De Vlaamse Gids. Jaargang 35
(1951)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
De RijnVAN Zwitserland, centrum van Europa, cel van Europa, - want zoals Europa is het één en toch uit eenheden samengesteld, - vloeit de Rijn naar de Noordzee. De Rijn en de Donau zijn de coördinaten van een figuur: Europa. De Rijn scheidt de Teutonische van de Latijnse wereld; de Donau voert Aziatische invloeden naar het hart van Europa zelf, en laat toe dat het Europees leven de zoom van Azië bereikt. De Fransen en de Duitsers hebben eeuwenlang getwist over de Rijn. Die Wacht am Rhein werd een heilige hymne voor de Teutonen, terwijl men Alfred de Musset's ‘Nous l'avons eu votre Rhin Allemand’ min of meer mag beschouwen als een reactie hierop. Wat Musset er ook moge van zeggen, het valt te betwijfelen of ‘Rhin Allemand’ een nauwkeurige beschrijving is van een van de twee meest typisch Europese stromen. De Rijn is Zwitsers van geboorte, en is in feite Zwitsers. Verscheidene kilometer ver, van zijn oorsprong af, speelt hij zijn ware rol, namelijk als een natuurlijke grens, eerst tussen Oostenrijk en Zwitserland, dan tussen Duitsland en Zwitserland, later tussen Duitsland en Frankrijk. Dan, dichter bij de zee, is hij Nederlands, typisch Nederlands. Aldus stemt de Rijn er slechts in toe, op minder dan de helft van zijn loop Duits te zijn. Dit kon min of meer verwacht worden van een zo goede Europeaan. Alles wel beschouwd vloeit de Rijn, zelfs in Duits gebied, door een land, dat rijk is aan Europese, - d.w.z. niet-uitsluitend Duitse, - tradities, het hart van het keizerrijk van Karel de Grote; de streek van Aken en Keulen, Romeinse steden in Duitse gewesten, de kern van dat centrale koninkrijk, dat door de Verdeling van Verdun (843) toegewezen werd aan de oudste broeder van de drie kleinkinderen van Karel de Grote. Dit grondgebied was noch Frans, zoals dat, toegewezen aan Karel de Kale, noch Duits, zoals het deel dat Lodewijk ontving. Het was het centrum, de brug, het werkelijke Europese hart, dat eigenaardig genoeg zowel Rome als Aken omvatte. Dit is juist wat de Rijn gebleven is: de ruggegraat van Europa, tussen de Germaanse en de Latijnse wereld; de verkeersader langs dewelke volkeren leven, die weigeren te kiezen tussen Latijnen en Teutonen: de Zwitsers, de Elzassers en Lorreinen, de Luxemburgers, de Belgen en de Nederlanders, en in mindere mate de Duitse Rijnlanders. Al deze streken, in weerwil van het verschil in taal, geschiedenis en uitzicht, vertonen een aantal gemeenschappelijke aspecten. De mensen zijn opvallend taai en koppig, zoals men mocht verwachten van ‘grensstammen’, gewoon aan aanvallen van alle zijden. Allen spreken hun eigen taal, - hetzij Duits of Frans, - met hun eigen accent; allen hebben hun stempel gedrukt op de voornaamste Europese betrachtingen, voornamelijk in wetenschap en in handel. Aldus blijkt de Rijnvallei de woonplaats te zijn van de meest Europese van alle volkeren: degene, die de gaven delen van de twee grote vertakkingen van Centraal- en West-Europa, de Germaanse en de Franse, | |
[pagina 130]
| |
