Sabinus
VOOR Sabinus beginnen alle goeie dingen met een V. Zoals vis, verkopen, Vrijdag, vrouwen. - Ik ben maar een nietig mensje, zegt Sabinus, en als je dan de wereld zo rond je ziet draaien, met diep in je borst de angst dat hij ieder ogenblik ontploffen kan, nou dan nijp je zoveel mogelijk van de wijn, die de dag je schenkt.
Iedere Vrijdag, om vijf uur 's morgens, steekt Sabinus zijn oude Ford vol vis. Verse vis, waarvan de schubben glinsteren als zilver. Hij trekt zijn blauwe schort aan, gaat de weegschaal halen, en slurpt inderhaast nog een warme kop koffie. Zo deed hij tien jaar geleden. Zo doet Sabinus heden nog. Tuf-tuf, rut-rut, rrrr. En de reis begint.
O nee, Sabinus denkt er niet aan zo vroeg in de morgen zijn vis te verkopen. Sabinus begint de dag met een ander doel. - Vijf jaar geleden marktte hij nog vis in de nabije stad. Hij kon echter minder luid schreeuwen dan de vele vrouwen naast hem, - dus kwam er niet veel van de verkoop in huis. Vooral Oliva kon roepen, ja, zo mooi als een pauw riep ze. Niemand wist vanwaar ze kwam. Ze was slordig en bruin met git-zwart haar en vlammende karbonkelogen. Sabinus keek méér naar Oliva dan naar zijn vis. En Oliva lachte naar Sabinus.
Maar op een dag bleef Oliva weg, en toen was Sabinus heel droevig. Hij verliet de markt, kocht een oude Ford, en ging met zijn vis langs de straten leuren. Hij bleef maar steeds aan Oliva denken, hoe schoon ze was in haar slordigheid, en hoe haar ogen altijd geheimzinnig lonkten.
Het toeval wilde nu dat Sabinus, de steeds eendere straten moe, de zijwegen insloeg om nieuwe kopers zijn waar aan te bieden. Daar vond hij Oliva terug. Het was een lange smalle straat, die dood liep op een brede stroom. Oliva betrok er een kleine donkere kamer. Het rook er naar parfum en jenever.
- Sabinus! riep ze, en nóg was haar stem even zangerig.
Sabinus bleef er tot na het middaguur.
Sindsdien werd het zijn gewone gang. Vroeg de baan op, een paar uren gaan liefkozen bij Oliva, en van daaruit zijn ronde beginnen.
Zo'n smalle straat heeft veel onzichtbare ogen. De derde Vrijdag, toen de oude Ford er stilviel, werden de gordijntjes opzij geschoven. Het was nog schemer-donker, maar geduldig en nieuwsgierig bleven de geburen vóór het raam zitten, tot Sabinus, liefde-dronken, buitenstapte. Het klaarde reeds in de straat, en ze zagen Sabinus heel goed.
In dezelfde straat nu, rechtover Oliva, woonde Octavius, een dik papachtig schoenlapperke met kleine slimme oogjes. Het was bekend dat hij gratis hakken zette, als het maar een vrouwenschoen was. Vooral Oliva vond hij ook heel mooi, en het spreekt dus vanzelf dat Octavius, langer dan wie ook, vóór het raam bleef staan om Sabinus te bespieden. - Hij trommelde zachtjes met