. Toen dit werk in 1911 verscheen, heeft bij voorbeeld een gezapig en gemoedelijk beoordelaar als Lode Baekelmans gemeend, Tack's werk te moeten bestempelen als een ‘onverantwoordelijk geschreven overzicht’.
Geen enkel overzicht kan volledig zijn (ook die van Vermeylen en Gijsen vertonen in hun kloeke bouw... hier en daar een ‘vergeetput’): uw ‘landschap’, uw panorama is daarom nog het mijne niet. Ziet gij een bepaalde toren niet staan, mijn aandacht is er wél naartoe gegaan; hoort gij een paar beekjes niet kabbelen, ik zal er in uw plaats over babbelen.
Daarom, miskenden en weifelmoedigen, niet getreurd: vroeg of laat komt een of andere Lissens u uit de kluisters van het onbegrip, de onverschilligheid en andere on-substantieven bevrijden.
| |
| |
| |
6.
De droom speelt een grote rol in het mensenleven, de dagdroom bij artisten en sentimentelen, de nachtdroom bij allen. En moesten we de dieren kunnen ondervragen...
Mijn vrouw en ik hebben eens gedurende een paar weken al onze slaapdromen, onmiddellijk bij het ontwaken, opgetekend. Hoe meer we noteerden, hoe meer we de volgende nacht op onirologische paden verdwaalden. Het werd op de duur droomindustrie en we namen spoedig een wijs besluit: droomfabriek gesloten!
In dezelfde tijd stelde ik een kleine lijst op van door schrijvers vermelde en vertelde dromen, een begin van een droombibliografie. Ook deze poging heb ik niet volgehouden, omdat men zoveel wil doen en zo weinig kan realiseren. Ik vind dit lijstje thans terug en schrijf het over voor hen, die actiever onirologen willen worden:
Isaac Babel: Cavalerie Rouge, p. 31 en hfdst. Zamostie. |
Maurice Butaye: La porte au brin de buis, p. 40, 63, 84, 103. |
Bj. Bjoernson: Het Bruiloftslied, p. 121. |
Cyriel Buysse: Tantes, p. 88, 147. |
Maurice Carême: Poèmes de gosses, p. 31, 53, 67. |
Cervantes: Don Quichotte, p. 75, 189. |
Robert Delvosal: Anne-Josèphe, p. 123, 124. |
Edgar du Perron: Het Land van Herkomst, p. 24-27, 107, 126, 153, 171, 176, 178-180, 241, 279-280, 428. |
A. Den Doolaard: De grote Verwildering, p. 174, 176. |
Charles Dickens: De Pickwick Club, eerste deel, p. 169, 221, 279, 462, 465; tweede deel, p. 129, 148, 364, 376. |
Ilja Ehrenburg:
De Steeg aan de Moskwa, p. 205, 227, 231, 53, 93; |
Die heiligsten Güter, p. 37, 224; |
Moskou gelooft niet in tranen, p. 76, 178, 241, |
De tweede Scheppingsdag, p. 303; |
De Liefde van Jeanne Ney, 31ste hoofdstuk. |
|
Willem Elsschot:
Villa des Roses, p. 89, 169, 182; |
De Verlossing, p. 1, 138-139, 140, 161. |
|
Robert Goffin: Routes de la gourmandise, p. 113, 198. |
Raymond Geiger: Histoires Juives, p. 46-47. |
Albert Helman: De dolle Dictator, p. 199, 293. |
Ksemendra: Le bréviaire de la courtisane, p. 72, 122. |
Georges Linze: Les enfants bombardés, p. 148, 162, 47. |
H. Marsman:
De Dood van Angèle Degroux, p. 173, 194, 196. |
Porta Nigra, p. 39. |
|
Kalman Mikszath: De Wonderparaplu, p. 85, 199, 217, 239, 251, 257. |
Multatuli: Woutertje Pieterse, p. 136. |
| |
| |
Robert Poulet: Les ténèbres, p. 15, 31. |
Boris Pilniak: La Volga se jette dans la Caspienne, p. 258, 269. |
Alexandre Pouchkine: La fille du capitaine, p. 26-27. |
Michail Sjolochow:
De stille Don, p. 97, 253, 271, 277, 307, 373, 386, 442. |
Storm over Rusland: p. 54, 182, 229, 326, 396. |
|
Jan Slauerhoff: Een eerlijk Zeemansgraf: p. 37. |
Anton Tsjechow: De zwarte Monnik, p. 16, 27, 69. |
F.V. Toussaint van Boelare: De Dode die zich niet verhing, p. 54-55. |
Simon Vestdijk: Else Böhler, Duits Dienstmeisje, p. 96, 144, 147, 156, 166. |
August Vermeylen: De wandelende Jood, p. 14-16. |
Henriëtte van Eyck: Intieme Revue, p. 106. |
Gerard Walschap: De Dood in het Dorp, p. 80-81. |
Denk er om, dat het om een lezer gaat, in mijn geval zo goed als in het uwe. Ofschoon ik niet wil verzwijgen dat het merendeel dezer boeken door mij dienden gerecenseerd te worden. Bij deze lijst vind ik ook een uitknipsel uit ‘Het Laatste Nieuws’ (Juli 1936), een droom van de renner Antonin Magne verhalend:
‘In mijn droom zag ik voortdurend renners, die me de gele trui van het lijf rukten, andere staken letterlijk stokken in mijn wielen. Op de bergen duwden ze mij in de afgronden’ (Magne dixit).
Ik herhaal, dit is de lijst van een lezer die geen rekening houdt met volledigheid en nauwkeurigheid, die wel de titel en de bladzijde van zijn boek aanduidt maar niet jaartal, druk, uitgave, etc. En toch stel ik me voor, dat moesten een hele massa lezers en lezeressen hùn lijstje opstellen, allicht een of andere psycholoog daarmee gebaat zou kunnen zijn. Dromers en droomsters aller landen, verenigt u!
| |
7.
