De Vlaamse Gids. Jaargang 35(1951)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 134] [p. 134] [Gedichten] Deo ignoto Niet uit de diepte alleen, ook van op 't hoog land Roepen de droefste stemmen van het leven. Overal reikt uw wrede rechterhand Doch zichtbre hulp is uitgebleven. Het hart van 't zwoegend menselijk geslacht Heeft eerst uw menigvuld'ge naam gesproken In schrik, en sinds de geest de twijfel bracht Vraagt, elk bij beurt, op wien ge u hebt gewroken. Omhoog geen troost, omlaag noch rust noch duur. De sneeuw der bergen overstroomt de dalen, En wien het water spaart verslindt het vuur, Best wordt verstikt wie diepst wil adem halen. Gij toont u schoon in 't redeloos heelal, Doch wie gij uitkiest sterven martelaren: Thans huilt en knarsetandt men overal, En uw verkoren volk schijnt Gij het minst te sparen. Wij zijn uit slijk gegroeid, doch sinds de geest Durft vorsen naar uw grondeloze wezen Is 't peinzend riet rampzaliger dan 't beest: Moet men naar 't slijk terug om te genezen? [pagina 135] [p. 135] Irrequietum VII Wanneer uw rondedans zal opengaan en sluiten, En gij, de schaduwen, ogenloos hem beziet Die nu, voor de eerste maal, geen tegenblik meer biedt, Drijft dan zijn vege schaduw niet voor eeuwig buiten. Hij heeft van kou staan beven voor de ruiten Die niets en scheiden dan een dubbel, donker niet; En als hij hoopvol soms, of wanklend van verdriet Naar zekerheden zocht, waart gij aan 't wenken, buiten. Hij danse met u mee, die doden zijt, doch eens Als hij, gedurig doch vergeefs, hebt naar u zelf gezocht, Want nu staat hij daar ijl, het einde in zijn oogholten; Gekomen langs den weg, aan alle vlees gemeens En nu gevallen, na de radeloze tocht Om in den eeuwgen schaduwdans te zijn versmolten. [pagina 136] [p. 136] Semper eadem IV Er kleeft iets wreeds aan elken koning, En ieder mens is vorst ééns in zijn aard Om diep te vallen dan, in sneller vaart: Vergeet de kroon of doorn wordt uw beloning. Vergeet de rijdge bij, gedenk den honing In engen korf met zoveel zorg vergaard; Vergeet de stormen en gedenk den haard, De bloemen in den tuin, zon op de woning. - Gij waart het dichtst bij mij in de momenten Als ik ontwerpen wou die monumenten Die menselijke zwakheid heeft belet. Niet alle nachten tonen sterrenbeelden, Het schoonst gelaat is gaaf slechts bij 't verbeelden, Doch de armste kerk staat open voor 't gebed. V Aan 't spinnewiel van jonge dagen Een meisje zat, met ogen blauw. Het spon de wol, en ik zou dragen Het warme kleed van liefde en trouw. Aan 't spinnewiel, na zoveel jaren Nog immer, zo vermoeid, die hand Die zoveel wol wist te vergaren In Vlaandren en in Engeland. Het mals geronk heeft 't huis doordrongen En mat de tijd met liefdemaat: Het wiel heeft 't oude lied gezongen Waarvan de wijs nimmer vergaat. Firmin VAN HECKE Vorige Volgende