De Vlaamse Gids. Jaargang 35
(1951)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
Het Belgisch-Luxemburgs instituut voor de wisselONLANGS verscheen het vierde verslag van voornoemde instelling. Wij maken van deze gelegenheid gebruik om enkele beschouwingen te wijden aan het probleem der wisselcontrôle, zoals dat zich in België stelt. Deviezenreglementering is ontegensprekelijk een vorm van staatsinterventionisme. Het is van het grootste belang er hier allereerst op te wijzen dat het Belgisch-Luxemburgs Instituut voor de Wissel steeds nadrukkelijk verklaard heeft dat de wisselcontrôle slechts als een noodzakelijk kwaad kan worden beschouwd: ‘Ze is alleen gewettigd door de uitzonderingsomstandigheden van het ogenblik en dient voldoende soepel te blijven om, naar gelang deze omstandigheden zich wijzigen, te worden verzacht en eventueel afgeschaft, zodra zulks mogelijk is... Zo ze aanvankelijk streng zijn moet om de toestand te kunnen beheersen dient nochtans een belemmering van het internationaal ruilverkeer en van het initiatief te worden vermeden. Een tijdelijke beperking der individuele rechten mag slechts worden opgelegd om een einde te stellen aan een onrustige periode en de overgang naar een normaal regime te vergemakkelijken’Ga naar eindnoot(1). Het is in deze geest en in de verwachting haar zo snel mogelijk te verzachten en zelfs af te schaffen dat de wisselcontrôle in de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie werd toegepast. Steeds weer komt het Instituut op deze principiële stellingname terug: ‘De sedert de aanvang van de wisselcontrôle gevolgde politiek in zake aanpassing der reglementering aan het economisch leven, om zo weinig mogelijk de zaken te hinderen, werd in 1947 vastberaden voortgezet’Ga naar eindnoot(2). ‘Evenals tijdens de vorige jaren streefde het Instituut er in 1948 naar om zijn werking te schikken naar de behoeften van 's lands bedrijfsleven o.m. door alle verrichtingen met het buitenland naar vermogen te vergemakkelijken’Ga naar eindnoot(3). Nadruk wordt gelegd op het bestendig oogmerk van het Instituut: meer soepele deviezencontrôle. De aanhef van het jongst gepubliceerde Jaarverslag luidt als volgt: ‘Het Belgisch-Luxemburgs Instituut voor de Wissel heeft in 1949 de sedert zijn oprichting gevolgde politiek voortgezet, met name de verzachting van de wisselreglementering en, voor zover de bescherming van de aan het Instituut toevertrouwde belangen zulks toeliet, het herstel van de vrijheid voor de financiële transacties’Ga naar eindnoot(4). Betekent dit nu dat men een imminente liquidatie van het Instituut kan verwachten? Geenszins! Inderdaad, sommige landen ondervinden nog steeds moeilijkheden uit hoofde van hun debetstand tegenover het buitenland en de niet-inwisselbaarheid van hun munt. Dit heeft voor gevolg dat de transacties in deze valuta's nog steeds zorgvuldig moeten worden opgetekend, overeenkomstig de bepalingen van de betalingsovereenkomsten: ‘Het is inderdaad | |
[pagina 188]
| |
nodig zich er van te vergewissen dat de betaalmiddelen, die de Belgische monetaire zone aan haar partners bezorgt uit eigen invoer en uit verleende credieten, door die landen worden aangewend voor de financiering van hun aankopen in de Belgische monetaire zone’Ga naar eindnoot(5). Dit onderscheid tussen de wisselcontrôle en de contrôle der betalingen werd destijds zéér duidelijk uiteengezet door M. de Strycker, de secretaris van het Instituut, in een voordracht van het Studiecentrum voor het Bankwezen: ‘Le jour où au point de vue purement belge le contrôle des changes, c'est-à-dire la limitation des mouvements de capitaux, pourra être abandonné, le contrôle des paiements ne sera donc pas supprimé pour autant...’. Verder zei spreker nog: ‘Quand à l'avenir, on peut prévoir que l'abandon définitif du contrôle des changes n'est peut-être pas éloigné, mais que même alors une réglementation devra subsister pour assurer le contrôle des paiements’Ga naar eindnoot(6).
