| |
| |
| |
Hervonden meesterschap
Julien Green's Moira
DE verschijning van Julien Green's roman MOIRA is een letterkundige gebeurtenis van grote betekenis: in deze wonderbaarlijk gave schepping heeft een meester der romankunst zich hervonden en het beste van zijn vroegere werk: LEVIATHAN, l'AUTRE SOMMEIL, en LE VISIONNAIRE geëvenaard, zoniet overtroffen.
De langdurige periode van inzinking, die Green's werk tengevolge van innerlijke conflicten en uiterlijke omstandigheden doormaakte, is hiermede afgesloten. Zij was ingetreden met VAROUNA (1940) en bleek in SI J'ETAIS VOUS (1946) nog niet te zijn overwonnen; ondanks vele voortreffelijke hoedanigheden betekenden beide romans een onmiskenbare achteruitgang. De forse lijn, waarmee Green zijn vroeger werk had opgezet, was verbrokkeld, de stuwkracht van het verhaal verslapt; kortom, verloren gegaan was een zekere eenheid, die Chateaubriand ‘une sorte de confusion, ou, si l'on veut, une sorte d'unité indéfinissable’ noemt, als hij in het voorwoord tot de MEMOIRES D'OUTRE TOMBE spreekt over de indruk, welke deze reconstructie van zijn eigen leven op hem gemaakt heeft.
Iedere zuivere weergave van het menselijk leven moet noodzakelijkerwijze deze beide elementen in zich dragen: de ondoorzichtige chaos van het menselijke, en de mysterieuze eenheid van het hogere plan. De romanschrijver roept een denkbeeldig leven op, denkbeeldig, maar in wezen een innerlijke werkelijkheid met dezelfde eigenschappen als het echte leven. Ook hij moet in de chaos van feiten en gevoelens een keuze, een ordening aanbrengen: de eenheid, die tevens zijn interpretatie is.
De boeken, die Green vóór VAROUNA schreef, hadden alle deze ‘unité indéfinissable’, waarschijnlijk doordat de auteur zich onbelemmerd kon overgeven aan het denkbeeldig leven zijner roman-figuren volgens het recept: ‘je crée les personnages et les personnages font le roman’ (BIBLIO-HACHETTE, déc. 1949, p. 5).
Toen in VAROUNA en SI J'ETAIS VOUS de problemen en conflicten van den schrijver zelf die der romanfiguren gingen doorkruisen, werd deze eenheid vertroebeld.
Met MOIRA heeft Green zich in één slag hersteld; de roman biedt de eenheid, die het klassieke kunstwerk kenmerkt. Het sterkste blijkt dit uit de bouw van het boek: om een hoofdfiguur, Joseph Day, die geen minuut van het toneel is, zijn met de uiterste economie de andere figuren aangebracht, wier voornaamste functie het is telkens een bepaalde kant van Joseph's wezen te belichten. Alleen een meester kan het met een dusdanige opzet gelukken de hoofdfiguur boeiend te doen blijven en van de bijfiguren meer dan marionnetten te maken. In MOIRA wordt deze ‘tour de force’ volbracht. Joseph boeit niet
| |
| |
alleen, zijn problemen gaan den lezer zozeer obsederen, dat de pijnlijke ondervraging van God en zichzelf langzamerhand zich ook aan hem mededeelt. Daarnaast zijn de andere figuren, ondanks hun ondergeschikte rol, volwaardige, levende wezens geworden, een prestatie, die wonderbaarlijk mag heten als men de schaarste der omtrent hen verstrekte gegevens in aanmerking neemt.
Ook in dit opzicht blijkt MOIRA een klassiek kunstwerk te zijn, dat nl. met een minimum aan middelen een maximum aan effect bereikt; alles toch, in deze roman, is van een onontkoombare, samengebalde kracht.
Het boek beschrijft de geschiedenis van een getekende, Joseph Day, een knappe jongeman met vlammend rood haar en onheilspellend grote handen, wiens lot het is, waar hij ook gaat, onrust teweeg te brengen. Hij is de zoon van een landarbeider, opgegroeid in het enge Puriteinse milieu van een achteraf gelegen Amerikaans plaatsje.