- en aldus in staat beide te begrijpen, - hebben bewezen begaafd te zijn met twee typisch Europese deugden: de wil en het verstand. Laten degenen die hier mochten aan twijfelen, het intellectueel leven nagaan van een stad zoals Bazel, waar, - zoverre mijn geheugen toelaat mij te herinneren, - Holbein, Erasmus, de Bernouilli-familie van wiskundigen, Euler, Burckhardt, Jaspers, Barth, leefden en werkten. Welke stad van haar omvang kon met haar wedijveren in Europese grootheid? En zie aan het andere einde, Nederland, aan de monding van die Rijn, die Bazel in tweeën snijdt, en die zelf door Nederlandse bodem in tweeën wordt gesplitst. Daar hadden wij Erasmus, Rembrandt, Descartes, Spinoza, Huyghens, en in latere tijden, Lorentz. Er is meer. In zekere zin, wanneer men zijn verbeelding laat werken, kan men Groot-Brittannië beschouwen als een eiland in de monding van de grote Europese stroom, daar Groot-Brittannië ook een van die landen is, die omzeggens neutraal gebleven zijn ten opzichte van de Teutonische en de Latijnse vleugels van de Europese geest. Zelfs al heeft Groot-Brittannië op deze axiale vorm van Europees leven zijn eigen geestelijke stempel gedrukt, de Rijn blijft, eens voorbij de Noordzee, wat hij gedurende zijn gehele loop van Bazel af is geweest: een verpersoonlijking van noch-dit-noch-dat, met een sterke wil en een groot verstand, eerder belust op verwezenlijken dan op redetwisten, bereid tot vergelijk, maar niet tot onderwerping. Italië is geenszins afwezig in de Rijn. Hoe zou het kunnen? Dank zij het keizerlijke Rome was het dààr, vóór enige andere Europese natie; dank zij het christelijke Rome leidde het de bekering tot het christendom van de Rijnlanders, wat neerkomt op hun bekering tot de beschaving. Van die dag af was de aanwezigheid van Italië in de Rijn verzekerd door het pausdom. De bezoeken van Karel de Grote en van Otto I aan Italië, om er gekroond te worden, verstevigden de band, die later door Karel V nog zou aangehaald worden. Karel V brengt Spanje in de dans, of liever, de Spaanse invloed in het Rijnland wordt officieel en plechtig. De Nederlanden, of Vlaanderen, zoals de Spanjaarden te dien tijde zegden, hadden reeds vroeger handelsbetrekkingen met Spanje ontwikkeld. De grote handelsbeurzen van Medina del Campo, - destijds het voornaamste handelscentrum van het schiereiland, - werden gehouden op data die verwant waren met deze van Antwerpen en Bergen-op-Zoom. Vlaanderen kocht de meeste Spaanse scheerwol. Welgestelde Spanjaarden sliepen op lakens van ‘Olanda’, of Nederlands linnen, en de Vlamingen hielden te veel van Spaanse wijn om de schepen ledig te doen terugkeren. Toen Karel, de zoon van Filips de Schone van Oostenrijk-Bourgondië en van Johanna van Castilië, op 17-jarige leeftijd alle tronen van Spanje (te dien tijde omvatte het woord ‘Spanje’ ook Portugal) met uitzondering van Portugal erfde, waren zijn Vlaamse vrienden opgetogen, want zij wisten dat Spanje rijk was, zelfs eer de weelde uit Indië begon toe te vloeien; want zij, die vroeger naar Spanje waren gegaan met Filips de Schone, gaven er zich maar al te zeer rekenschap van. De koning was jong en nog niet erg verstandig. Hij beging alle | |
[pagina 131]
| |
mogelijke vergissingen, gaf alle politieke macht aan de Vlaming Chièvres, het voorzitterschap van het Castiliaanse parlement en de kanselarij van Castilië aan de Vlaming Sauvage, en wellicht het ergste, de bisschopszetel van Toledo aan de 19-jarige neef van Chièvres, de Croy. De Vlamingen begonnen Spanje grondig en openlijk leeg te halen en ontzaglijke ladingen van onrechtvaardig verkregen goederen verlieten het land op weg naar Vlaanderen. De gouden ‘dubloenen van twee’, zo genoemd, omdat zij een dubbele beeldenaar droegen, waren zo zeer gegeerd door Chièvres, dat zij uit Spanje verdwenen, en dat zij aanleiding gaven tot het spotrijm: God zegene u, dubloen van twee,
U nam Chièvres nog niet mee.