***
De algemene richtlijnen inzake wisselcontrôle werden vastgelegd in twee Belgische besluitwetten van 6 October 1944 en twee Groothertogelijke besluiten van 10 November 1944 en 23 Juli 1945. Aan het Belgisch-Luxemburgs Instituut voor de Wissel werd de uitvoering van de wisselcontrôle in beide landen toevertrouwd. Het B.L.I.W. heeft aan de Nationale Bank van België de hele administratieve arbeid overgedragen; dientengevolge beschikt het Instituut over geen eigen diensten, personeel noch kantoren. Enkele honderden bedienden werken a.h.w. voor rekening van het Instituut in de gebouwen van de Nationale Bank. De Raad van Beheer van het Instituut bestaat uit elf leden, met inbegrip van de secretaris. De Raad wordt voorgezeten door de Gouverneur van de Nationale Bank, thans M. Maurice Frère. Onder de leden vindt men verder ook nog M.E. de Barsy, de Voorzitter van de Bankcommissie. De contrôle geschiedt door een Regeringscommissaris. Dank zij de wijze van samenstelling van de Raad is een bestendig contact met de verantwoordelijke dragers der deviezenpolitiek alsmede met het bankwezen verzekerd. Wat betreft de practische doorvoering van de wisselcontrôle, dient hier een woordje gezegd over de ‘erkende’ banken. Door de instelling van het regime der erkende banken werd beoogd, enerzijds de particuliere banken hun bedrijvigheid te laten inzake financiële operaties hunner cliëntele met het buitenland, en anderzijds de taak van het B.L.I.W. inzake verificatie grotendeels te verlichten. De ‘erkende’ banken zijn de depositobanken die voor de uitvoering der aan vergunning van het Instituut onderwowrpen operaties bij dit laatste de ‘erkenning’ aanvroegen en hiertoe de verplichting aangingen de opgelegde contrôlevoorwaarden na te leven. Nagenoeg alle banken in België die ingeschreven zijn op de lijst van de Bankcommissie hebben de erkenning aangevraagd en verkregen. Gegevens daaromtrent verschenen van tijd tot tijd | |
[pagina 189]
| |
in het Staatsblad. Zo bv. in het nummer van 19 Maart 1946, waarin ook de namen voorkomen van enkele wisselagenten die verrichtingen op titels met het buitenland mogen uitvoeren, omdat zij daartoe de goedkeuring hebben verkregen van het B.L.I.W.
***
De eigenlijke wisselreglementering bestaat hoofdzakelijk uit de verleende vergunningen en de uitgevaardigde reglementen. Doel van de reglementen en vergunningen is een practische contrôle uit te oefenen, doch de verrichtingen die aan reële economische behoeften beantwoorden, zo weinig mogelijk te hinderen. De reglementen voorzien in bepaalde algemene kwesties; bv. worden door de erkende banken, ter regeling van import van goederen, slechts betalingen aan buitenlandse exporteurs overgemaakt, zo uit de door de importeur voorgelegde bewijsstukken blijkt dat de goederen werkelijk in het gebied van de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie zullen geïmporteerd worden binnen de termijnen waarvan de duurtijd afhangt van de ligging van het land van herkomst der goederen. Diverse bepalingen beperken, in geval van invoer van goederen, de contante aflevering van vreemde deviezen bij voorbaat. Tot begin November 1950 bedroeg deze termijn één maand. Nieuwe maatregelen werden evenwel vastgelegd in het reglement Nr. 28 van het B.L.I.W. (November 1950): de importeurs zullen deviezen contant mogen kopen in dekking van aankopen die betaalbaar zijn binnen de drie maand. Terzelfdertijd werd het evenwel moeilijker bepaalde termijntransacties in deviezen te verrichten. Daar de dekking tegen