De Vlaamse Gids. Jaargang 35
(1951)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 228]
| |
Erskine CaldwellCALDWELL is een van de velen die pogen, wat David Daiches in ‘A study of literature for readers and critics’ noemt, ‘pseudo-novels’ te schrijven, d.i. romans, waarin de auteur typische daden en toestanden beschrijft, waarop hij als sociaal criticus, als moralist of als historicus, de aandacht wil vestigen. Caldwell is een sociaal voelend mens. Daaraan valt niet te twijfelen. De ongewone felheid en bezetenheid, waarmee hij in zijn romans en vooral in zijn journalistieke arbeid de heersende sociale wantoestanden en rassendiscriminatie hekelt, bewijzen het ten volle. Zijn werk geeft een kijk, uiteraard vrij subjectief en enigszins geforceerd, op enkele facetten van het Amerikaanse leven. Voor ons betekent Amerika, en dan bedoelen we hoofdzakelijk de Verenigde Staten, een onoplosbaar probleem, Lees Simone de Bauvoir of Presser, - om maar twee recente en in wezen heel verschillende voorbeelden te noemen, - en beproef dan een niet te vaag omlijnde definitie van het ‘genus americanus’ te geven. We krijgen er maar geen hoogte van, we zien er geen lijn in; het doet zich voor als een onthutsende complexiteit van schrille tegenstellingen, ongekende materiële mogelijkheden en tevens schromelijke tekortkomingen in zake de meest elementaire menselijke rechten en plichten, een chaos van niet te realiseren toestanden op sociaal en economisch gebied, een verbluffende diversiteit van geestelijke spankracht en armoede terzelfdertijd, een fantastische poel van elkaar controverserende religieuze secten, en daarnaast een aan onbegrijpelijke naïeveteit grenzend geloof in de mens en in zijn mogelijkheden. In de romans van Caldwell vinden we enkele van die zeer verscheiden uitingsvormen dezer heterogene en kaleïdoscopische wereld weer. De instelling van de auteur drijft er hem echter toe de sociale en economische onvolmaaktheden en schromelijke feilen te belichten. Zijn romans zijn derhalve, de een al merkbaarder dan de andere, tendenzromans. Het opvallendst is dit voor ‘Tobacco Road’Ga naar eindnoot(1), dat op penetrante wijze het leven van de armen en misdeelden in de ‘deep South’ uitbeeldt: de morele en physieke verwording der ‘sharecroppers’, die er niet meer in slagen op de door roofbouw uitgeputte grond katoen te oogsten. Hier ligt een sociale aanklacht voor van een ongewone felheid, die slechts kan ingegeven zijn door een diep geschonden rechtvaardigheidsgevoel. En toch, kan ‘Tobacco Road’ worden beschouwd als Caldwell's beste roman, dan verhindert dit geenszins dat de penibele armoe en de verdierlijking van Jeeter Lester en zijn gezin niet volkomen overtuigen kunnen. Misschien, omdat de uitgebeelde situaties zó kras en overdreven schijnen, dat men licht aan onwaarschijnlijkheid, zelfs onmogelijkheid van zulke toestanden zou gaan denken. Eerder eigenlijk, omdat ‘Tobacco Road’ als literair tijdsdocument té veel ‘pseudo-novel’ gebleven is, en niet uitdijde tot een volwaardige roman, weliswaar sociaal van inslag, maar roman in elk geval, zoals ‘The grapes of wrath’ of ‘The jungle’. | |
[pagina 229]
| |
Een tweede facet van het Amerikaanse leven, dat Caldwell inspireerde, is de ontworteling van de buitenmensen en de aantrekkingskracht van de stad. De lijn, die ‘God's little acre’ en ‘This very earth’Ga naar eindnoot(2) met ‘Tobacco road’ verbindt, loopt logisch door. Er is een causaal verband tussen deze werken, zoals dat ook, op een volkomen ander terrein nochtans, te vinden is tussen ‘Honger’ en ‘Hoe het groeide’ van Knut Hamsun. De uittocht van de verarmde plattelandsbevolking naar de grote steden, het absorberen van de talloze goedkope arbeidskrachten door de industrie tot het saturatiepunt is bereikt, het is een verschijnsel dat zich overal heeft voorgedaan en nog voordoet. Het brengt problemen mee, die menig romancier