| |
| |
| |
Libye, staat zonder fundering
LIBYE omnis divisa est in partes tres, zo zou men, met een variatie op een woord van Caesar, kunnen getuigen. En tevens: Dat de Verenigde Naties overijld gehandeld hebben toen zij bepaalden dat geheel Libye op 1 Januari 1952 tot een vrije staat verenigd moet zijn. Want van de, na de tweede wereldoorlog vrijgeworden volken was er wel geen, die wat leiding betreft, slechter daarop was voorbereid dan Tripolitanië, de Cyrenaïca en de Fezzan, die gedrieën de nieuwe staat moeten vormen. De Nederlander Adriaan Pelt, die als commissaris van de Verenigde Naties tot taak heeft deze staatsvorming in bliksemsnel tempo tot stand te brengen, zal waarlijk wonderen moeten verrichten als hij zijn werk op tijd voltooid wil hebben.
Er heerst in heel Libye een gebrek aan administratieve ervaring en aan staatkundige kennis, dat niet op korte termijn kan worden verholpen. Het Italiaanse bewind heeft de bevolking stelselmatig intellectueel uitgehongerd, door haar elk behoorlijk onderwijs te onthouden. Zij wilde van Libye een Italiaans land maken, waarin de inboorlingen slechts de rol van dienaren, goedkope werkkrachten of soldaten van het eenvoudigste soort zou zijn toebedeeld. Het onderwijs bestond uit een vierjarige leergang in het Italiaans en Arabisch, van het elementairste soort. Verdere opleiding was er niet. Enkele zonen van artistocraten werden, voor een goede opvoeding en ter italianisatie, naar Italië gezonden. Maar verder zijn er in heel Tripolitanië, dat in bevolking en moderne inrichtingen het hoofddeel des lands is, stellig geen twee dozijn lieden van inheemse afkomst, die ook maar een middelbare opleiding genoten hebben. Onder de weinige, in Italië opgevoede aristocraten, zijn er enige bruikbaar voor een leidende functie. Andere intellectuelen zijn nog overlevenden uit de Turkse tijd, die in 1911 eindigde. Maar verder is er niets dan een politiek, economisch en intellectueel hulpeloze menigte van omstreeks 850.000 mensen, die vol hoop uitziet naar de commissaris van de Verenigde Naties, wachtende op het wonder dat ook hij niet voor hen verrichten kan. ‘Welke constitutie gaat gij ons geven?’ is een vraag die vaak tot hem wordt gericht. En moeizaam legt hij dan uit - tot hun verbijstering - dat hij slechts tot taak heeft hen op allerlei gebied op gang te brengen, hen met raad en daad bij te staan, maar dat zij zelf ten slotte, op democratische wijze, over hun constitutie moeten beslissen.
De heer Pelt heeft een uitgezochte groep van medewerkers, op politiek, economisch, financieel, juridisch en sociaal gebied. Hij heeft een internationale commissie van advies op diplomatiek peil. Maar tenslotte komt het op de bevolking zelf aan, haar lot te vormen.
Zeker, de Tripolitaanse Italianen zijn grif bereid iedere hulp te verlenen. Zij hebben zelfs een aandeel verlangd in de opstelling van de constitutie. Dit wordt hun niet verleend. Het ware niet moeilijk voor hen, in een constituante,
| |
| |
over de, in onderworpenheid gehouden en nog steeds heimelijk tot hen opziende Tripolitaniërs, een beslissend overwicht uit te oefenen. De Tripolitaniër kan nog niet op eigen benen staan. Is het verwonderlijk van een volk, dat gedurende een 3.000 jaar nooit zelfstandigheid gekend heeft? Daartoe kan men de kortstondige periode van de, onder Turks oppergezag staande, tyrannieke en van zeeroof levende ‘dynastie-Karamanli’ stellig niet rekenen. Wat er mocht voortbestaan hebben aan zelfgevoel hebben de Italianen, met hun op uitdoving van gevoel van eigenwaarde berekend stelsel, er nog uitgeperst. Terwijl in de oostelijke Cyrenaïca geen Italiaan kon achterblijven, is Tripoli ook nu nog een Italiaans-Arabische stad. De taal voor het verkeer met vreemdelingen, die ieder spreekt, is Italiaans. De - Italiaanse of Joodse - winkelstand beijvert zich nu, zo nodig, bescheiden kennis van het Engels ten toon te spreiden. Maar het is moeilijk, op straat, zich in het Engels verstaanbaar te maken. De straten dragen nog hun Italiaanse namen. Met enige verwondering leest men, zeven jaren na de bevrijding en na zeven jaren van Britse administratie, op de hoeken van hoofdstraten ‘Via generale de Bono’ of ‘Via generale Graziani’. De door de fascisten opgerichte, in het oog lopende monumenten, ter verheerlijking van de macht van het Romeinse rijk - oud en nieuw - zijn onaangetast gebleven. De Italianen zitten nog op hun, al dan niet rechtmatig van de inboorlingen verkregen landerijen.
