| |
| |
| |
Individueel en kollektief geweten
Eerste deel
I
RECHTSGELEERDEN, advocaten, magistraten en wetgevers staan op elk ogenblik voor konflikten die moeten opgelost worden om voldoening te schenken aan het geweten.
Voorwaar, die taak wordt vergemakkelijkt doordat allerlei hypothesen van belangenkonflikten voorzien zijn in wetsbepalingen, waarin de Staatsmacht, namens de groepen van een gemeenschap, bij voorbaat gebiedend bepaald heeft aan welk belang prioriteit moet worden geschonken, en welk belang daaraan moet worden opgeofferd. Wetsbepalingen bevatten een zeer uitgebreid traditioneel materiaal, dat sedert eeuwen door de opeenvolgende geslachten werd overgeleverd, hetzij omdat de ervaring van de rechtspraak heeft aangetoond dat de opgelegde oplossing het best de vrede en de orde terugbrengt, hetzij omdat zij berust op wat geleidelijk is gaan gelden als een onveranderlijk, onweerstaanbaar, onmisbaar element van een algemene blijvende menselijke ethica. Het bestaan van een grondwet en van grondwettelijke teksten verzekert het behoud van algemene beginselen. Het is dan ook begrijpelijk dat ons recht essentieel conservatief blijft. Onze staatsorganisatie gelijkt op die van de oude Babyloniërs, van de Egyptenaren, van de Grieken en van de Romeinen. De wijzigingen in de loop der eeuwen ontstaan betreffen bijna uitsluitend de wijze waarop de dragers van de staatsmacht hun waardigheid ontvangen: erfelijke overdraging van kroon en scepter, ofwel verkiezing van de leiders, door min of meer uitgebreid stemrecht van de leden van de gemeenschap, ofwel mengsel van erfelijk recht en verkiezing. Nu, zoals eertijds, komen soms episodische storingen voor, volksomwentelingen of staatsgrepen van dictatoren; in beide gevallen zal de staatsorganisatie slechts gerechtvaardigd worden doordat de rechtmatigheid van de organisatorische wijziging wordt opgedrongen of aanvaard.
In het privaatrecht steunt een groot gedeelte van de wereld eveneens nog op de traditionele beginselen van meer dan twintig eeuwen geleden. Alle Europese wetboeken hebben die van Keizer Justinianus overgenomen. De bepalingen van het Corpus Juris Civilis en het Romeins recht bezielden de opstellers van het Code Civil van 1803, dat nog steeds de bijbel vormt waarop onze rechtbanken hun uitspraken opbouwen.
De hoofdzakelijke elementen ervan zijn: de rechten en verplichtingen van afstammelingen en familieleden, de banden van contracten door de vrije wil van de partijen gesloten, de bescherming van de private eigendom en de persoonlijke verantwoordelijkheid voor het nadeel dat door een mens aan een ander berokkend werd. Het familierecht, het eigendomsrecht, de contractuele
| |
| |
verplichting en de aansprakelijkheid voor de schade die door de schuld van een persoon wordt geschapen, dat zijn de vier peilers waarop onze rechtsorganisatie steunt.
Waar, in een actueel konflikt, de volstrekte instandhouding van die grondbegrippen als al te versleten voorkomt, zijn onze geleerde magistraten verplicht het syllogisme te verbreken. Te dien einde zullen de rechtbanken grijpen naar juridische ficties en naar interpretaties, gesteund op de vermoede wil van de contracterende partij, van de eigenaar, van de erflater, en desnoods op de vermoede wil van de wetgever. Overeenkomsten zullen kunstmatig worden aangevuld met de bedingen die in ene bepaalde streek door de gewoonte worden erkend. Onmogelijk te vervullen voorwaarden worden als ongeschreven beschouwd en terzijgeschoven.
De interpretatie van de wet en van de overeenkomst mag en kan zich niet bepalen bij de verduidelijking der gebezigde uitdrukkingen. De rechtbank is een denkend en voelend orgaan, dat in elk bijzonder geval moet terugdenken aan de legis ratio, aan het door de wetgever of door de contracterende partijen nagestreefd doel. Trouwens is er een teleologische rangorde in de geboden en verboden. De rechtbank moet rekening houden met de prioriteit van de in konflikt komende belangen. Zoals de grote Duitse rechtsgeleerde Jehring het bevestigde, kan het recht zijn doelmatigheid slechts bereiken, wanneer de wetsbepalingen worden toegepast om rechtvaardige oplossingen te geven in een levende gemeenschap.