het wisselrisico niet meer zo gemakkelijk kon geschieden als voorheen, werd daarentegen aan de betrokken personen de mogelijkheid geboden het wisselrisico te elimineren door aankoop der deviezen drie maanden bij voorbaat. Wat nu de algemene vergunningen aangaat, zij beogen een oplossing te geven aan meer bijzondere problemen en trachten bepaalde operaties mogelijk te maken, die nagenoeg alle door tussenkomst van de banken dienen uitgevoerd. Einde 1949 had de Raad van de B.L.I.W. circa 25 reglementen uitgevaardigd en ongeveer 100 algemene vergunningen; daarenboven bestonden er toen meer dan 1250 administratieve uitvoeringscirculaires! Buiten de gespecialiseerde middens hebben nog slechts een zeer beperkt aantal personen een klare kijk op de ingewikkelde modaliteiten der wisselcontrôle. Het spijt ons dat de Jaarverslagen van het B.L.I.W. niet trachten een synthese van de reglementatie op te stellen. Of beschouwt men dat soms als een onmogelijk te verwezenlijke taak? Dit wordt soms beweerd. Maar wij kunnen ons hierbij niet neerleggen. Het moet mogelijk zijn de grote richtlijnen van het huidige mecanisme der wisselcontrôle weer te geven. Het is evenwel nodig dat men dat doel oprecht nastreeft. Tot nu toe valt daarvan niets te bespeuren. | |
[pagina 190]
| |
De draagwijdte van de ettelijke maatregelen door het Instituut genomen kwamen de laatste jaren, uiteindelijk, steeds neer op een steeds verderreikende liberalisatie van de wisselcontrôle. Zelfs kwam men op die manier terug tot de vrije notering voor zekere valuta's en de arbitrage van deze valuta's zowel in de Economische Unie als op de vreemde markten. Een aanvang werd gemaakt met de dollar van de V.S. en met de Zwitserse frank; naarmate de omstandigheden en de internationale overeenkomsten zulks zouden toelaten is men zinnens deze procedure tot andere valuta's uit te breiden.
Begin October 1950 was nochtans het B.L.I.W. verplicht bepaalde tevoren verstrekte vrijheden terug in te trekken. België had nl. gedurende de maanden Juli/September 1950 een min of meer moeilijke periode te doorworstelen (deficit van de handelsbalans en geruchten nopens de herwaardering van het pond sterling). Tot October 1950 mochten de door de buitenlanders ingevoerde biljetten niet alleen gebruikt worden voor toerisme en investeringsdoeleinden, maar ook voor de betaling van goederenexport uit de Economische Unie; zelfs was de inwisselbaarheid hersteld geworden voor de bankbiljetten der Unie in het bezit van buitenlanders. Dit heeft evenwel aanleiding gegeven tot een ongewenste en niet gerechtvaardigde kapitaalexport. Daarom werd besloten dat deze ‘Biljetten’-rekeningen voortaan niet meer in buitenlandse valuta mogen worden omgezet. Voor alle andere betalingen mogen ze nog steeds worden aangewend.
De reglementatie in zake wisselcontrôle evolueert trouwens gestadig en wij betreuren het daarom des te meer dat de Jaarverslagen van het B.L.I.W. geen leidraad vormen voor degene die dan toch een klein beetje zou willen wijs worden uit deze doolhof van reglementen, vergunningen en circulaires.
***
De jaarverslagen van het B.L.I.W. bevatten bepaalde statistieken. In verband met de financiële gegevens door andere instellingen verstrekt, vullen de statistieken van het B.L.I.W. een zéér bepaalde leemte. Inderdaad: zo men in de weekstaten van de Nationale Bank gegevens vindt betreffende ons deviezenbezit, worden evenwel geen bizonderheden verstrekt per land. Welnu, in de Jaarverslagen van het B.L.I.W. vindt men die aanduidingen wel.