De Tripolitaniërs zijn grif bereid te erkennen, dat zij de 40.000 Italianen in hun land niet kunnen missen. De Joden zijn bezig snel te verdwijnen. Tot op een kleine rest ontvluchten zij, na de smartelijke ervaringen van de pogroms van 1945 en 1947, het land, waarin zij tot de oudste inwoners behoorden. In taal en dracht was de kleine man onder de joden niet te onderscheiden van de rest van de bevolking, waarmede velen hunner zeker ook een gemeenschappelijke, Berberse afkomst deelden. De grote menigte van hen, waarvan er op dit ogenblik nauwelijks nog resten in het land gevonden worden, deelde met de Tripolitaniër ook de armoede. Gebleven zijn slechts de rijke, veelal westers opgevoede Joden. Ook zij zeggen het land te zullen verlaten, maar nog te worden opgehouden door de liquidatie van hun bezit. Hun positie is economisch zo sterk en zo gunstig, dat het nauwelijks geloofwaardig klinkt. Gingen zij weg, dan hadden economisch de Italianen het heft volkomen in handen. Zouden dezen ook verdwijnen, dan zouden zij het land achterlaten in een staat van volkomen hulpeloosheid in het economische.
Daarom trachten de Tripolitaniërs hen met alle macht in het land te houden. Hun weinige mannen met gezag kondigen een zachtzinnige behandeling aan van de Italiaanse belangen. Het Italiaanse landbezit, voor zover het nog in staatsbezit was, is natuurlijk in beslag genomen, maar niet het land van de talrijke Italiaanse kolonisten. Dit bezit is van uiteenlopende wettigheid. Er zijn Italianen die op eerlijk gekocht en betaald land wonen. Zij zijn veilig. Er zijn er, die wonen op door de Italiaanse overheid in bezit genomen en door Italianen ontgonnen terrein, dat te voren economisch ‘no mans land’ was. Ook hen zal
| |
| |
men niet lastig vallen. Dan zijn er Italianen, wier hoeve gesneden is uit land, dat door de Italiaanse overheid weliswaar gekocht en betaald is, maar voor een willekeurig vastgestelde, onredelijk lage prijs, die de overheerser de vroegere bezitters opgedrongen heeft te aanvaarden. Soms is de nietige koopsom niet eens door de rechthebbenden aangenomen. De Tripolitaniërs schijnen voornemens, ook dit Italiaanse bezit, waar het maar formeel kan worden goedgepraat, onaangetast te laten. Er leven ook Italiaanse boeren op onrechtmatig in beslag genomen terrein. Dat vormt voor beide partijen een netelig probleem; netelig ook voor de Tripolitaanse overheid, die er menigmaal haar belang in ziet, de Italiaanse kolonisten hun voorbeeldig landbouwwerk te laten voortzetten.