Deze onverzettelijke Godzoeker met zijn niet aan de practijk getoetste, onmenselijk strenge levensopvattingen, komt naar een universiteit in de Zuidelijke staten om theologie te studeren. Door zijn uitzonderlijkheid geraakt hij al spoedig in een conflict met de andere studenten, onder wie hij slechts één vriend vindt. Plotseling verplaatst in een atmosfeer, die als het ware geladen is met de pas ontwaakte zinnelijkheid van krachtige, jonge levens, voelt de Puritein de zo verfoeide natuurlijke driften ook in zichzelf losbreken. Moïra, een meisje met een liederlijke levenswandel, wekt een felle begeerte in hem op, een begeerte, die niet minder hartstochtelijk is dan zijn mystiek verlangen. Een slopende zielestrijd, waarin hij zich door God nu eens uitverkoren, dan weer verstoten voelt, maakt zijn leven ondragelijk. Ten slotte zwicht hij voor zijn hartstocht, overweldigt Moïra en doodt haar, die hem zijn ideaal van zuiverheid verzaken deed. Vrijwillig geeft hij zich bij de politie aan.
Aldus beschouwd, zou men in MOIRA een geschiedenis kunnen zien, die uitsluitend beheerst wordt door wetten van menselijke psychologie. Men mag betwijfelen, of dit het enige of zelfs maar het wezenlijke verhaal van het boek is. ‘Ne comprenez pas si vite, je vous en prie! Par instants l'on n'y comprend plus rien du tout - ces instants sont les bons’, de lezer zal er goed aan doen deze vermaning (van André Gide) op zijn lectuur te betrekken. Vele dingen in deze roman zijn wellicht anders, zelfs tegengesteld aan wat zij op het eerste gezicht schenen: de raadselachtigheden minder raadselachtig en simpele feiten in wezen geheimzinnig. Een nadere beschouwing van hoofd- en bijfiguren is voor een beter begrip noodzakelijk.
Allereerst dringt zich de vraag op: wie of wat maakt Joseph tot moordenaar? Is het wraak op de verleidster, de verdelging van een gevaarlijk element, de uitbarsting van een te lang onderdrukte zinnelijkheid? Zoveel is zeker, met een gewonen moordenaar heeft men hier niet te doen, voortdurend dwingt Joseph een zekere eerbied af, zelfs na de misdaad. Zijn geloof moge dan al dogmatisch en zijn opvattingen bekrompen zijn, zelf houdt hij zich aan de strenge leefregels, die hij ook aan anderen stelt. Hij heeft consideratie voor
| |
| |
zijn medemensen, wil hen vooral niet kwetsen en, als hij onrecht doet, buigt hij zijn trots en probeert het goed te maken. Op het eerste gezicht maakt Joseph Day de indruk een rechtschapen mens te zijn en men moet wel enige sympathie voelen voor iemand, die zo hartstochtelijk het goede wil.
De indruk, die hij in zijn nieuwe omgeving maakt, is aanvankelijk ook zeker niet ongunstig, ondanks veler vooringenomenheid tegen rood haar. Joseph is een knappe verschijning: zijn forse gestalte en koolzwarte ogen hebben op vrouwen zowel als mannen een uitwerking, waarvan de onervaren, onbedorven jongen zich geheel niet bewust is. Onder de studenten zou hij zich vele vrienden kunnen maken, maar zij worden al spoedig geprikkeld door zijn fanatisme en geven hem de bijnaam: ‘l'Ange exterminateur’, daarmede zowel het volstrekte in Joseph's wezen als zijn onverbiddelijke strengheid op rake wijze typerend. Voor enkelen echter gaat van dit alles juist een zekere bekoring uit, zijn ongenaakbaarheid maakt hem in hun ogen nog eens zo begeerlijk.
