De Vlaamse Gids. Jaargang 35
(1951)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 385]
| |
Het humanisme en het Willems-FondsGa naar eindnoot+NU wij het honderdjarig streven van het Willems-Fonds gedenken wordt het duidelijker dan ooit, dat een breed humanisme ten grondslag ligt aan gans deze werking. Aan dat woord humanisme dient echter een ruimere betekenis gehecht dan toen na de middeleeuwen, in het tijdperk van de Renaissance, op verstandelijk en moreel gebied, de nieuwe waarden zich ontwikkelden, waarop onze hedendaagse beschaving berust. In onze gewesten had Jacob van Maerlant reeds in de XIIIde eeuw de rechten van den mens als mens verdedigd, en ook de Renaissance, zoals August Vermeylen verklaart, was niet eenvoudig de opgewakkerde zin voor de oudheid; zij was, volgens hem, in den grond een meer individuele levensbeschouwing, die zich geleidelijk ontwikkelde, gevolg van allerlei veranderingen in het maatschappelijk lichaam; het leven, de schoonheid, die het veredelt, zij kregen, naar zijn woorden, een waarde op zichzelf. Stellig, het genie van het christendom had gedurende eeuwen het menselijk leven doordrongen, maar bij de studie van de oudheid, en vooral van de Griekse literatuur en wijsbegeerte, onderging het Westen ook den invloed van Socrates, Plato en Pericles, aan wien de gevleugelde woorden worden toegeschreven, die in deze tijden een bijzondere betekenis hebben bewaard: ‘Er is geen vreugde zonder vrijheid en geen vrijheid zonder moed’. Het humanisme in de gebruikelijke en naar mijn inzicht verouderde draagkracht van het woord, ontwikkelde zich eerder laattijdig in onze gewesten, maar dan ook met een onvergankelijken glans. Onze roemrijke Vlaamse schilderschool, het geestesleven, dat uitstraalde van de hogeschool te Leiden, die bij haar stichting, met medewerking van Simon Stevin, talrijke Vlaamse hoogleraars telde, de werken van Erasmus en Grotius, den grondlegger van het volkenrecht, getuigen van de geestesverruiming, die de beschaving aan de Renaissance verschuldigd is. De godsdienstoorlogen waren echter den droom komen verstoren, waarin het humanisme was ontstaan. Zo was de Pacificatie van Gent een laatste poging om de verdraagzaamheid en de verstandhouding in onze gouwen te vrijwaren, en geen enkel volk in West-Europa heeft onder de gevolgen van die bloedige en langdurige worsteling meer geleden dan de Vlamingen. Na de XVIde eeuw kan Vlaanderen nog slechts zijn onderdrukten drang naar levensblijheid uitdrukken in de uitbundige kleuren van een Bruegel, een Teniers en een Rubens. Over de Vlaamse volksziel hing als een rouwfloers. Wij werden in 1815, na de Spaanse, Oostenrijkse en Franse regiemen ondergaan te hebben, verenigd met Nederland, maar eeuwen hadden ons van elkaar vervreemd. | |
[pagina 386]
| |
Vooral na den tweeden wereldoorlog hebben de beproevingen, die wij gemeenschappelijk hebben doorstaan, ons nader tot elkaar gebracht en men moet hopen, dat de universele gedachte van samenwerking, die aan deze toenadering ten grondslag ligt, in onze gouwen moge gedijen. In 1830 kregen wij een liberale grondwet, die alle vrijheden verkondigde, maar waarop de Vlamingen hun eigen taalvrijheid moesten veroveren. Indien men het nieuw humanisme beschouwt als dien drang naar het algemeen menselijke, dat zich ontworstelen wil aan een zielvernietigend materialisme, dan rijst de vraag, hoe er voor de Vlamingen in die jaren van een dergelijk humanisme kon spraak zijn, toen de zogenaamd leidende standen zich in zelfgenoegzaamheid door de taal van de Vlaamse bevolking afzonderden en de Vlamingen niet eens het recht hadden om in de eigen taal onderwezen, bestuurd, bevolen en zelfs veroordeeld te worden. Toen was het, dat Jan Frans Willems met Blommaert, David, Conscience en die edele pioniers van de Vlaamse beweging, het opnamen voor de taal en het leven van het Vlaamse volk; het gold hier werkelijk een daad van humanisme in de hedendaagse betekenis, die dat woord meer en meer gekregen heeft, een humanisme, dat aan den mens zowel op verstandelijk als op maatschappelijk gebied volle recht wil laten wedervaren. Zeker, de Vlaamse beweging was verwant met de ontluiking van het nationaliteitsbegrip en het romantisme. J. Verlooy had echter reeds in 1788 in zijn ‘Verhandeling op d' onacht der moederlijke taal in de Nederlanden’ haar diep maatschappelijken ondergrond bepaald Wanneer J.F. Willems dan ook verklaarde: ‘De Taal is het verstand ener natie. Wie zijn taal verloochent, verloochent dus zijn eigen zelfstandigheid, zijn aangeboren aard’, dan kan zulks onmogelijk betekenen, dat hij ongevoelig bleef voor de treurige toestanden, waarin de Vlaamse bevolking in maatschappelijk opzicht verkeerde. Overigens hebben Willems-Fondsers zoals Julius Vuylsteke en Lodewijk de Raet in zijn ‘Studies over Vlaamse Volkskracht’ aangetoond, hoe de ongezonde toestanden, die voortvloeien uit de miskenning van de moedertaal, nadelig hebben ingewerkt op de scheppende krachten en de maatschappelijke toestanden van de Vlaamse bevolking. De woorden van een tijdgenoot van J.F. Willems, Prudens van Duyse: ‘De Taal is gans het volk’, mogen romantisch klinken, maar er schuilt daarin meer werkelijkheidszin dan men denken zou. Onze taal was gebannen uit het onderwijs, behalve in de lagere scholen, uit het bestuur, het leger en het gerecht. Jan Frans Willems, om nieuw leven te wekken, ging in onze oude letterkunde opdelven, al wat het oorspronkelijke en diep menselijke van den Vlaamsen volksaard bevestigen kon; hij deed Reinaert de Vos herrijzen; hij schonk ons den schat van onze oude Vlaamse liederen terug. | |