De Britse administratie in Tripoli werkt uitstekend. Zij is in handen van leiders, die aan de roemrijke administratie van de Soedan onttrokken zijn, en die trachten hun opvoedende taak zo goed mogelijk te verrichten, zonder daarbij politiek om te zien. Er wordt hard gewerkt om de zo schromelijk verwaarloosde bevolking op een hoger peil van intellectuele kennis te brengen, vooral ook op elk gebied waarop de volkswelvaart kan worden gediend. Tripoli is een land zonder natuurlijke hulpbronnen, behalve die van zijn landbouwbodem, met een vrij ontoegankelijk en schaars bevolkt achterland, maar gunstig gelegen aan de zee, op de grote weg van het wereldverkeer. Om het land tot zekere welvaart te brengen en het de middelen te verschaffen voor een zelfstandig bestaan, moet er hard en geduldig gewerkt worden, in voortzetting van de, door de Italianen enkel ten eigen bate geschapen traditie. Ook de Britse administratie erkent de onmisbaarheid van het aanwezige Italiaanse element. Het betaalmiddel in Tripoli is een, door de administratie ingevoerde militaire lire, waarvan de waarde einde 1943 is vastgesteld overeenkomstig die van de Italiaanse lire op dat ogenblik.
De Britten voelen zich ernstig in hun werk gestoord door het besluit van de Verenigde Naties. Niet enkel het normale, door de Italianen moedwillig veroorzaakte tekort in opvoeding moest worden goedgemaakt, maar ook de noodlottige gevolgen van het sluiten der scholen in 1940, toen Italië aan de oorlog ging deelnemen. De Britten zijn goed op gang en nu zou de zo voortreffelijk werkende administratie op korte termijn moeten verdwijnen. Het is voor Tripoli niet te hopen.
Het is begrijpelijk, dat de Commissaris van de V.N. door de administratie niet met vriendelijke gevoelens werd begroet. Maar tact en menselijk vertrouwen aan beide kanten hebben goede samenwerking mogelijk gemaakt. Men heeft over en weer begrip gekregen voor elkaars moeilijkheden. De mannen van het commissariaat konden de ogen niet sluiten voor het onmogelijke in de situatie. Moeilijkheden tracht men nu door gemeenschappelijk overleg op te lossen. Er is een goede vriendschappelijke verhouding ontstaan. Deze samenwerking is vooral nuttig tegenover de Tripolitaniërs die ongeduldig hun vrijheid
| |
| |
tegemoet zien, terwijl slechts de meest ontwikkelden onder hen beseffen, voor welke haast onoverkomelijke moeilijkheden deze hen plaatsen zal.
De atmosfeer in de ambtelijke wereld te Tripoli is in het algemeen vriendschappelijk, ondanks de geschillen die blijven voortbestaan. Dat de ambtelijke Italiaanse vertegenwoordiger te Tripoli zich niet gelukkig kan voelen in de tegenwoordige omstandigheden, is begrijpelijk. Ook de Franse consul-generaal vertegenwoordigt bittere grieven, waarover ik nog zal moeten spreken. Maar alle tegenstellingen worden met zoveel oordeel en in zo goede persoonlijke betrekkingen uitgevochten, dat een vergiftiging van de atmosfeer, die zo licht mogelijk ware, tot op dit ogenblik is uitgebleven.
| |
II.
Een Fransman heeft ten aanzien van de Libysche kust opgemerkt, dat tussen het Tripolitaanse gedeelte daarvan en de Cyrenaïca de meest absolute grens ter wereld ligt. Er is voor deze paradox iets te zeggen. Zeeën, zelfs oceanen, verbinden landen en beschavingen; barre zandwoestijn over vele honderden kilometer, zelfs als een autoweg een betrekkelijke overbrugging vormt, is een moeilijk overkoombare scheiding.
De ongastvrije kuststrook scheidt inderdaad twee heel verschillende werelden. Verschillend zelfs in oorsprong. Tripolitanië is, wat zijn bevolking betreft, evenals Frans Noord-Afrika, in hoofdzaak Berbers. In de oases langs de kust hebben zich tal van steden ontwikkeld, met een stadsbevolking, die in de loop van millennia berusting geleerd had in het komen en gaan van de, elkaar opvolgende, vreemde heerschappijen. In het binnenland, waar de woestijn overheerst, woont een ten dele nomadiserende bevolking, die echter nooit de stadsbevolking overvleugeld heeft. Berustend hebben de Tripolitaniërs de Italiaanse overheersers aanvaard. Nooit hebben dezen ernstige moeilijkheden met hen gehad. In oostelijk Libye is alles anders. De bevolking is hoofdzakelijk van Arabische oorsprong. Eens hebben ook daar enkel Berbers gewoond. Dat was in de tijden vóór Mohammed. Deze behoorden tot de strijdbaarsten van hun ras, reeds vele duizenden jaren geleden. Van het tijdperk van de eerste Pharao's af heeft Egypte te lijden gehad onder hun geregelde invallen. Het was eerst na 2000 jaar, in de 12de eeuw v.C., dat Ramses III daar een einde aan kon maken.