Bentham was van mening, dat elke wet moest voorafgegaan zijn van een ‘préambule’, waarin het doel van de wet moest worden aangeduid, als een kompas, ‘une boussole pour les juges et pour tous les employés du gouvernement’.
In elk rechtssysteem blijft aldus een belangrijk domein over, waar de tussen mensen rijzende geschillen moeten opgelost worden in het licht van een richtend en beoordelend geweten.
| |
II.
Aan de jonge rechtsgeleerde, die in de rechtspraktijk komt, wordt dit op een drastische manier gemeld. Wie als advocaat wordt toegelaten, moet een eed afleggen dat hij geen raad zal geven en geen zaak zal verdedigen die hij niet in eer en geweten gelooft rechtvaardig te zijn. (Decreet van 14 December 1810 op het beroep van advocaat).
Aan de rechter zegt ons Burgerlijk Wetboek dat hij niet mag weigeren te vonnissen, met als voorwendsel het stilzwijgen, de duisterheid of de onvolledigheid van de wet; hij zou strafbaar zijn wegens rechtsweigering, déni de justice. De rechter zal dan ook naast de wet, als bron van recht, de billijkheid erkennen, d.w.z. het geweten.
Komt een advocaat een misdadiger verdedigen voor het Hof van Assisen, dan zal (Art. 311 Wetboek van de Belgische strafvordering) de voorzitter de
| |
| |
raadsman verwittigen ‘dat hij niets mag zeggen dat in strijd is met zijn geweten’. Tot de gezworenen zal de voorzitter (art. 312) een toespraak houden, om hen te doen zweren en beloven, ‘voor God en voor de mensen, naar hun geweten en innige overtuiging te beslissen, met de onpartijdigheid en de vastberadenheid die een rechtschapen vrij man betamen’.
Wanneer de debatten voor het Hof van Assisen gesloten zijn en de juryleden zich gaan terugtrekken om te beraadslagen, zal de voorzitter hun dit nogmaals uiteenzetten in een lange onderrichting die ‘op de meest in het oog vallende plaats van de raadkamer in grote letters uithangt’. Daarin staat o.a.: ‘De wet vraagt aan de gezworenen geen rekenschap over de middelen, waardoor zij hun overtuiging gevormd hebben; zij schrijft hun voor, zich in stilte en in zichzelf gekeerd te ondervragen, en in de oprechtheid van hun geweten te onderzoeken welke indruk de tegen de beschuldigde aangevoerde bewijzen en zijn middelen van verdediging op hun rede hebben gemaakt’. (Art. 342 Wetb. van strafvordering).
De essentiële materie van het recht gaat uit van het bestaan van het geweten, dat, naast het bewustzijn en de rede, als het ware de kenmerkende eigenschap vormt van het mens-zijn. In zijn betrekkingen met de medemensen, zowel in het privaatrecht als in het openbaar recht, wordt elk mens verondersteld een geweten te bezitten, dat hem leidt in zijn doen en laten; waar zijn handeling een ander mens benadeelt, of indruist tegen wat, volgens de opvatting van wet en rechtbank, zijn geweten hem had moeten gebieden, zal op hem een sociale sanctie worden toegepast. Die sanctie is een der voornaamste kenmerken van de rechtsregel. De door hem onrechtmatig gepleegde daad zal te niet gedaan worden en zonder gevolgen blijven; hij zal verplicht worden de schade goed te maken, die hij door zijn schuld heeft veroorzaakt, wanneer hij anders heeft gehandeld dan zijn geweten, volgens wet en rechtbank, hem had moeten doen handelen; hij zal moeten dulden dat hem een leed wordt aangedaan, om het door hem gepleegde kwaad te vergelden, om aan de benadeelde een vergelding te bezorgen voor het ondergane nadeel, en tevens om te leren een volgende maal te handelen, zoals zijn geweten - volgens wetgever en rechtbank - hem had moeten doen handelen.
| |
III.
Onze rechtsorganisatie steunt dus op het bestaan van een verschijnsel, waarvan de beschrijving, de ligging in het menselijk organisme, de vorm en de functie, slechts door benadering kunnen worden aangeduid, op grond van de a posteriori verkregen kennis die wij er van bezitten, door onze eigen toepassing van het postulatum.