Zo treft men er een gedetailleerde staat aan van de vorderingen en de verbintenissen van de Nationale Bank van België tegenover de buitenlandse circulatiebanken. Enkele belangrijke wijzigingen hebben zich voorgedaan in de onderscheiden posities van de Economische Unie en de landen waarmee betalingsovereenkomsten gesloten zijn: Frankrijk heeft zijn schuld van 1.746 millioen bijna volledig gedelgd; verder zien wij dat onze vordering op Groot-Brittannië van 3.828 tot 1.441 millioen werd teruggebracht. Maar ons belangrijkste bezit in | |
[pagina 191]
| |
zwakke deviezen bestaat nog steeds uit guldens en hierin schuilt een van de grote moeilijkheden voor Benelux. De Jaarverslagen van het B.L.I.W. bevatten verder uiterst interessante gegevens betreffende de betalingsbalans, vnl. in verband met de financiering der verrichtingen. Zo blijkt uit het jongste verslag dat de leden van de Europese Organisatie voor Economische Samenwerking ten belope van 11.409 millioen de trekkingrechten hebben gebruikt welke door de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie werden toegestaan in het kader van het Accoord dat in de schoot van de Organisatie tot stand kwam. Daarenboven werden 474 millioen gedekt door de compensaties en de leningen door de Economische Unie toegestaan. Het globaal tekort van deze landen ten opzichte der Unie bedroeg, over het jaar, 20.622 millioen; het werd bijgevolg ten belope van 57 pCt door de Marshall-hulp gedekt. Deze cijfers stellen in het licht welke voorname rol het betalingssysteem, gebaseerd op het Marshall-Plan, vervult in de handelsbetrekkingen tussen de Economische Unie en West-Europa. Zonder de Marshall-hulp zou de Belgisch-Luxemburgse uitvoer veel meer hebben geleden onder de moeilijkheden die sommige van haar partners nog steeds ondervinden; deze op hun beurt zouden grote hoeveelheden voor hun herstel noodzakelijke goederen hebben moeten derven. Anderzijds heeft de Economische Unie zelf 10.430 millioen in dollars ontvangen, zodat haar eigen tekort ten opzichte van de dollarzone kon worden gedekt. Het debet van Nederland nam in 1949 een verdere uitbreiding en benaderde 5 milliard fr.; het werd echter voor het grootste deel gedekt door de trekkingsrechten die, volgens het accoord van Europese economische samenwerking, ter beschikking van dit land stonden. Eens te meer blijkt hieruit de rol gespeeld door de Amerikaanse hulpverlening; de laatste paragraaf van het Verslag voor 1949 luidt trouwens als volgt: ‘Het deficit van de Economische Unie t.o.v. de landen der dollarzone heeft in 1949 een uitgave van 8.134 millioen in U.S.-$ gevergd. Op dezelfde bases berekend, beloopt het cijfer van 1948 13.267 millioen. De verbetering die reeds in 1948 werd vastgesteld bleef dus aanhouden. Zoals hoger vermeld kon dit deficit gedekt worden door de Marshall-hulp; deze heeft tevens aan de overige partners toe gelaten een groot gedeelte van hun tekort ten opzichte van de Economische Unie te regelen. Dank zij het Marshall-Plan, kon aldus, in 1949, grotendeels de oplossing worden bereikt van het probleem voor hetwelk de Economische Unie zich thans bevindt en dat haar voornaamste bezorgdheid vormt in zake haar buitenlandse financiële politiek en handelspolitiek: nl. een uitgebreide zakenstroom in stand houden, niettegenstaande de economische moeilijkheden die haar partners ontmoeten en de niet-inwisselbaarheid van hun munt.’ | |
[pagina 192]
| |
Sinds midden 1950 is de Europese Betalingsunie (E.B.U.) in werking getreden. De resultaten van de E.B.U. betreffende de eerste maanden wijzen er op dat dit mecanisme - eveneens gesteund op Amerikaanse hulpverlening - van essentieel belang is voor de financiering der internationale handelstransacties. Daaromtrent zullen wij ongetwijfeld nadere détails vernemen in de volgende verslagen van de B.L.I.W. R. VERSTEVEN |
|