Maar, Berbers of Arabieren, de bevolking van oostelijk Libye bleef krijgshaftig. Ondanks de grootheid van het oude en roemruchtige Griekse Cyrene (waarvan de naam Cyrenaïca is afgeleid) is de bevolking bijna in haar geheel nomadisch gebleven.
Zij heeft alle invallers weerstaan. Ook de Turken hebben genoegen moeten nemen met een nominale heerschappij, tegenover het verzet.
Tegen de Italianen heeft de godsdienstige broederschap van de Senoessi de strijd voor de vrijheid in de Cyrenaïca aangevoerd. De Italianen hebben het er hard te verantwoorden gehad en aan een kolonisatie van het land viel niet
| |
| |
te denken vóór Balbo het verzet van de Senoessi gebroken had. Dat is op vreselijke wijze in zijn werk gegaan. Niet waar schijnen de indertijd zeer verspreide verhalen dat de hoofden van de opstandige stammen met vliegtuigen zouden zijn meegenomen om dan, op grote hoogte, over boord te worden gezet. Maar het was reeds barbaars genoeg dat de bevolking uit haar oasen werd weggedreven, de woestijn in, en dat daar alle bronnen en waterputten bezet werden, zodat mensen en vee omkwamen van de dorst. Zó heeft Mussolini er zijn macht kunnen vestigen.
De Italianen wisten hoe fel de haat was in de Cyrenaïca tegen hun gezag. Toen hun legers terugtrokken namen zij alle Italianen mee; geen hunner kon, in enige veiligheid, achterblijven in een gebied waar het Italiaans gezag niet meer bestond. Tot het laatste toe is die haat levendig gehouden. De terugtrekkende Italianen ontzagen de bevolking niet. Daardoor heeft langs de kust de Duitse soldaat een goede roep achtergelaten. Zijn correct gedrag stak al te zeer af tegen dat van de meesters des lands.
De Libyers kwamen terug in een voor een groot gedeelte verwoest Benghazi, de hoofdstad van de Cyrenaïca. Dit ziet er nog uit als een veel gebombardeerde, Duitse stad. Maar, nomaden als zij zijn, door traditie en geaardheid, passen zij slecht in het stedelijk leven.
Benghazi is een belangrijke havenplaats. Maar de bevolking is algemeen Levantijns van samenstelling. Zij, en de overgebleven Joden, dragen het handels- en bedrijfsleven. Met elkaar zijn zij de vertegenwoordigers van buitenlandse banken, scheepvaartmaatschappijen, luchtvaartmaatschappijen, importfirma's, enz. Daarop echter alléén kan een stedelijke samenleving niet berusten. De menigte der Joden, de kleine man en de kleine middenstander, zijn allen uitgeweken. De achtergebleven, gegoede Joden tellen slechts een 300 man. De kleine Joden echter waren in Benghazi de ambachtslieden, de kleine handelaars en beambten. Nu klaagden de Engelse gebieders: geen paar schoenen konden zij meer bezoold krijgen, geen pak kleren gemaakt of hersteld. In en aan hun huizen kon het lopende werk niet meer worden verricht. Huizen en inboedels raken in verval. De telefoon werkt erbarmelijk, omdat ook deze in hoofdzaak door Joden en Jodinnen bediend was. Het onderhoud van auto's en electrische toestellen raakt achterop.
Met de overgebleven inheemse bevolking is, wat de dagelijkse behoeften betreft, weinig te beginnen. Daarin overheerst de nomadennatuur. Bij de algemene verkiezingen had zij niet naar partijen, maar naar de stam waartoe men behoorde, haar stem uitgebracht.