De naam die wij aan dit verschijnsel geven is onvolledig: geweten komt van weten, maar ook bewustzijn heeft dezelfde etymologie. In het Frans worden door een enkele benaming, la conscience, de twee begrip- | |
| |
pen geweten en bewustzijn uitgedrukt. Het onderscheid tussen de twee begrippen is nochtans voor elkeen zo duidelijk, dat geen verwarring kan ontstaan. Zodra de mens zijn aanwezigheid erkent, afgescheiden van die van andere wezens en van allerlei hem omgevende voorwerpen, is hij bewust. Zoniet bij de geboorte, dan toch zeer vroeg in zijn ontwikkeling, handelt het kind bewust; het weet wat het doet, en weldra is het zich ook bewust van de waarschijnlijke gevolgen van zijn handeling, of tenminste van wat waarschijnlijk op zijn handelen zal volgen. Het post en het propter zullen niet altijd worden onderscheiden. Bij het opgroeiend kind vormt zich het personaliteitsbeeld van zijn eigen ik. Van dat ogenblik af, kan hij dat bewustzijn evenmin van zich afschudden als zijn schaduw in het licht.
Veel langzamer ontwikkelt zich naast dat personaliteitsbeeld van het ego, dat zich stelt tegenover al wat niet het ego is, een beeld van het alter-ego, dat bij elke handeling in elke gedraging een onderscheid maakt tussen mogen en niet mogen, tussen ja en neen, tussen goed en kwaad. Het bewustzijn begeleidt het ik als een stille getuige, zo stil soms dat wij ook een onderbewustzijn erkennen.
Het geweten is een ongevraagde, ongewilde, soms geweerde en dikwijls gevreesde beoordelaar.
Het bewustzijn is de medereiziger die naast ons zit, wanneer wij door het leven reizen; het geweten voert ongezien de hand, die het stuur in beweging brengt. In het recht wordt het onderscheid niet altijd zo duidelijk omlijnd. De rechtsbepalingen aanvaarden meestal dat, wie bewustzijn bezit ook een geweten heeft. In de mate waarin het bewustzijn ontwikkeld is, wordt aldus de mens verondersteld een geweten te bezitten, dat hem als leidraad en gids moet dienen.
Voor de volwassen misdadigers gelden verzachtende omstandigheden, telkens blijkt dat zij, ten gevolge van geestesstoring, imbecilliteit, amnesie, of storingen van de zintuigen of psychische vermogens, geacht moeten worden het bewustzijn geheel of gedeeltelijk te hebben verloren.
Voor het jonge kind wordt wettelijk aanvaard dat het wellicht nog geen oordeel des onderscheids bezit. Tot onze wet van 15 Mei 1912 een nieuwe behandeling heeft ingevoerd voor kinderen met misdadige neigingen; deze werden slechts veroordeeld, indien bleek dat zij met oordeel des onderscheids hadden gehandeld.
Ons strafrecht is heel-en-gans opgebouwd op de grondgedachte, dat de straf moet worden opgelegd in overeenstemming met de mate waarin een misdadiger beschikt over een normaal bewustzijn, en desniettemin zich misdadig heeft gedragen, alsof het bezit van het bewustzijn hem tevens met een geweten heeft begiftigd. Zijn misdaad is gepleegd in strijd met zijn geweten, en daarom wordt hij gestraft. Dat is de rechtvaardigheid.
Het is als een gevolg van deze prolegomena, dat ook de rechtspleging, die gevolgd wordt om tot een bestraffing te komen, van oudsher en nog heden
| |
| |
er naar streeft niet alleen het bewijs te brengen van de stoffelijke begane misdaad, maar van de psychisch-causale band tussen daad en dader.
In de meeste gevallen zal die rechtspleging er naar streven de kwade wil, het opzet, het misdadig inzicht van de dader te doen blijken, en het summum van dit bewijs zal bestaan in de bekentenis van de dader.
Daarin ligt de verklaring van de pijnlijke quaestio, van de tortuur en van de inkwisitie-middelen, om de bekentenis af te dwingen. De eis van de bekentenis is tot heden toe een obsessie van de rechtvaardige rechters, in zulke mate dat zij soms niet aarzelen hun toevlucht te nemen tot alle wetenschappelijke methoden om daartoe te geraken, zelfs tot kunstmatige narcose, door scopolamine of pentathol, in de hoop aldus rechtstreeks door te dringen tot de stille getuige, het bewustzijn van de beschuldigde.