reeds hebben beziggehouden. Houdt de vraag naar werkkrachten op, dan betekent dat niet, dat de uittocht ipso facto stopt. De aantrekkingskracht van de stad is té krachtig, de stroom houdt aan. Verarmde boeren en hobo's, misnoegden en avonturiers worden overgeplant in een milieu, dat hun in wezen vreemd is. Ze worden bedrogen in hun dromen en hun lot is dat van een bestendige of nog verergerende armoede. Hadden ze er feitelijk niet beter aan gedaan op het land te blijven? Lag hun toekomst in de stad? ‘Maybe God made two kinds of us, after all. It looks like now, though I used to never think so, that God made a man to work the ground and a man to work the machinery.’ In ‘God's little acre’ is Will Thompson de mens, die geschapen werd om de machines te laten draaien. Ook hem gaat het niet helemaal voor de wind: door een staking in de textielfabriek te Scottsville aan de Horse Creek Valley wordt hij gewikkeld in een sociaal conflict, dat hem uiteindelijk het leven zal kosten. Tegenover hem staat Ty Ty Walden, de katoenverbouwer. Zijn gehechtheid aan de grond wordt echter sterk geëclipseerd door de goudkoorts, die hem bevangen heeft. Heel de familie wordt in 't geweer geroepen om op zijn grond naar een goudader te zoeken. Het stukje akker, dat aan God opgedragen was, wordt daarbij voortdurend verschoven, uit angst dat de ader precies dààr zou blijken te zitten. Hoe geobsedeerd door de drang naar het goud deze overigens prachtige patriarchale figuur ook mag zijn, hij is toch nog altijd ‘the man to work the ground’. In ‘This very earth’ is de ontworteling voltrokken en de kloof onoverbrugbaar geworden. Het geloof in de grond, dat Jeeter Lester er van weerhield in de stad te gaan arbeiden in een fabriek, niettegenstaande zijn familie de hongerdood nabij was, sloeg bij Chism Crockett om in een onbeperkte haat tegen ‘the cussed country’. De laatste poging om hem ‘terug naar het land’ te krijgen, zij het dan ook slechts naar een op een tiental mijlen van de stad afgelegen zaagmolen, loopt faliekant uit. ‘I'd rather starve to death in the city than shrivel up like a cussed sneezeweed out here. Let's turn around and go back to town right away, son.’
Het derde aspect, dat in Caldwell's werk opduikt, is uiteraard typisch Amerikaans: het negerprobleem in het Zuiden der Verenigde Staten, en meer in het bijzonder in Georgia. ‘Trouble in July’ is het relaas van de jacht op de neger Sonny Clark, verdacht van verkrachting van een jonge blanke vrouw; een werk tevens met de voor de overgrote meerderheid van dergelijke romans | |
[pagina 230]
| |
klassiek geworden en licht tot clichés vervallende scènes van collectieve hysterie en massasadisme, culminerend in een afschuwelijke lynchpartij. In ‘Place called Estherville’Ga naar eindnoot(3) heeft Caldwell méér dan dat willen geven, en gepoogd de uitbuiting en de willekeurige behandeling uit te beelden van twee jonge kleurlingen, Ganus Bazemore en zijn zuster Kathyanne. Hij heeft echter blijkbaar te hoog gegrepen. Ik wil het direct toegeven: de negertypen zijn zuiver uitgetekend, inzonderheid de haast aristocratisch aandoende Kathyanne, die als negerin hoog verheven is boven het misselijke, geniepige en lubrieke gedoe der blanken, die als haar tegenspelers fungeren. Door heel het verhaal waart de angst, die de negers koesteren voor de moeilijkheden, welke ze blijkbaar toch niet kunnen ontlopen. Als Ganus zegt: ‘I don't want to get in trouble - but I don't know how to keep out of it now - I've tried to stay out of trouble all my life. But is looks like something's always working against me’, dan is dat de vertolking van die angst, waaraan geen ontkomen mogelijk is, en die vroeg of laat maar al te gefundeerd blijkt. Hoe geslaagd de typering van de belangrijkste figuren nu ook is en de onmenselijkheid van de rassendiscriminatie uitgebeeld werd, als roman is ‘Place called Estherville’ volkomen mislukt. Het geheel is verbrokkeld, te filmisch: beurt om beurt wordt een hoofdstuk gewijd aan Ganus, dan weer aan Kathyanne, en zo gaat het maar voort, tot het eentonige toe. Het zijn feitelijk twee grote novellen, die in stukken gesneden, en dan door elkaar werden verwerkt. Caldwell slaagde er niet in de overgangen minder abrupt te maken, de hoeken af te ronden en de compositie harmonischer uit te bouwen. Het is overigens niet de eerste maal, dat op dit punt een zekere machteloosheid (of slordigheid?) tot uiting komt. De constructie van ‘God's little acre’ is ook niet helemaal haaks, alhoewel dit gebrek daar minder in het oog springt en irriteren gaat. De poging om Will Thompson en Ty Ty Walden, elk acterend in hun eigen milieu, uit te beelden, had voor gevolg, dat de greep van de auteur op het verhaal verslapte. De roman valt daardoor in twee brokken uit elkaar. Men wordt tussen beide werelden, die van Will en die van Ty Ty, heen en weer geslingerd. Het enige wat hen bindt, en dat trouwens zowat de enige gemene deler is in de anders zo heel verschillend georiënteerde levens van Will Thompson en van de familie Walden, is het sexuele element. Daarover echter verder. We onderstreepten het reeds: Caldwell benut de roman als een instrument in een strijd voor sociale rechtvaardigheid. Duidelijker nog en overtuigender, want nuchterder en reëler dan in zijn romans, werden zijn aanklachten geformuleerd in zijn journalistieke opstellen, o.m. in ‘Some American people’, (1935), zijnde de notities opgetekend tijdens een reis door de Verenigde Staten in de jaren 1934 en 1935. Maar: ‘No descriptions of monuments, canyon sunsets, waterfalls, or mountain glaciers are to be found therein. What is described is some of the influence of nature upon man, and a portion of the combat between man and man’. ‘The influence of nature upon man’, - we zien daarvan de resultaten in alle naaktheid in ‘Tobacco road’. Men kan opwerpen, dat de | |
[pagina 231]
| |
personages, die Caldwell uitbeeldt, nog weinig menselijks hebben en volkomen verdierlijkt en verstompt zijn. Hieraan valt niet te twijfelen, maar juist dàt wenst hij te onderstrepen, en vooral: hij wil de aandacht in de eerste plaats vestigen op de oorzaak van dit alles. De omstandigheden hebben Jeeter Lester, Ellie May, Sister Bessie en alle anderen, die uiteraard nog primitief en onbeschaafd waren, zo ver gedreven. Potentieel echter zijn het mensen die, evenals ieder ander, wie de omstandigheden gunstiger waren, gelukkig kunnen worden. Maar dan dienen de toestanden waarin ze leven in andere zin te evolueren, dan moet het huidige sociale bestel volkomen gerevolutionneerd worden. Caldwell gelooft er onvoorwaardelijk in, en die overtuiging is de zuurdesem van zijn agressieve houding.
Overigens, is de zekerheid dat het beter kan niet impliciet verbonden aan elke sociaal-progressieve actie? Resultaten schijnt men vooralsnog niet op alle fronten te behalen. Maar intussen zijn er tekenen, die hoop geven. Dat kan worden afgeleid uit woorden en daden van enkele van zijn romanfiguren. Want het moet onderstreept worden: Caldwell stuurt hoegenaamd niet aan op een indruk van algehele wanhoop. Hij wenst niet de idee van een totale demoralisering te wekken. Het negervraagstuk bv.? Zeker, het is een volkomen rotte plek, die zo snel mogelijk verwijderd moet worden. Zegt Dr. Plowden, het prototype van de Amerikaan, die gelijkberechtiging van blanken en kleurlingen reeds in praktijk brengt, aan het eind van ‘Place called Estherville’ niet: ‘You're going to have to learn to treat all people alike, white and colored, or else there won't be any place for you one of these days. I know that you and a lot more like you think you can keep this a white man's town, but you're wrong. The world has changed a great deal in the last generation, and it's going to change a lot more in the next generation’.