De enige, die terstond een afwijzende houding tegenover Joseph aanneemt, is de hooghartige jonge aristocraat Praileau. Deze opvallend knappe en elegante student is geen nieuweling in het werk van Green, in andere gedaante verscheen hij reeds eerder, even sterk, even onaantastbaar, even onbereikbaar: als Claude in l'AUTRE SOMMEIL. Een vergelijking tussen beide romanfiguren brengt allereerst de opmerkelijke intensivering van Green's schrijftechniek aan het licht. Praileau, van wien slechts spaarzame aanwijzingen worden gegeven, komt den lezer ten minste even duidelijk voor de geest staan als Claude, die vrij gedetailleerd in zijn doen en laten werd beschreven. Zo mogelijk, heeft Praileau zelfs nog meer leven gekregen, maar de aanwijzingen omtrent hem zijn dan ook meesterlijk aangebracht: tijdens de acht keer dat hij optreedt - waarvan vijf keer in niet meer dan een flits - heeft ieder woord, ieder gebaar, ieder detail zijn betekenis. Uit zijn toon spreekt de gewoonte van het bevelen, de verzorgde achteloosheid van zijn kleding verraadt den aristocraat, alles, tot zijn zwarte das toe, wijst op uitdagende trots. Er is echter meer in dezen Praileau, die, ondanks het feit, dat men hem in een korte samenvatting van de roman kan verwaarlozen, een van de hoofdpersonen uit MOIRA is. Hij verbergt een geheim, dat zijn optreden inconsequent en raadselachtig doet schijnen. Na eerst met klaarblijkelijke vijandigheid tegen Joseph te zijn opgetreden, na met hem gevochten te hebben, na hem zoveel mogelijk gemeden te hebben, verandert onverwachts zijn houding: neemt hij het plotseling in de cafetaria voor zijn vijand op, poogt een samenzwering van de studenten te verijdelen en wil hem na de moord op Moïra helpen ontvluchten. Krijgt hij misschien medelijden met Joseph, als hij zijn helderziende woorden, dat er een moordenaar in hem steekt, bewaarheid ziet worden?
Green geeft nog andere aanwijzingen over Praileau dan die, welke op trots wijzen: daar is het beven van zijn hand, terwijl men overtuigd is, dat hij geen angst kent, daar is het wonderlijke gevecht bij de vijver, met een plotselinge overgang van ‘vous’ in ‘tu’, die iederen Fransman de oren zal doen spitsen,
| |
| |
daar is het stille gadeslaan van Joseph in de bibliotheek. Praileau voelt noch vijandschap noch medelijden voor Joseph, hij is verliefd. Trots weerhoudt hem pogingen te doen om zijn verlangens te verwezenlijken, waarvan hij terstond de vruchteloosheid inziet. Zijn ware gevoelens uiten zich, zoals dat niet ongewoon is bij verliefde jonge mensen, in agressiviteit. In welk een contrast staat Praileau's waardige, mannelijke houding tot het gepruil van den verwijfden Simon Demuth, die, in dezelfde omstandigheden verkerend, ten slotte zijn toevlucht neemt tot zelfmoord. Praileau is, hoe vreemd dit op het eerste gezicht ook moge schijnen, de mannelijke transpositie van de zo aantrekkelijke figuur uit vele van Green's romans: het jonge meisje, dat haar liefdesideaal zuiver weet te bewaren en bereid is er voor te lijden (cf. Adrienne Mesurat, Elise (SI J'ETAIS VOUS).
Voor Joseph heeft Praileau's onbegrepen houding noodlottige gevolgen. De jongen van buiten krijgt in de universiteitsstad al spoedig een gevoel van minderwaardigheid, van lomp en onwetend te zijn. Dit alles zou niet zo ernstig wezen, wanneer Joseph zich niet steeds meer bewust was geworden van de ontstellende waarheid, dat hij als mens niet heel sterk staat. Zijn levenswijze, zijn overtuigingen, worden hem voor het grootste deel door zijn kerk opgelegd, het is een soort aangeleerde, niet doorleefde, menselijke waardigheid, die geen bescherming biedt, wanneer hij geduchte slagen te verduren krijgt. Daarbij is Joseph niet minder trots dan Praileau en onbewust voelt hij zich sterk aangetrokken tot den aristocraat, in wien hij waarschijnlijk de verpersoonlijking ziet van eigen wereldse aspiraties: zelf, als meester, het leven onder alle omstandigheden te beheersen.