Het ligt buiten het bestek van deze studie in te gaan op het verreikend onderscheid dat de positieve strafwetgeving heeft beoogd bij het doseren van de relatieve aansprakelijkheid voor bepaalde misdrijven. Elk modern wetboek van strafrecht streeft naar technische bepaling van de dader, van de mededader, van de medeplichtige, van de uitlokker of aanstichter. In de rechtspraktijk zal dikwijls een hele akrobatie nodig zijn om vast te stellen in welke mate de gedraging van een beschuldigde adaequaat veroorzaakt heeft dat een beschermd rechtsbelang geschonden werd in de termen van de wettelijke misdrijf-kwalificatie. Steeds blijft de basis van elk recht van bestraffing het causaliteits-verband tussen de daad en het gepleegde kwaad enerzijds, en de bewuste wil van een geïndividualiseerde dader anderzijds.
In het onderzoek van de poging speelt dit een belangrijke rol. In vele gevallen waar de gepoogde misdaad niet voltrokken wordt, ofschoon de dader opzettelijk getracht heeft ze te doen gelukken, laat de strafwet een sanctie toe, ofschoon de daad en het nadeel niet bestaan. De immoraliteit van het geweten schijnt de poger als strafbaar te stempelen, wegens het causaliteits-verband met een eventuele misdaad.
| |
IV
Ook in burgerrechtelijke wetsbepalingen worden bewustzijn en het hierop steunende geweten vooropgesteld als basis voor de geldigheid van rechtsbetrekkingen en voor de gevolgen van rechtshandelingen.
De burgerrechtelijke bekwaamheid groeit met de leeftijd, vervalt met de krankzinnigheid en wordt beperkt, wanneer uit bepaalde feiten of omstandigheden blijkt, dat de handelingsbekwaamheid niet of niet volledig aanwezig is. Het ouderlijk gezag wordt aan de onwaardige vader ontnomen, door rechterlijke ontzetting. Het beheer over zijn eigen goed wordt ontnomen aan de verspiller. Het testament dat onder al te sterke beïnvloeding tot stand kwam, en het legaat dat niet uitsluitend door de wil van een geestelijk volledig bekwaam mens werd bepaald, kunnen nietig verklaard worden. Het wantrouwen van de wetgever in deze zaken gaat zo ver, dat reeds bij voorbaat legaten aan bepaalde personen
| |
| |
als verdacht worden geweerd, bvb. aan geneesheren of zielverzorgers, die op de testeerder te grote invloed kunnen uitoefenen. Alle verplichtingen moeten te goeder trouw worden uitgevoerd; de goede trouw wordt overigens vermoed, tot de kwade trouw bewezen werd.
Wij zouden dit exposé kunnen aanvullen met voorbeelden uit het openbaar recht en het administratief recht, bijvoorbeeld door de ontleding van de grenzen van de bevelende macht tegenover de ondergeschikten, ambtenaren, bedienden, soldaten, enz. Wij hebben echter voldoende aangetoond welke de rechtsfilosofische grondsteen is, waarop het in het recht dominerend begrip van de verantwoordelijkheid steunt. Zodra dit begrip aangevallen of de geldigheid ervan in twijfel getrokken wordt, ontstaat de vrees, dat gans het gebouw van de rechtvaardigheid en van de rechtsorganisatie zou ineenstorten.
| |
V.
En nochtans hebben de wetenschappelijke ontdekkingen van de laatste honderd jaar aan het axioma van de persoonlijke verantwoordelijkheid zeer harde slagen toegebracht.
Voortbouwend op de astronomische en natuurkundige uniformiteitswetten van Galilei, Kepler, Newton en Lavoisier, is de erkenning van een even sterk dwingende wettelijkheid in de proefondervindelijke biologie binnengedrongen. De erkenning van de wetten der overerving bij mens én dier hebben voor de daad en de gedraging onvermijdelijke lichamelijke oorzaken ontdekt. Metaphysica en zielkunde hebben het Aristoteliaans verbalisme moeten opgeven tegenover experimentele bevindingen. Het begrip van de vrije wil en het dogma van de zuivere rede stonden voor het vuur der onweerlegbare bewijsvoeringen van het positieve determinisme.
Wel is waar kan het determinisme niet alle zielkundige problemen oplossen, zodat nog steeds het voortbestaan van het geloof aan een zekere dosis vrije wil de geest van de meest positieve geleerden belemmert. De strikte algemeenheid van de Newtonse mechanica is inderdaad als slechts benaderend gebleken, tegenover afwijkingen, waaruit de mogelijkheid van de uitzonderingen en van het toeval blijkt, waarvoor voorlopig geen voldoende verklaring kan gegeven worden.
