Het voorstel Mackay
In de loop van de laatste achttien maanden heeft de Commissie voor Algemene Zaken der Vergadering getracht de aard van het gewenste Europese gezag te bepalen, zonder echter de moeilijkheden op te lossen. Op het einde van haar zitting van November 1950 nam de Vergadering onder de verscheidene suggesties de voorstellen van de h. R.W.G. Mackay, Engels Labour-afgevaardigde, in aanmerking, die de elementen van een oplossing schenen te bevatten. Zij gaf toen een speciale commissie de opdracht de voorstellen een juridisch uitzicht te geven en deze commissie kwam tot een accoord over het Protocol van een amendement van het Statuut in December 1950. Het voorstel Mackay bevat, in hoofdzaak de volgende elementen:
1) De Raad van Europa blijft bestaan uit de twee organen, die er op het ogenblik deel van uitmaken, maar wordt een werkelijk Europees Parlement, bestaande uit een Lagerhuis, de Vergadering, en een Hogerhuis, het Comité der Ministers. In dit Parlement vertegenwoordigt de Vergadering, die bestaat uit afgevaardigden van de nationale Parlementen, de volkeren van de lidstaten. Het Comité der Ministers blijft de Regeringen vertegenwoordigen, maar in plaats van samengesteld te zijn uit Ministers van Buitenlandse Zaken zullen haar leden personaliteiten zijn, die de rang van Minister hebben, door hun onderscheiden Regeringen uitsluitend belast met het bestuderen van zaken van Europees belang, zonder dat zulks de uiteindelijke verantwoordelijkheid van de Ministers van Buitenlandse Zaken in het gedrang brengt.
Dit Parlement is toegerust met de wetgevende macht en beantwoordt aldus aan de verlangens van hen, die een werkelijk Europees gezag wensen. Maar de oorspronkelijkheid van het voorstel ligt in de wijzigingen van de werking van de Europese wetgevende macht. De Vergadering, het Lagerhuis, ontwerpt wetsvoorstellen, - dus niet meer eenvoudige aanbevelingen, - zij brengt er, met een meerderheid van 2/3 haar stem over uit en zendt ze vervolgens in de gunstige gevallen ter goedkeuring terug naar het comité der Ministers. Dit laatste, dat de Senaat vormt in het Europese Parlement, maar de afgevaardigden van de Regeringen verenigt, neemt slechts een beslissing, nadat elk lid de mening van zijn Regering over het voorstel heeft verkregen. Slechts in het geval, dat alle Ministers van Europese Zaken het al dan niet geamendeerde voorstel met algemene stemmen aannemen, wordt dit Europese Wet. In dit geval moet men de verplichte integratie ervan voorzien in de binnenlandse rechtsorde van elk der lidstaten, volgens de modaliteiten van iedere nationale grondwet.
Men ziet dus, dat de toekenning van een wetgevende macht aan de Raad van Europa voor de Regeringen geen afbreuk doet aan de mogelijkheid handelend op te treden, daar het van hun accoord afhangt of een voorstel een Europese verordening wordt. Deze belangrijke concessie moet wel invloed uitoefenen op de houding van de lidstaten, die er zich voor wachten blindelings