Zelfs in het leven van de ‘poor whites’ ziet Caldwell waarden, die hen rechthouden en die het beste doen hopen. Doelende op de mensen, die hij in Georgia om zich heen zag, noteert hij in de inleiding tot ‘The Caldwell caravan’: ‘They had so much faith in nature, in the earth, and in the plants that grew in the earth, that they could not understand how the earth could fail them’. Jeeter Lester gelooft in zijn grond en in de katoen, die hij er eens terug zal op winnen. Het is het geloof van een fanatieker: ‘They believed in cotton. They believed in it as some men believe in God’. Waar dergelijk geloof volkomen verdwenen is, zonder dat andere waarden in de plaats zijn getreden, volgt de totale ineenstorting, zoals b.v. in ‘This very earth’.
Naast dit levenwekkend geloof onderkent Caldwell nog een andere drijvende kracht: de sexuele vitaliteit. Hij beklemtoont de betekenis hiervan voor zijn personages op even intense wijze als hun verbeten geloof in de grond. Sluit hij hiermee overigens niet nauw aan bij de opvattingen van andere verketterden als D.H. Lawrence of Henry Miller? Hierdoor wordt ‘God's little acre’ | |
[pagina 232]
| |
dan ook méér dan een sociale roman en wel: een apologie van het aardse leven, brutaler en openhartiger weliswaar dan b.v. Giono ze verkondigt, een verheerlijking ‘des joies de vivre’ in elk geval.
Toen het boek in 1933 verscheen, wekte het in de Verenigde Staten vrij hevige reacties op. De ‘New York Society of the suppression of vice’ klaagde het aan als ‘obscene, lewd, lascivious, filthy, indecent, and disgusting’, een conclusie, die voor een stel puriteinse heren voor de hand lag. De slag werd nochtans niet thuisgehaald; het boek ‘was very clearly not a work of pornography’ en de aanklager werd wandelen gezonden met de verklaring op zak, dat de verdedigers van ‘God's little acre’ i.c. een zestigtal schrijvers, critici en opvoedkundigen, beter in staat waren ‘to judge of the value of a literary production than one who is more apt to search for obscene passages in a book than to regard the book as a whole’.
In ‘God's little acre’ kan men vrij bekende klanken beluisteren: ‘The trouble with people is that they try to fool themselves into believing that they're different from the way God made them. You go to church and a preacher tells you things that deep down in your heart you know ain't so. But most people are so dead inside that they believe it and try tot make everybody else live that way. People ought to live like God made us to live... Some people talk about your head being the thing to go by, but it ain't so... People have got to feel for themselves as God made them to feel. It's folks who let their head run them who make all mess of living’. De antithese: moraal-instinct dringt sterker op de voorgrond dan de sociale tendenz. De belichting hiervan gebeurt méér dan zijdelings, ze krijgt het volle pond. De centrale figuur van het werk is Will Thompson, niet zozeer omdat hij de spil is, waarrond de bruuske ontknoping van het sociale conflict draait, maar veeleer omdat Caldwell in hem de man heeft uitgebeeld, die volgens zijn instincten leeft. Buck Walden, de oudste zoon van Ty Ty, werd getypeerd als de moraalmens, de man die zich gebonden weet door de conventies en door wat men hem als goed en als zondig heeft voorgehouden. Tegenover hem staan Griselda, die het met Will best kan vinden, Ty Ty's jongste dochter, de nymphomane Darling Jill, die van geen enkele escapade afkerig is, en uiteindelijk de altijd perorerende Ty Ty zelf, met zijn steeds weerkerende, vrij ruw geformuleerde, maar zo krachtige en eerlijke lofzangen op Griselda, die ‘totes around with her so much prettiness that it's a shame to look some times’.