De kinetische hypothesen, de experimenten van kerndeling, de proefnemingen betreffende nieuwe domeinen der scheikundige vermengingen, hebben de flexibiliteit van de meest vaststaande exacte wetenschappen in het licht gesteld.
Wat de wetten van de overerving betreft, staan wij bij een thans levend individu voor de dooreengestrengelde vermenging van trillioenen overerfbare eigenschappen, zodat geen streng-wetenschappelijke equatie in staat is de causaliteits-elementen daarin op onweerlegbare wijze te bepalen.
| |
| |
Aldus hebben de rechtswetenschap en de rechtspraktijk, bij gebrek aan meer betrouwbare basis-vloeren, de persoonlijke verantwoordelijkheid en het menselijk geweten bewaard als onmisbare grondsteen van rechtvaardigheid.
| |
VI
Laten wij een ogenblik stilstaan bij wat wij thans weten over de vorming van het geweten en over de voornaamste elementen die wij daarin terugvinden.
De moderne zielkunde geeft ons een groot aantal belangwekkende aanduidingen. De studie van de hersenen en van het zenuwstelsel heeft aangetoond hoe, langzaam en geleidelijk, de mens, geleid door de waarneming en het rechtstreeks verband tussen het zenuwstelsel en de zintuigen, in staat is een groot aantal begrippen te vormen, wier geheel gewoonlijk het verstand genoemd wordt. Onze zintuigen verbinden elk van ons met de buitenwereld. De fierheid van de mens, die zich wel eens als het enig redeijk schepsel op aarde beschouwt, zakt en verdwijnt naarmate de wetenschap de vorming van de intellectuele begrippen dieper doorgrondt. Nochtans mag men aannemen dat de mensen alleen denken in de essentiële zin van dit woord.
Daarbij bezitten wij, mensen, een contact met onze medemensen, dank aan de taal. De taal, gesproken en geschreven, laat ons toe op elk ogenblik onze kennis aan de ervaring van anderen te toetsen en aldus niet alleen onze concrete beelden te vermenigvuldigen, maar zelfs door middel van onze taal-symboliek de meest abstracte beelden te construeren. De taal-symboliek, waardoor collectieve begrippen worden gesuggereerd, is aldus een der meest belangrijke kenmerken van ons sociaal bestaan.
Hierbij mogen wij niet vergeten dat de suggesties der gebezigde woorden en klanken dragers zijn van allerlei tradities en vroegere gewaarwordingen. De semantiek, wetenschap die de geschiedenis en de oorspronkelijke inhoud van elk woord tracht op te sporen, leidt meer dan eens tot de erkenning van de sociale beïnvloeding der mensen-groepen door de klanken en woorden zelf. De symboliek van de taal die reeds het kindje beïnvloedt, alvorens het goed kan lopen, ontwikkelt zich geleidelijk bij de schoolgaande kinderen en maakt het onderwijs mogelijk. In de handen van de geleerde wordt het een instrument van onbeperkte vooruitgang. De mathematicus, de natuurkundige, de scheikundige, de ingenieur, de sterrekundige, kunnen die symboliek niet missen. Hun taal verrijken zij door allerlei lettertekens, uit eigen en vreemde talen genomen, om equaties en formules op te stellen, die op den duur als het ware een eigen onafhankelijk leven lijden; de geleerde die deze formules in het leven geroepen heeft, wordt er soms door overweldigd, zodat hij niet meer in staat is de betekenis der verkregen uitslagen in gewone omgangstaal uit te drukken.
Voorwaar, er is een onderscheid tussen deze kunstmatige formulering van wetenschappelijke begrippen en de echte symboliek der taal van een gemeen- | |
| |
schap. Deze taal bevat een oorspronkelijk religieus element, dat zich vooral vertoont in de rechtstaal. Zowel in het oud-Romeins recht als in de overblijfselen van het oud-Germaans recht, vinden wij voortdurend uitdrukkingen die als het ware overgeleverde zielsbegrippen vertolken met dezelfde kracht als de volksliederen. Natuurkracht geeft aan deze uitdrukkingen, die dan ook werkelijke rechtssymbolen zijn, de waarde van een rechtsheiligdom. Zij zijn veelal verbonden aan zinnebeeldige handelingen, zonder het volbrengen waarvan de rechtsbetrekkingen die men wil scheppen niet ontstaan.