Om in de behoeften te voorzien had de Britse overheid onder de ex-krijgsgevangenen uit Noord-Afrika, in Duitsland zelf, een goede duizend arbeidskrachten aangeworven, om het werk van technici en ambachtslieden te verrichten. Zij was daarbij bedrogen uitgekomen. Want zij had na hun aankomst te Benghazi moeten constateren dat de meeste van deze lieden helemaal de vakken niet verstonden die zij beweerd hadden te kunnen uitoefenen. Een groep
| |
| |
van de voornaamsten onder deze lieden heb ik herhaaldelijk ontmoet. Met een der intellectuelen onder hen, radar- en radiodeskundige die gekomen was op afzonderlijk contact en die werkelijk specialist was op dit gebied, heb ik de samenstelling van die Duitse gemeenschap kunnen bespreken. Het was over het geheel zoals ik in bijzondere gevallen had kunnen constateren: beroepssoldaten vormden een belangrijk element, echte ‘Landsknechte’ uit de officierenwereld. Zij waren weggegaan uit Duitsland, de wereld in, blijkbaar uitziende naar een gelegenheid, een oorlog of een burgeroorlog, om het even voor of tegen wie, waar zij hun diensten konden verkopen. Zo had ik ze ook na de eerste wereldoorlog ontmoet, heel ver van huis. Het waren toen vaak beschaafder lieden dan deze uit de S.S. voortgekomen ‘werkzoekenden’.
Met de nomaden is vooralsnog in ieder opzicht economisch weinig te beginnen. Ik hoorde het te Barce en zag het in de wijde, zeer vruchtbare hoogvlakte daaromheen.
Te Barce was een directeur van de landbouw. Hij leidde een uitgebreid proefstation en zijn taak was de bevolking goede methoden van landbouw en vruchtenteelt te leren. De man, van Nederlandse geboorte, energiek, optimist, met rijke ervaring in verschillende werelddelen en gebruikt waar maar een moeilijk werk op zijn gebied op te knappen was, was met zorg uitgekozen. Zijn resultaten waren totnogtoe niet bemoedigend. De bevolking had weinig belangstelling voor zijn lessen. Door enting, zo toonde hij hun, kon het product van de citrusboom zeer worden verbeterd. Enige intelligente jonge lieden leerde hij het enten. Na een jaar waren zij alles weer vergeten, uit gebrek aan belangstelling.
Slechter nog waren zijn ervaringen met zijn pogingen om de bevolking in het veld betere methoden van landbouw te leren. Hij had hun uitgelegd hoe zij het moesten aanleggen om in weinige jaren veel betere oogsten te verkrijgen. Jaren? Die interesseerden hen niet. ‘Als hij hun nu eens vertellen kon hoe hun oogst in drie maanden kon worden verbeterd...’ ‘Maar uw toekomstige welvaart hangt ervan af’. ‘Toekomstige welvaart? Wilde hij misschien sedentaire boeren van hen maken?’, zo vroegen zij, met ontstemming en verachting.
Neen, daarvoor deugden zij niet. Daarvan kon ik mij op de Barcevlakte vergewissen. De Italianen hebben er, over het land verspreid, honderden uniforme boerderijtjes gebouwd, met aardige huizen en goede inrichting. Zij zijn gevlucht en de nomaden hebben bezit genomen van het land. Het was voor hen een aantrekkelijk bezit, om de regenputten onder de huizen. Water is voor hen altijd begeerlijk en kostbaar. Zij hebben zich gedragen, precies zoals Ibn Chaldoen, de grote 15de eeuwse Arabische geschiedschrijver het doen van de nomaden beschrijft. ‘Uit de huizen nemen zij het hout, om hun pot op te koken. Hebben zij stenen nodig om hun pot op te steunen, dan breken zij die uit de muren’. Zo was het in de 15de eeuw, en zo is het nog. In geen huis waren deuren, vensters of inboedel overgebleven. De nieuwe eigenaars woonden op de grond, zoals in hun tenten, voorzover zij de huizen inderdaad bewoonden!
| |
| |
Vaak laten zij die aan het in- en uitlopende kleinvee over. Ik heb gezien, hoe zij hun tenten hadden opgeslagen naast het huis en dit laatste als stal gebruikten.