Bertus Aafjes
Boreas en Zephir haalt hij uit de oude doos,
papieren bloemen inplaats van een Roos.
| |
8.
Gerrit Achterberg
Poëzie als fosforhuivering
tussen bewustzijn en sluimering.
| |
9.
Onze jonge vriend Hugo Claus, die thans in Parijs woont, in de bistro's zit, tafelbiljart speelt, droomt en schrijft, is vijand van klagen en zeuren. Of hij gelijk heeft! Van op afstand gezien worden vele jeremiaadjes inderdaad
| |
| |
onhoorbaar gepiep, gestotter over de inertie van de jongeren, gezucht over de wanverhoudingen tussen artisten en maatschappij, geweeklaag over de assepoestersrol van de Muzen. Beter is het, waarachtig, de handen uit de mouwen te steken en de inktletters op het papier te laten dwalen en zwieren dan enkel maar te vitten en te mopperen; doch men moet af en toe klagen en zeuren opdat er iets zou gebeuren; want men klaagt meestal toch werkelijke feiten en toestanden aan. Dat dichters en essayisten niet worden gelezen, dat degelijke werken van vrije geesten op uitgeverijzolders en achter boekhandelaarstoonbanken blijven liggen, dat toneelwerken niet worden opgevoerd en toneelvoorstellingen soms niet worden bijgewoond, dat... dat... dat... (vul zelf maar verder naar hartelust in!), zijn geen bedenksels van onze fantazie, geen waanvoorstellingen, maar te controleren en te betreuren feiten. Men klaagt en zeurt daarover, ook in andere landen. Moest men met al deze klachten een boek vullen, het zou er op de duur als een treur-encyclopedie uitzien.
Ik grijp, goed valle het uit, enkele papiertjes uit een indrukwekkende stapel:
1) ‘De Belg, hoewel hij van nature graag aanpakt en tot het zakenleven geneigd is, schijnt zeer weinig belangstelling te hebben voor de handel in kunstzaken en geestelijke goederen’. (Roger Avermaete over ‘Het Franse Boek in België in 1923’).
2) ‘Maar wie leest er nu nog verzen in Italië?’ (Sibilla Aleramo in ‘Dante’).
3) ‘Daar ligt iets tragisch in het feit, dat er in onze moderne maatschappij geen plaats is voor kunstenaars, daar een schrijver - o Poesie, du brotloseste aller Kunste! - eerst zijn man moet staan als gewone arbeider om den brode, en slechts daarna, afgewerkt en met vermoeiden geest, aan zijn roeping mag gehoor geven, slechts het restje van zijn krachten wijden aan de taak die hij alleen vervullen kan’. (Jozef Simons in ‘De Kunstgids’, April 1925).
4) ‘C'est toujours la part de l'esprit que nos pouvoirs publics restreignent et rognent. L'art et la pensée semblent condamnés chez nous au destin de Cendrillon, d'une Cendrillon sans Prince Charmant’ (Gustave Charlier in ‘Le Soir’ van 22 Oct. 1949).
5) ‘Les wallons retardent joliment puisque les flamands aujourd'hui cherchent à imposer chez eux une langue littéraire et uniforme’ (Paul Bay in ‘Epître aux Montois sur la langue française’).
6) ‘De materiële omstandigheden waarin vele Nederlandse letterkundigen moeten leven, zijn van dien aard dat hun creatief vermogen nadelig wordt beïnvloed’. (Haagse Post van 24 Febr. 1951).
7) ‘Wij hebben weliswaar de mond vol over cultuur en andere mooie dingen, maar 't mag niet kosten’. (De Oneerbiedige Pen in ‘Vooruit’ van Mei 1951).
8) Paul André's essay: ‘L'indifférence et l'injustice belges en matière littéraire’.
| |
| |
9) Karel Leroux' kronieken over Angelsaksische literaturen, in het Vlaamse dagblad ‘Vooruit’ wijzen ook gestadig op weinig schitterende toestanden in Engeland en Amerika.
10) Zelfs in Frankrijk, waar de kunsten en vooral de letterkunde in zo'n hoog sociaal aanzien staan, liep en loopt niet alles gesmeerd. Ernest Gaubert schreef in een brief aan Duhamel (‘Mercure de France’, 15 Juni 1936) o.a. dit: ‘Nous sommes un pays où n'importe quel Français moyen dépense de 100 à 600 frs. d'apéritifs par mois et n'achète pas 10 frs de livres dans l'année... Il y a en France trente-six mille communes. Trente-deux mille sur ce nombre n'ont pas de bibliothèque publique’.
Ook elders wordt er dus, met recht en reden, gezeurd en geklaagd. En het is nodig en noodzakelijk, want anders zou er officieel nog minder voor Woord, Kleur, Klank en Vorm worden gedaan.
Er is uit deze Europese cultuurklachtenvracht een grootste gemene deler te halen voor ons allen: de ene zal hem thuis in zijn studeerkamer vinden, de andere zoeke hem in een Parijse buurt, op Capri of op IJsland, te Oostende of te Vladivostok. Eerst spitten, dàn vitten.
| |
10.
Mark Aldanov
Anticommunist en democraat
schildert hij een wereld die vergaat.
Deze veramerikaniseerde Rus
is rode haan, noch witte mus.
| |
11.
Vicente Aleixandre
Terwijl ik zijn vlammende verzen lees,
denk ik aan daad, doem en dood van het Vlees.
| |
12.
Amiel
en vond nog vóór het graf,
boven en onder geluk en verdriet,
het rustige Indische Niet.
|
|