Bij de ervaring van onze zintuigen komt een maatschappelijkheid tot stand die, zelfs indien zij, wat mogelijk is, ook bij de dieren bestaat, voor ons, mensen, alleen een a-prioristische verklaring van allerlei gebeurtenissen toelaat. Wij leven niet alleen in het verleden, en zelfs niet in het heden, maar tevens in de toekomst.
Naast de ogenblikkelijke gewaarwordingen door onze organen van gezicht en gehoor, reuk en tastzin, beschikken wij over de rijke schat van ervaringen die ons door ons geheugen, door ons denkvermogen en door onze verbeelding worden verstrekt.
Trachten wij dieper door te dringen tot de oorsprong van deze elementen, die bewustzijn en geweten vormen, dan komen wij wel is waar tot eenvoudiger verschijnselen, die ook bij de dieren en zelfs bij de planten worden teruggevonden, nl. de effecten voortgebracht door uitwendige prikkels op onze levensverrichtingen.
Bij de dieren noemen wij echter de zichtbare relaties van uitwendige prikkels op de lichamelijke beweging terecht de instincten. Ook menselijke instincten worden als zodanig erkend. Sommige onzer instincten kunnen niet onderscheiden worden van die der dieren: het instinct van zelfbehoud en dat van assimilatie, dank aan hetwelk wij ons voeden, ons voedsel tot bloed, spieren en beenderen vervormen, en de nutteloze overblijfselen automatisch uit het lichaam verwijderen. Uit dit instinct vloeien allerlei driften voort, die een aantal belangrijke eigenschappen van het menselijk karakter ontwikkelen: de begeerzucht, de drift naar genot en bezit, het verweer tegen lichamelijke, stoffelijke en geestelijke vermindering, de zucht naar een passende warmte, niet te koud en niet te heet, bijgevolg de nood van dekking, kleding en woning.
Evenals het dier, wordt ook de mens gedreven door het instinct van teling en reproductie; de ontwikkeling der geslachtorganen en der sexuele functies vereist geen opvoeding, maar ontspringt automatisch uit de lichamelijke groei; uit dit instinct kan worden afgeleid het gevoel van liefde en vriendschap, met alle vormen ervan, erin begrepen de liefde tot de afstammelingen, de liefde tot de verwanten en gelijken, de jaloersheid, de kunstmatige verwekking van wederzijdse aantrekkelijkheid, leidende tot dans, toonkunst en alle overige vormen van kunst, gaande tot de kunst door het taalsymbolisme, de literatuur.
De betekenis van de menselijke instincten is zo belangrijk, dat de individuele
| |
| |
zielkunde er in de laatste jaren een diepe analytische studie aan heeft gewijd. Dumas en Larguier de Bancels hebben de systematiek opgesteld van vijf reeksen van behoeften, die de grondslag vormen van de instincten, namelijk:
1) | de behoefte aan verkrijging van lucht, voedsel en water; |
2) | de behoefte aan uitscheiding; |
3) | de behoefde aan lichamelijke en geestelijke beweging; |
4) | de behoefte aan herstel door rust en slaap; |
5) | de behoefte aan prikkeling, met inbegrip van drift naar emoties. |
Deze en andere instinctmatige drijfkrachten brengen het lichaam tot gunstige of ongunstige levensvoorwaarden; in het eerste geval ontstaat er een genot, een verhoging van lichamelijke inwendige bloedwarmte, een betere ademhaling, een gunstig verloop van spijsvertering, lozing, rust en bewegingskracht. De prikkel die dit genot heeft voortgebracht, wordt door het lichaam weer aanvaard, opgezocht, gewild. Hij is goed. In het tweede geval ontstaat er een storing in de levensverrichtingen, een ziekte-toestand, pijn, smart. De prikkel die dat heeft veroorzaakt wordt geweerd, afgestoten. Hij is slecht.
In het kader van de Darwinistische opvattingen, kan men zeggen, dat de goede prikkels als dusdanig erkend worden, omdat zij bij herhaling het individu en zijn afstammelingen hebben bewaard, terwijl de slechte geweerd worden, omdat zij de perenniteit en het voortbestaan hebben geschaad.