De onbegrepen vernederingen, die Praileau hem doet ondergaan, schokken zijn niet zeer sterke zelfvertrouwen en ontketenen de gewelddadigheid, die hem noodlottig zal worden. Na het gevecht met Praileau neemt hij een tak en ranselt daarmee een esdoorn, tot hij doodmoe neervalt (vgl. LEVIATHAN, p. 152). Een reeks van daden volgt, welker heftigheid in generlei verhouding staat tot de aanleiding: het verscheuren van zijn Shakespeare, de mishandeling van een medestudent, Mac Allister, en ten slotte de moord op Morïa. Uit dit alles spreekt het gebrek aan menselijkheid van een losgebroken fanaticus.
Valt er dan misschien menselijkheid te bespeuren in Joseph's liefde voor Moïra? Voor dezen man, die zichzelf ‘un homme de désir’ (p. 207) noemt, is de liefde slechts een ‘faim du corps’ (p. 187, 191), en, waar liefde toch ook tederheid veronderstelt, is het in dit geval juister alleen van begeerte te spreken. Hierin doet Joseph sterk denken aan Guéret uit LEVIATHAN, die echter - en hier ligt een verschil - geen morele remmen kende. Een van Joseph's medestudenten kan aanvankelijk opmerken: ‘non, [il n'est pas refoulé], sa sexualité dort’ (p. 117), maar, wanneer dit instinct ontwaakt, wordt het een hartstocht, die hem teistert, een ziekte van het gevoelsleven. Uitingen als: ‘je hais l'instinct sexuel... cette force aveugle, c'est le mal’ (p. 110) en ‘nous sommes conçus dans une crise de démence’ (p. 111) worden niet zozeer ingegeven door zekere
| |
| |
puriteinse opvattingen, hier spreekt de persoonlijke ervaring van iemand, die geestelijk en lichamelijk de tyrannie der geslachtsdrift in al haar felheid ondergaat.
Moïra is niet bepaald de geschikte vrouw om zuivere gevoelens in den bezeten jongeman wakker te roepen. Ook voor haar is de liefde uitsluitend een physieke aangelegenheid. In enkele rake trekken tekent Green dit primitieve wezen: niet knap maar prikkelend. Haar reactie op Joseph is dezelfde als van Praileau: zij bejegent hem met vernederende trots; wat echter bij den man een vorm van instinctieve zelfverdediging was, is bij de vrouw een welbewuste uitdaging. Moïra kent alle regels van de liefdes-strategie en past ze feilloos toe, maar zij wordt misleid door Joseph's taaie tegenstand en meent op het ogenblik zelf van haar overwinning voor het eerst een nederlaag te lijden. Dit imponeert haar en brengt een grote verandering teweeg, een nieuw liefdesgevoel breekt door: ‘j'ai perdu, c'est moi qui suis amoureuse’ (p. 219), schrijft zij.
Zij wil Joseph, met wien zij zich heeft opgesloten, vrij laten, maar nu onderkent deze op zijn beurt het moment van zijn overwinning niet, de spanning is te hoog opgevoerd en geheel onverwachts overweldigt hij Moïra. Joseph's liefdesdaad is evenzeer geladen met haat als het gevecht bij de vijver vervuld was van onbewuste erotiek. Men denkt hier aan de scene uit LE VISIONNAIRE, waarin de Vicomtesse zich plotseling geeft aan Manuel, die daarvan later getuigt: ‘Il me semble que ce mystérieux acte d'amour que j'allais accomplir enfin remplaçait un acte de haine et se confondit avec lui’ (p. 251).
De niet-menselijke levenshouding van Joseph leidt nu tot een waarlijk onmenselijke daad: de moord op Moïra, die in hem geen spoor van emotie of berouw achterlaat. Het valt zelfs te betwijfelen, of zijn besluit om vrijwillig zijn aardse straf te ondergaan, wel geheel ingegeven wordt door een gevoel van menselijke gerechtigheid. Joseph Day zou dus niet meer zijn dan een moordenaar, die de mond vol heeft van het heil zijner ziel, niet meer dan een schijnheilig geweldenaar? Men oordele niet te snel - er is nog een getuige à décharge, en hem bewaarden wij tot het laatst.