En de nomaden vormen naar schatting 80 t.h. van de kleine 400.000 bewoners van de Cyrenaïca.
| |
III.
Men kan van de bewoners van de Cyrenaïca niet zeggen dat zij politiek amorph zijn als de Tripolitaniërs. Ook zijn er onder hen tal van lieden, geschikt voor leiding, al is het dan veelal niet voor leiding in westerse vorm; maar zij hebben een politiek karakter. Hun verband moge dan in hoofdzaak stamverband zijn, hun staat heeft in ieder geval een middelpunt: Mohammed al Idris, de emir van de Senoessi. Hij is niet voortgekomen uit een vorstelijk geslacht, gelijk de Arabische koningen. Het gezag van zijn familie berust op het gezag dat zijn overgrootvader zich verworven heeft door de stichting van de broederschap der Senoessi. Maar geestelijk gezag is bij hem nu tot wereldlijk gezag geworden. ‘Zoals dat in onze wereld pleegt te geschieden’, zei mij een van zijn neven, met een toespeling op de Profeet. Zo groot is dit wereldlijk gezag, dat heel Libye op het ogenblik gereed staat hem als vorst te aanvaarden. De Engelsen juichen dat toe. Zij hebben hem naar voren geschoven. ‘Wij hebben hem gemaakt. Hij is onze tweede Abdullah’, zei mij een Engels hoogwaardigheidsbekleder.
Mohammed al Idris is een bekwaam en intelligent man. Hij is vrij van alle fanatisme. Op een reis naar Londen had hij te Parijs waarlijk zijn baard laten afscheren. Die is nu weer aan het aangroeien. Hij weet wat betaamt in verschillende omgeving. Hij is waarlijk de man van het ogenblik. Maar hij heeft een, in het Oosten altijd gevaarlijk mankement: hij is 60 jaar en hij heeft geen kinderen. Dit schept een oosterse opvolgingskwestie.
Om de Emir heen zijn andere goede lieden, goed in Arabische stijl. Velen van de Senoessi zijn uitgeweken naar Egypte in de Italiaanse tijd. Daar hebben zij een gelegenheid tot geestelijke ontplooiing gehad, die Tripolitaniërs slechts zeer sporadisch in Italië ten deel viel. Ten dele was het ontwikkeling in oosterse trant, zoals bij de Emir zelf; ten dele ging westerse opleiding ermede gepaard. In ieder geval was de leerschool in Egypte ver op die in de woestijn vooruit - voor staatsbestuurders.
Men vindt nu in Benghazi wèl onderwezen en vreemde talen sprekende, inheemse ambtenaren. Zij zijn, zoals de moderne Egyptische intellectuelen, aan de oude gedachtenwereld en zeden ontgroeid. Zij staan veelal in stille oppositie tegen de Emir - de enige oppositie wellicht in zijn wereld - omdat zij vrezen, ondanks hun nuttige kennis, niet tot hun recht te zullen komen. Om hun modern optreden, hun westerse klederdracht en hun liberale wereldbeschouwing staan zij inderdaad stellig niet in een goed blaadje bij de Emir en zijn omgeving, die mannen van het oude zijn. Nu spreken de Engelsen nog mee, en de Britse
| |
| |
adviseurs van de Emir hebben in deze dingen veel te zeggen. Maar als zij verdwijnen zal dan de rechtzinnige natuur niet machtiger blijken dan de westerse leer?
De Cyrenaïca is ook in ander opzicht Tripolitanië ver vooruit: zij heeft een, bij algemeen kiesrecht, gekozen parlement. De Engelsen verstaan de techniek van het houden van verkiezingen, onder een overwegend analphabetische bevolking. Het is alles goed en vreedzaam verlopen. Een Engels politiek ambtenaar vertelde mij, dat een van de intellectuelen hem, na de stemming, juist daarom opgezocht had. ‘Was dit wel een echte verkiezing geweest?’ - ‘Waarom zou het niet?’ - ‘Niemand is erbij gedood. En dat komt in Egypte bij verkiezingen nooit voor’. Inderdaad, in Egypte is de politiek een bloedige aangelegenheid. En men leeft in de Cyrenaïca zozeer onder de rook van Egypte, dat men zich niet voorstellen kan dat moderne politiek anders zou kunnen zijn dan zij zich in Egypte vertoont.