Hoezeer deze instincten kunnen leiden tot de ontwikkeling van schijnbaar abstracte gevoelens, kan men leren uit de afwijkingen bij storingen van de geest; dan ontstaan er in het zenuwstelsel ontriggelingen van de door uitwendige prikkels teweeggebrachte inwendige aansluitingen. De begeerzucht wordt overdreven en voert tot diefstal of roof, de assimilatiezucht wordt gulzigheid of drankzucht, voerend tot dronkenschap; de sexuele dynamiek wordt zedenaanslag, prostitutie, obsceniteit en perversie; de zucht naar kunstmatige verwekking van aantrekkelijkheid en genot voert naar waanzinnige kunstuitingen, waarin de psychiater alleen soms in staat is het onderscheid te maken tussen genie en krankzinnigheid; in menig geval vindt men beide verenigd.
Ook in de literatuur en in de kunst kan men gewaar worden hoe sterk sommige instincten bij de meest verstandelijke mensen blijven voortbestaan. De klassieke letterkunde, zowel bij de Griekse treurspeldichters als bij de latere grootmeesters van de dichtkunst, de roman of de dramatische kunst, begeleidt de ontwikkeling der instinct-konflikten door redenering en logica. De muziek heeft van den beginne af uitsluitend op de instinctmatige suggestie gebouwd.
De moderne kunstenaars hebben reeds in alle domeinen meesterwerk geschapen, vrij van alle logische opeenvolging. Het impressionisme in letterkunde, schilderkunst en beeldhouwkunst vermijdt elke verstandelijke grondgedachte en wil uitsluitend gevoelseffecten bereiken door opeenhoping van
| |
| |
klanken, lijnen en kleuren, waarin het een symboliek brengt, even suggestief als woorden en beelden, - of suggestiever, doordat het zich rechtstreeks tot de instincten wendt, afgescheiden van elke geestelijke begrips-verwerking.
| |
VII.
Bij deze eerste bron van het geweten komt er een tweede, die eveneens door de moderne zielkunde als een vaststaand element wordt aanvaard, nl. de reversie van prikkel en gewaarwording. Niet alleen brengen uitwendige prikkels inwendige gewaarwordingen tot stand, die een lichamelijke wijziging veroorzaken, maar omgekeerd kan de kunstmatige lichamelijke wijziging ook aan het bestaan van de uitwendige prikkels doen geloven en de gewaarwordingen van pijn en smart, van vreugde of droefheid verwekken.
De proefnemingen van gecoördineerde reflexen, door Pawlow voor het eerst bestudeerd, hebben aangetoond hoe een dier, door bepaalde geassocieerde geruchten bv., de gewaarwordingen in zichzelve herhaalt, die teweeggebracht werden door echte smaakprikkels, die aan die geruchten gekoppeld geweest zijn. Ook bij de mens zijn er talrijke verschijnselen van associatie en van apperceptie voorhanden. De kunstmatig voortgebrachte tranen of lachbuien brengen het beeld van pijn of vreugd te voorschijn. Bepaalde opgelegde bewegingen, als het vouwen van de handen, het knielen, het luiden van klokken en andere begeleidingen van geloofshandelingen, scheppen een godsdienstige atmosfeer rond degenen die ze verrichten. De liturgie bezigt deze vaststelling. De uitwassen van het bijgeloof, met zijn dikwijls onuitlegbare bijzonderheden, hebben veelal als oorsprong de reversieve gevoelsverwekkingen, teweeggebracht door associatieve reflexbewegingen, waardoor vroegere op echte prikkels volgende gevoelsreacties kunstmatig worden teruggeroepen.
In de droom worden eveneens dergelijke gevoelsverwekkingen tot stand gebracht, zodat door een vouw in het laken, een knopdruk op het kussen, of door een in halfslapende toestand waargenomen gerucht, allerlei waanbeelden zich samen verbinden, en voor de dromer een gebeurtenis optoveren, waarvan hij in zijn halve slaap niet in staat is de on-werkelijkheid en dikwijls de absolute onmogelijkheid te ontwaren.
Hoever dit verschijnsel zich meester kan maken van het menselijk geestvermogen is bekend aan al wie de gevolgen heeft kunnen nagaan van hypnotisme, van alkohol, van een slaapdrank, van haschisch, van mariwana, of van scopolamine, waardoor de schijnbaar wakende mens in een staat van halve slaap in hallucinatie wordt gedompeld. Dergelijke hallucinatie-toetand kan zich ook voordoen ten gevolge van sterke emoties, vooral bij mensen die, zonder ziek of abnormaal te zijn, zich bevinden in een staat van zenuwachtigheid, of wanneer hun perceptie-vermogen overweldigd wordt door hartstochten als jaloersheid of eerzucht, door angst of andere inwendige verzwakkingen van het geestelijk coördinatie-vermogen. Dan wordt hun gedraging beheerst door het vasomotorisch zenuwstelsel, zonder controle van het centraal zenuwstelsel.
| |
| |
| |
VIII.
