gesteld, toen men berekend had, dat wanneer alle exemplaren van de oplage van één nummer van een Franse krant naast elkaar werden uitgespreid, zij een oppervlakte van 150.000 vierkante meter zouden bedekken.
Vooral wanneer het zo aanschouwelijk wordt voorgesteld, lijkt het volume van het papierverbruik indrukwekkend omdat het Franse voorbeeld door wie weet welk aantal landen en een nog veel aanzienlijker aantal kranten moet vermenigvuldigd worden. Maar de inspanning van de houtproducerende landen is even indrukwekkend. Zij zetten er, door onderwijs, wetenschappelijke opzoekingen, wettelijke maatregelen en staatscontrole, alles op om de houtproductie op peil te houden en de bebossingen uit te breiden. Andere landen, zoals Zuid-Afrika en de Verenigde Staten, doen aan bebossing op grote schaal om het klimaat van zekere gewesten gunstig te beïnvloeden en de schadelijke gevolgen van de erosie tegen te gaan. Vroeg of laat vinden de papierproducenten ook daar grondstof.
Niemand kan verzekeren of dit reservoir onuitputtelijk is, maar wel mag men vertrouwen stellen in het menselijk vernuft. Zoals het ontdekt heeft, dat niet alleen lompen, maar ook stro en hout tot papier kunnen omgevormd worden, zo zal het wel een nieuwe voor de papiervervaardiging geschikte grondstof of een nieuw voor het bedrukken geschikt product vinden, de dag dat de houtvoorziening ontoereikend mocht blijken.
Voor de toekomst van de pers is dan ook veel belangrijker dan het gevaar voor papierschaarste, de vraag of het publiek van de pers zal blijven willen.
Tegenover de bewering als zou de krant de gesel zijn van de wereld, hebben we de rol van de pers gesteld. Maar deze rol wordt niet op de volmaakst denkbare wijze vervuld. De pers is een jachtig bedrijf en overhaasting leidt tot oppervlakkigheid en vaak tot vergissing. De pers bezit een macht in de huidige samenleving en macht leidt licht tot machtsmisbruik. De krant is gebonden aan een commerciële exploitatie en deze moet succes veroveren, wil ze kunnen voortbestaan. Juist omdat dit succes onontbeerlijk is, bestaat het gevaar, dat het met minder eerlijke of minder verheven middelen nagestreefd wordt.
Zal het publiek eenmaal, samen met deze uitwassen, de pers zelf veroordelen en een evolutie naar bezonkener lectuur doormaken: van de krant naar het weekblad, van het weekblad naar het tijdschrift, van het tijdschrift terug naar het boek?
Er zijn geen aanwijzingen voorhanden dat deze evolutie zich voltrekken zal. Zij die er voorstanders mochten van zijn, moeten er evenwel mee rekening houden, dat alle producten van de drukpers nagenoeg dezelfde weg zijn opgegaan als de krant. Zij zijn alle aan dezelfde gevaren blootgesteld, op dezelfde wijze gevulgariseerd, zowel in de ongunstige als in de gunstige betekenis van dat woord.
Wat hiervan zij, het ligt in de macht van de journalist te verhinderen, dat het publiek zich van de krant zou afkeren terwille van haar gebreken en vergissingen. Daartoe dient hij zich, door zedelijke normen geleid, te houden aan