Zó Egyptisch is de Cyrenaïca georiënteerd, dat het Egyptisch pond als officieel betaalmiddel geldt. De lire van het Westen en het Engelse pond worden er niet aangenomen. Dat heeft de Britse administratie zelf zo ingesteld.
Ik heb te Benghazi de plechtigheid bijgewoond van de opening van het pas gekozen parlement. De Emir zelf was daarbij tegenwoordig, evenals alle notabelen en hoogwaardigheidsbekleders uit de Arabische en Britse wereld van de hoofdstad. De minister-president, Arabisch aangedaan, las in het Arabisch een lange troonrede voor, die de Europese gasten in een Engelse vertaling konden volgen. Zij bevatte een zeer uitvoerig programma, politiek, financieel, economisch, sociaal, hygiënisch. Er moest jaren druk werk zijn voor het parlement! Maar, in een gesloten vergadering, na de plechtigheid, werd het besluit genomen voor drie maanden te verdagen.
| |
IV.
In het verre Zuiden van Libye, in het hartje van de Sahara, vele uren vliegen, maar vele dagen trekken in jeep of ‘landrover’, ligt de fantastische wereld van de Fezzan. Dit moet dan het derde deel van Libye worden. In oppervlakte is het gebied groot, maar de bevolking is zeer klein. Haar te tellen ware niet mogelijk, door haar verspreiding, door de onvindbaarheid van vele nomaden in de machtige en verlaten uitgestrektheid, en ook door het primitieve karakter van sommige dolende stammen. Men gist dat er tegen de 40 duizend mensen wonen in dat gebied.
Tot de bloei van de staat zal de Fezzan weinig bijdragen en de nieuwe staat zelf zal er voorlopig weinig voor kunnen doen. Organisch past dit gebied in het systeem van de Franse Sahara. Het is dan ook zeer begrijpelijk dat de Fransen geen vrede hebben met de inlijving ervan in Groot-Libye. Zij zijn nu eenmaal, wat Mussolini eens genoemd heeft ‘verzamelaars van woestijnen’. Meesters zijn zij in het pacificeren en administreren van aan geen wet dan aan
| |
| |
hun eigen stamwet gehoorzamende nomaden. Een gedeelte van dit gebied, Tibesti, hebben zij indertijd, bij een verdrag van 1935 dat een poging was om de Italianen te doen berusten in het Franse bezit van Tunis, aan Mussolini afgestaan. In de Fezzan wonen o.a. Toearegs, terwijl de meeste, rijkste en roemzuchtigste Toeareg-stammen in Frans territorium rondzwerven. De Fransen meenden te kunnen rekenen op de aanhankelijkheid van de hoofden van de Fezzan, waar zij, sedert de verovering van het land op de Italianen door de legendarische tocht van generaal Leclerc, het bewind voeren. Waarschijnlijk hebben zij gehoopt dat, door de onwil van deze hoofden zich van Frankrijk te laten scheiden, toch nog de aansluiting bij de nieuwe staat voorkomen kon worden.
In Mei echter verschrikte het invloedrijkste hoofd in de Fezzan Parijs door een krachtige verklaring, in tegenwoordigheid van de commissaris van de V.N. afgelegd, dat hij en de zijnen bereid waren Mohammed al Idris, de Emir der Senoessi, als hun opperste gebieder te erkennen. Sedertdien is de stemming van de Fransen tegenover de nieuwe schepping van de Verenigde Naties nog te wranger geworden. Vriendelijk gezind zijn zij deze nooit geweest. Daarvoor was die onafhankelijke staat, als voorbeeld voor heel nationalistisch Frans Noord-Afrika. al te bedenkelijk.
| |
V.
De komende staat vormt in menig opzicht een probleem, en in strategisch opzicht een wereldprobleem, op grond van de kust, waarlangs hij zich uitstrekt.