Vergeleken met ‘Tobacco road’ en ‘This very earth’ zijn ‘God's little acre’ en ‘Place called Estherville’ positieve boeken. Daardoor ook doet de humor, die bij Caldwell op de meest onverwachte ogenblikken opduikt, minder schrijnend aan en krijgen de figuren een minder groteske allure. Het familiale verband, het samenhorigheidsgevoel, dat in ‘Tobacco road’ méér nog dan in ‘This very earth’ volkomen onbekend schijnt, krijgt in beide andere werken ruim zijn deel. Positief is ‘Place called Estherville’, wegens | |
[pagina 233]
| |
de schonere perspectieven, die door Dr. Plowden voor de negers worden opgeroepen. Positief is ‘God's little acre’, omdat de dadendrang, die bij Jeeter Lester verdwenen is, de Waldens tot werken drijft, zij het dan ook met een zeer problematisch resultaat. Geen der figuren wekt overigens die geslagen en overwonnen indruk, die in ‘Tobacco road’ en ‘This very earth’ (Chism Crockett en Nobby b.v.) overheerst. Wel blijken Ty Ty Walden en de sheriff-in-spe, Pluto Swint, naar wie Jeff McCurtain in ‘Trouble in Juli’ àl te opvallend gecopieerd werd, soms een grote inertie te moeten overwinnen, vooraleer ze aan slag gaan. Toch doen ze wat. Caldwell's misnoegdheid over de huidige sociale structuur blijkt ook zeer duidelijk uit de wijze, waarop mensen, die in enig contact staan tot overheid, zakenwereld of wat ook, worden uitgebeeld. Op hen draagt hij zijn haat over. In hen ziet hij niet alleen de vertegenwoordigers en verdedigers, maar ook de incarnatie van een corrupt systeem, dat er de oorzaak van is, dat in de ‘cotton states’ ontstaan is ‘a national peon, an undernourished, undereducated, underpaid laborer, who is now at last fighting to regain equal rights with his countrymen’, zoals het in ‘Some American people’ heet. Sheriffs worden gecaricaturiseerd als dociele slappelingen, ‘Representative’ Daniel Boone Blalock (‘This very earth’), is een van zijn macht profiterend genieter; Joe Morningstar en Ernie Lumpkin, de twee ‘oil-and-meal buyers’ (‘Place called Estherville’) zijn ook allesbehalve schuwe schooljongens. Opvallend is, dat nu juist de ‘positieve’ romans van Caldwell literair de zwakste zijn. Het treffendst is dit bij ‘God's little acre’, dat chronologisch het dichtste bij ‘Tobacco road’ staat, m.i. het sterkste boek, dat Caldwell tot nogtoe publiceerde. Voor zover ik het zie heeft Caldwell twee hoedanigheden. In de eerste plaats deinst hij er niet voor terug, ruchtbaarheid te geven aan bepaalde situaties, iets wat vele Amerikanen niet erg welgevallig moet zijn. En vervolgens brengt hij een, ik onderstreep het nogmaals, vrij subjectief getinte, maar alleszins vlot geschreven kijk op het Amerikaanse leven, waar allicht een en ander uit te halen valt. Dat alles maakt van hem echter nog geen eerste-rangsschrijver. Onlangs nog schreef Sierksma, dat Amerika velen gefascineerd doet staan én velen doet walgen. Het geval Caldwell drijft ons gedeeltelijk naar het tweede alternatief. Bekijken we de enkele behandelde werken uit zijn uitgebreid oeuvre, dan stellen we vast, dat er een discrepantie bestaat tussen de progressist Caldwell, wie het negervraagstuk en de sociale misstanden een doorn in het oog moeten zijn, en de schrijver Caldwell. Want, zoals Ty Ty's liefde voor de grond overschaduwd wordt door de goudkoorts, wordt de scherpte van Caldwell's aanklachten verdoezeld door een niet te loochenen zucht naar goedkoop succes. Van een auteur, die, niets of niemand ontziende, de waarheid beweert te verkondigen, kon minstens toch worden verwacht, dat hij zich niet zou laten vangen door de zo vergankelijke faam, een veelgelezen schrijver te zijn, wat | |
[pagina 234]
| |
vroeg of laat tot een prijsgeven van zijn opvattingen moet leiden. Sedert ‘Tobacco road’ daalde de kwaliteit van zijn werk gestadig en onrustbarend. Komt er, te elfder ure, geen wijziging en maakt Caldwell zich niet volkomen los van de modeschrijverij, dan zal men voortaan met hem als literator geen rekening meer hoeven te houden. Leo SCHEVENHELS |
|