Het is echter vanzelfsprekend dat een geweten dat aldus zou opgebouwd worden uit de persoonlijke gewaarwordingen van een mens, zelfs met de mogelijke aanvulling door de gelijksoortige ervaringen van anderen, door middel van het contact door de spraak en de taal, niet zou geworden zijn een geweten, waarop het recht en de rechtvaardigheid kunnen steunen. Het goed en het kwaad zouden zuiver individuele begrippen gebleven zijn, en zouden nooit geleid hebben tot culturele evolutie.
Doch de mens leeft niet in zichzelf, hij erkent zichzelf niet dan door het onderscheid tussen hem en de medemensen. Zijn ik bestaat slechts in correlatie met de mens die voor hem als een ander ik verschijnt. In deze betekenis is de mens een maatschappelijk wezen, een politiek dier. Het gemeenschapsinstinct wordt dan ook door alle psychologen genoemd als een der belangrijkste instincten.
Daardoor zoekt en vindt de mens zijn medemensen.
Niet alleen vergelijkt hij zijn gewaarwordingen aan hun gewaarwordingen; maar de gewaarwordingen van de hem omgevende medemensen dringen zich op aan elk mens, zoals een vocht dat langs de poriën van het lichaam in zijn wezen zou indringen. Zo ontstaat, en dit is een derde essentieel element van het geweten, de erkenning en eerbiediging van wat de andere ik voor zich opeist. Het is de grondsteen van de ethica.
Het bestaan van een minimum-zedeleer, die aangeboren zou zijn vindt geen bevestiging in de biologie. De sociale instincten van mieren en bieën, van vogels en kangoeroe's, de getrouwheid van honden en sommige andere dieren, kunnen evengoed ethisch genoemd worden. Doch bij mensen-groepen ontstaat de minimum-zedeleer zekerder en vlugger, door de wederzijdse erkenning van elkanders noden en eisen. Een soort van stimulerend ‘inter-learning’ leidt reeds bij de jeugd tot het begrip van organische verstandelijke inrichting, buiten en boven de instinctmatige oervormen van de gemeenschap. (cf. Nico Gunzburg, Prioriteit van het Geweten, in ‘Afkomst en Toekomst’, Ve Jgg., 1940, 's-Gravenhage; - ingelijks: Nico Gunzburg, Les Transformations récentes du Droit Pénal, Alcan, Paris, 1938, p. 17).
Sommige geleerden hebben dit gemeenschapsinstinct teruggevoerd tot biologische noodzakelijkheid. C.A. Ellwood (The Psychology of Human Society, 1925) steunt deze noodzakelijkheid op het voedingsinstinct, op de noodwendigheid van verdediging tegen uitwendige vijanden en op het reproductieinstinct, waarop de familie gebouwd is.
Rechtsfilosofen hebben in deze maatschappelijke drang de oorsprong gezocht van de Staat en van gans de rechtsordening. J.J. Rousseau verbeeldde zich misschien dat de mensen dat bij overeenkomst hadden geschapen, door wat hij noemde ‘le contrat social’. De moderne sociologie trekt een dergelijke opzettelijke schepping van de staatkundige inrichting in twijfel. Het is waar- | |
| |
schijnlijker dat de gemeenschap van mensen, evenals die van bepaalde dierensoorten, ontstond uit de feitelijke synergie der gelijkgeschakelde menselijke wezens. Gemeenschap is een eenheid waarin de individuele mens geleidelijk zijn particuliere behoeften en rechten heeft veroverd, terwijl de maatschappij, zowel in het private leven als in de staatsorganisatie, kunstmatig tot stand komt. De gemeenschap bestaat reeds voordien.
Het huidig begrip van volkeren en naties, die zich onderscheiden van andere volkeren en naties, en meestal vijandig of ten minste in defensieve houding tegenover elkander staan, heeft zich ontwikkeld in een stadium, dat reeds het bestaan van een minimum ethische stelregels en dus van een algemeen geweten veronderstelt.
Nico GUNZBURG
|
|