Het is een grote en pijnlijke vraag, waaruit het budget van het komende Libye bestreden moet worden. Met een economisch zeer zwakke en weinig samenhangende bevolking van niet veel meer dan 1 1/4 millioen zielen moet een gebied van onmetelijke omvang, zonder eigen hulpbronnen, op moderne wijze in orde worden gehouden. Olie draagt de Arabische staten financieel, maar die is er niet in Libye. Geen ander mineraal wordt er gevonden in een hoeveelheid, die van economisch belang kon zijn. Het onderwijs op zichzelf stelt reeds onvervulbare eisen. De uitgestrektheden, die overwonnen moeten worden, de transportmiddelen die daarvoor nodig zijn, de handhaving van recht en orde in de onmetelijkheid van de woestijn, de medische en hygiënische zorg voor stammen die totnogtoe daarvan verstoken zijn geweest, zij horen tot de dingen, die de nieuwe staat met geen mogelijkheid betalen kan. Tenzij de Verenigde Naties, die met een kort en bondig besluit de oprichting op haar rekening hebben genomen, de kosten zouden willen bestrijden. Daarop is niet veel kans.
Deze zaak heeft echter nog een veel ernstiger kant, waarbij het om meer gaat dan het al dan niet moderniseren van 1 1/4 millioen mensen. Libye zal de zuidelijke oever van de, voor het wereldverkeer zo vitale, Middellandse Zee over een lengte van tennaastebij 2000 kilometer beheersen. Deze kust is strate- | |
| |
gisch een van de belangrijkste ter wereld, omdat, wie haar beheerst, de Middellandse Zee voor alle verkeer kan afsluiten. Die kust kan, in verkeerde handen, een gevaarlijke bedreiging vormen voor hetgeen Churchill het ‘weke onderlijf’ van Europa genoemd heeft. Iedere vijand van westelijk of zuidelijk Europa met enige macht zou zich erop kunnen vestigen, daar verzet tegen militaire vestiging buiten het bereik van de zo uiterst dungezaaide en niet weerbare bevolking is.
Men beseffe het gevaar. Zou er een Hitler opduiken, die daar landen zou om er een luchtbasis aan te leggen, dan ware het hoogst waarschijnlijk, dat de Atlantische mogendheden hem zouden trachten te verdrijven. Ik noem Hitler, om een reëlere naam uit de weg te gaan. Men ziet hoe licht de weerloosheid van dat gebied een nieuwe wereldoorlog zou kunnen teweegbrengen.
Engelsen en Amerikanen beseffen dat ten volle. De Amerikanen hebben een groot, militair vliegveld vlak bij Tripoli, dat geregeld nog weerbaarder wordt gemaakt. De Engelsen hebben een vliegveld bij Benghazi. Zij hebben nog een tweede, en machtiger luchtbasis bij het uit de wereldoorlog zo befaamde Tobruk.
De aanstaande machthebbers in de aanstaande staat zullen daartegen geen bezwaar maken. Dat is mij uit gesprekken in die kringen gebleken. Zij zien er een bescherming in, want hun eigen zwakheid is zo overgroot.
Hoe zullen de Verenigde Naties tegenover deze basisvestigingen staan? Zullen zij eisen dat zij verdwijnen, tegelijk met de Engelse administratie in dat gebied? Zoals de machtsverhouding nu is, is dat weinig waarschijnlijk. Te Tripoli glimlachten vertegenwoordigers uit Lake Success, wanneer men dit probleem aanraakte. Zij zagen de mogelijkheid belangrijke pachtsommen voor die vliegvelden los te krijgen, om op die manier de financiën van de nieuwe staat te versterken.
Het is echter zeer wel mogelijk dat Rusland b.v. het verdwijnen van die strategische posities te Lake Success zal eisen, nu Libye toch vrij worden moet, Daarover kan nog een onverkwikkelijke discussie in de Verenigde Naties ontstaan; een discussie waarin de Russen, zuiver technisch beschouwd, geen zwakke positie zouden innemen.
Het is deze kant van de Libysche kwestie, waarover wij nog wel eens veel zouden kunnen horen.
M. Van BLANKENSTEIN
|
|