David Laird, de enige, dien het vergund is intiem met den ‘Ange exterminateur’ om te gaan, vormt tot deze een merkwaardige tegenstelling. Zo bedachtzaam als hij, zo onstuimig is Joseph, zo conformistisch als de een, zo onwerelds is de ander. Geen ondankbaarder onderwerp in de letterkunde dan de deugd en David, helaas, is deugdzaam; in alle opzichten gedraagt hij zich voorbeeldig. Green, die altijd de grootste onpartijdigheid tegenover zijn romanfiguren aan den dag legt, kan ditmaal zijn verveling en ergernis niet geheel onderdrukken. Meedogenloos belicht hij de irritante gebaartjes van den ietwat prenterigen jongeling, één keer zelfs verliest hij zozeer zijn geduld met den wijsneus, dat hij hem op drastische wijze het woord ontneemt en zijn behoedzame lessen in de indirecte rede samenvat (p. 67)! De ouwelijkheid van den achttienjarigen David, die zich reeds zieleherder waant, geeft iets onechts aan zijn optreden, zelfs de zorgzame vriendschap voor Joseph maakt de indruk niet
| |
| |
geheel vrij van effectbejag te zijn. Hoezeer we ons echter in hem vergissen blijkt op het einde van het boek: alleen een goed vriend kan zoveel begrip tonen voor een aan eigen natuur geheel vreemde misdaad. Ondanks het vele dat David in zijn onschuld ontgaat, heeft hij een goede kijk op Joseph, wiens heftigheid hij steeds met veel tact poogt te temperen. Deze voelt wel, dat hij zijn vriend kan vertrouwen en met hem alleen spreekt hij over datgene, wat werkelijk zijn leven is: het geloof. Ook op dit punt lopen beider opvattingen ver uiteen: met alle felheid, die in hem is, haat Joseph iedere zwakheid, hij neemt David's toegefelijke houding ten opzichte van de wereld kwalijk, noemt het een ‘religion apprivoisée’ (p. 98) en stelt daartegenover zijn eis: ‘une religion à l'état sauvage’ (p. 97). Wat beide vrienden zo sterk bindt, is de overtuiging door Gods Genade te zijn uitverkoren, dit schept de atmosfeer, waarin deze zo verschillende temperamenten elkaar kunnen vinden. Er zijn ogenblikken, waarop deze twee jonge mensen door elkaars zuiverheid geïnspireerd tot een wonderlijke harmonie komen en Joseph, in woorden, die hem zelf verrassen, als kwamen zij van iemand anders, het diepste omtrent zichzelf mededeelt. Een keer zelfs spreekt hij in een vizioen als onder de invloed ener goddelijke inspiratie. Dit vindt plaats vlak vóórdat hij de moord op Moïra pleegt. Menigeen zal zich afvragen: hoe is een dergelijke overgang mogelijk? Welke waarde moet men aan een geloof hechten, dat tot zulke gewelddaden in staat is? Toch schuilt er niets huichelachtigs in Joseph's godsdienstijver. Wanneer professor Tuck tot hem zegt: ‘à votre âge la grande affaire de la vie, c'est l'amour’ (p. 93), kan hij met het volste recht antwoorden: ‘la grande affaire de ma vie, c'est la religion’ (p. 94). Zoals een verliefde gekweld kan worden door de onzekerheid: word ik
wel bemind? en er soms een zekere bemoediging in vindt ook op de gezichten van anderen de symptonen van zijn bitterzoete kwaal af te lezen, zo wordt Joseph bezeten door slechts één gedachte: is mijn ziel gered?, en zo vraagt hij zich ook vol belangstelling af: hoe is het gesteld met het zieleheil van hem of haar, die tegenover me in de tram zit? Zijn liefde gaat niet uit naar één mens, maar naar de mensheid, de zondige mensheid, die hij zijn geloof zou willen mededelen, die hij zou willen redden.