[pagina 387]
| |
Hij was een strijdende Vlaming in de edelste betekenis, die men aan deze uitdrukking geven kan. Van 1840 dagtekent het eerste verzoekschrift, dat door zijn toedoen de handtekening van duizenden Vlamingen verenigde, die het opnamen voor de vertrapte rechten van onze moedertaal en bij weerslag voor het leven zelf van het Vlaamse volk. Wij mogen hier echter niet vergeten, dat er ook in die jaren reeds Walen waren, die den diepen ondergrond, de werkelijk humanistische betekenis van de Vlaamse beweging begrepen hadden, en het is ons een behoefte een welgemeende hulde te brengen aan twee Waalse tijdgenoten van Jan Frans Willems, die het voor de Vlamingen hebben opgenomen, namelijk Lucien Jottrand en H. Delecourt. Kan men in hun edelmoedige houding niet een bewijs vinden, dat het reeds in de toenmalige Vlaamse beweging niet ging om een bekrompen nationalistisch racisme, maar om dat nieuw humanisme, die boodschap van wederkerig begrip en broederlijkheid, de enige hoop, die aan de mensheid in deze benarde tijden overblijft? Wij moeten in Jan Frans Willems niet alleen den vader van de Vlaamse beweging begroeten, maar ook één van die Europeërs, die hebben ingezien, dat onze Westeuropese beschaving slechts gedijen kan bij den eerbied voor de verscheidenheid van de verschillende naties, omdat zoals de Engelse schrijfster Rebecca West het in 1942, dus in vollen oorlog, heeft verklaard: ‘Het eigen leven van de volkeren willen uitdoven, wat hun taal, hun kunst. hun instellingen betreft, komt er op neer, niet alleen de beschaving van deze volkeren te bedreigen; dit brengt ook een verlies mee voor alle naties en voor gans de mensheid’. Te Lausanne, op het culturele congres van de Europese beweging, dat daar in 1949 gehouden werd, kwam dezelfde opvatting tot uiting. In een verklaring, die het congres openbaar maakte, werd bevestigd, dat de Europese cultuur in haar verscheidenheid verband houdt met de verschillende bronnen, waaruit zij is gegroeid. ‘De Cultuur’, luidt het in dezelfde verklaring, ‘mag het voorrecht niet zijn van een minderheid. Iedere mens heeft er recht op zoals op de vrijheid, en elke democratie heeft tot plicht haar toegankelijk te maken voor elken burger, ondanks de ongelijkheid op economisch en maatschappelijk gebied’. Bij de trouw aan onze Nederlandse taal, en indien de culturele autonomie in de verschillende sectoren van ons openbaar leven voorgestaan wordt, zo mag die uitdrukking niet tot misverstand aanleiding geven. Wij moeten inderdaad deelachtig worden, zoals de geest van het nieuw humanisme het vergt, aan de weldaden van de Westeuropese beschaving, die in andere talen zoals die van onze Waalse landgenoten tot uiting komt. Kleine volkeren kunnen trouwens beter en meer internationaal zijn dan | |
[pagina 388]
| |
grote naties, die al te zeer de neiging hebben om zich in een enkele beschaving af te zonderen. De Vlaamse beweging, wanneer zij het nieuw humanisme in ere houdt, dat zo innig aan den Vlaamsen landaard beantwoordt, laat meteen recht wedervaren aan de nagedachtenis van Jan Frans Willems en aan het honderdjarig streven van het Willems-Fonds. Waar het racistisch nationalisme het volk van Goethe en Schiller gebracht heeft is uit het Hitleriaans geweld maar al te onterend gebleken, en het materialistisch marxisme van een totalitair geweldregiem kan evenmin aan de mensheid een nieuwe boodschap brengen. Alleen een nieuw humanisme, dat de hoogste waarden van den mens tot volle ontplooiing wil brengen door het ruimste begrip voor zijn zedelijke en stoffelijke noden, kan in den schoot van elke natie zowel als voor de betrekkingen onder de volkeren, de algemene verstandhouding dienen en de Westerse beschaving redden. In een vlugschrift, dat in 1939 door de beweging voor morele herbewapening uitgegeven werd, verklaarde destijds de h. Truman, toen hij dus nog niet president van de Verenigde Staten was: ‘Het gaat om een strijd voor een nieuwe wereld, een wereld van vrede en liefde’. Die hartverheffende woorden werden beschaamd door de tragedie van een tweeden wereldoorlog. Mogen wij allen, ondanks den somberen gezichtseinder, die zoveel gemoederen beklemt, den zin voor het nieuw humanisme bewaren, die stemt tot wederkerig begrip en onderlinge verdraagzaamheid; mogen wij ook, wat de verhoudingen met onze Waalse landgenoten betreft, niet zoeken naar wat verdeelt, maar, bij den eerbied voor elkaars rechten, naar wat verenigt. In geen enkel opzicht kan het nieuw humanisme als een laffe verzaking beschouwd worden. Het is integendeel verwant met een morele herbewapening, die de zielen veredelt en de karakters sterkt. Draagt het Willems-Fonds daartoe bij, dan zal het ook de adelbrieven in ere houden, die zijn grondleggers hebben nagelaten. J. HOSTE |
|