Zo vervuld is hij echter van het absolute, dat hij overal het onvolmaakte ziet en slechts kan spreken over datgene, waarin God niet aanwezig is, dat is in wezen de Hel. Daardoor maakt zijn geloof een negatieve indruk, maar het positieve, dat hij in momenten van mystiek geluk zo sterk beleeft, laat zich niet onder woorden brengen, het zijn die ogenblikken van veiligheid en onaantastbaarheid, ‘une joie intérieure’ (p. 186), ‘une sécurité délicieuse’ (p. 113), waarover Green ook in zijn dagboeken bericht (I, p. 119; II, p. 40, 84, 97, 98; III, p. 273).
God is een rustpunt, een zekerheid in een gevaarlijk, wisselvallig leven, vandaar het streven van den bedreigden Joseph ‘l'ami de Dieu’ te worden (p. 191). Deze begeerte doet hem uiteindelijk meer verwant zijn aan Manuel
| |
| |
uit LE VISIONNAIRE dan aan Guéret uit LEVIATHAN, die alleen zinnelijke begeerte kende.
Veelzeggend is vooral Joseph's opmerking tot David: ‘Tu aimes le Seigneur dans la paix, mais moi, j'ai la rage de Dieu. Je ne puis aimer qu'avec violence parce que je suis un homme de désir. C'est pour cela que je suis plus exposé à perdre la grâce et que d'une certaine manière je suis plus près de l'enfer que tu ne le seras jamais’ (p. 207, 208). Men zou het anders willen zeggen: David, wiens geloof meer aan de aarde gebonden is, kent niet de verschrikkelijke twijfel, die Joseph sloopt en hem steeds naar een teken, een tastbaar bewijs van de Goddelijke instemming doet verlangen. Om dezelfde reden zou David ook nooit zo diep kunnen vallen als Joseph, die naar het allerhoogste, een vereniging met God streeft. Niet iedere Godzoeker brengt het tot heilige, men voelt in Joseph's begeerte naast alle grootsheid, zuiverheid en consequentie, die hem uiteindelijk zullen moeten redden, ook een vorm van onheilige hoogmoed, die zijn val veroorzaakte. Maar eveneens voelt men dat het geen volstrekte val is; de vergelding, die aan de menselijke gerechtigheid wordt overgelaten, zal wellicht ook de verzoening met God zijn. Green, als subtiel kunstenaar, matigt zich deze uitspraak niet aan, maar wel laat hij David na de moord tot deze waarlijk grootse uitspraak komen: ‘J'ai toujours cru que tu valais mieux que moi. Je le crois encore. Moi, je ne serai jamais qu'un petit pasteur. Mais toi...’ (p. 250). Een middelmatig, maar zuiver mens spreekt hier iets uit, dat een vérstrekkende betekenis heeft, het is alsof wij uit zijn mond het oordeel der Goddelijke gerechtigheid vernemen, dat Joseph nog steeds tot de uitverkorenen behoort.
Zij, die in het toeval geloven, zullen deze roman beschouwen als het verhaal van twee mensen, die door een ogenblik van wederzijds misverstand te gronde gaan. Het is echter ook mogelijk MOIRA als een religieus gebeuren te zien. Green, die aanvankelijk het boek ‘Le Fanatique’ wilde noemen, heeft met de definitieve titel MOIRA het accent van den hoofdpersoon verlegd naar een bijfiguur, die vrij onbelangrijk is, maar wellicht in een Goddelijk plan een belangrijke, hoewel ondankbare, rol vervult.
MOIRA is m.i. meer dan de levensbeschrijving van een fanaticus, meer ook dan een belichting der uitzonderlijke positie van hen, die de genade van het geloof ontvingen, tegenover de rest van de mensheid. MOIRA beschrijft de strijd om de ziel van Joseph Day, de eeuwige strijd tussen goed en kwaad, waarbij het den mens zelfs niet mogelijk is uit te maken, wat precies het goede en wat het kwade is. MOIRA, ten slotte, brengt den lezer aan het nadenken over de volledige ontoereikendheid van het menselijke oordeel en het ondoorgrondelijke van de Goddelijke gerechtigheid.
Een kunstwerk als dit, dat zoveel tegenstrijdige en geheimzinnige problemen in een volmaakte, klassieke eenheid doet opgaan, verdient het praedicaat, waarmee de criticus niet kwistig mag zijn: een grote roman.
Amsterdam
Hans REESER
|
|