De onbedachtzame houding van de jonge koning ten opzichte van de Cortes liep op een ware revolutie uit. De ‘Burgerij’ wenste vrijheid, parlementaire rechten, duldde geen vreemdelingen in openbare ambten, en verzette zich tegen koninklijke omkoperij van parlementsleden door lichamen onder de Kroon, of andere, zelfs ergere middelen. De Koning stelde de Nederlander Adriaan van Utrecht aan als Regent en vertrok naar Duitsland om er als keizer gekroond te worden. Alhoewel sommige edellieden partij kozen voor de Burgerij, verried hun eerste bevelhebber hen aan de keizer. De ‘Keizerlijken’ versloegen de Burgerij te Villalar (1521). Tijdens deze burgeroorlog, geleid en aangestookt door de Vlaamse raadgevers van Karel, kregen vele steden het hard te verduren van de keizerlijke troepen, en vooral Medina, een rijke handelsstad, werd grondig geplunderd en met de grond gelijkgemaakt. De drie leiders van de burgerij, Padilla, Bravo en Maldonado, werden onthoofd. De repressie was doortastend, en zelfs vijf jaar na de opstand, toen Karel V met zijn Vlaamse krijgsbende en 4.000 Duitse soldaten was teruggekeerd, werden nog burgers terechtgesteld. Deze crisis oefende verscheidene eeuwen een invloed uit op de Spaanse geschiedenis. Spanje zag de overheersing van een machtige adelstand over de middenstand en vertraagde met vierhonderd jaar de opkomst van een liberale burgerij, die reeds in de zestiende eeuw aan de macht had kunnen komen. Deze gebeurtenissen, waarvoor de Vlamingen een zo grote verantwoordelijkheid dragen, baanden de weg voor een verschrikkelijk lot, dat het keizerlijke en heerszuchtige Spanje, dat zij in zijn opgang hadden bijgestaan, gedurende meer dan een eeuw boven hun hoofden zou uitstorten. Padilla, Bravo en Maldonado leggen Egmont, Hoorn en Montigny uit. Adriaan van Utrecht had Alva voor gevolg. Het was geenzins een ‘oog voor oog, tand voor tand’, maar het was zeker een historisch Kharma.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 132]
| |
Karel, die zo Spaans geworden was met de jaren, dat hij geen andere taal meer wilde spreken dan het Castiliaans, dat hij het laatst van al had aangeleerd, trad af in 1555-56, Vlaanderen latende aan zijn zoon Filips, die hem opvolgde als koning van Spanje, en niet aan zijn broeder Ferdinand, die hem opvolgde als keizer van Duitsland. Deze beslissing was voor Spanje noodlottig; zijn schatkist liep leeg, er volgden vijandelijkheden met de Noordelijke, protestantse wereld, en uitputting in een langdurige oorlog, die de zaak van zijn ingeboren lotsbestemming en belangen niet diende. Voor Vlaanderen betekende het een lange, vaak bloedige worsteling, die vernieling bracht, maar uiteindelijk vrijheid. Men mag trouwens de paradox vooropstellen, dat, indien Karel V, wat dan ‘Neder-Duitsland’ genoemd werd, aan de Keizer had overgelaten, Nederland en België wellicht nooit zouden bestaan hebben. Zij bestaan beiden, en sterke banden met Spanje zijn evenzeer blijven bestaan. In Nederland en België wordt de geschiedenis van de zeventiende eeuw nog vaak met een vurig anti-Spaans vooroordeel aangeleerd, terwijl geen woord gerept wordt over de Vlaamse en Nederlandse overheersing van Spanje, tijdens de eerste jaren van de regering van Karel V. Het was een eigenaardige bevinding, Nederlandse universiteitsstudenten in 1950 erover in te lichten, dat hun landgenoot Adriaan niet alleen Regent van Spanje, maar tevens Inquisitor-Generaal was geweest. Zij hadden er nooit iets over vernomen. Evenmin wisten zij, dat Erasmus gedurende jaren geleefd had op een pensioen van 200 ducaten, die hem betaald werden door de aartsbisschop van Toledo, Fonseca. Zij waren er evenmin van op de hoogte, dat Luis Vives, leermeester van Maria Tudor en vriend van Erasmus, lid van het Corpus Christi College te Oxford, een van de meest hoogstaande humanisten, uit Engeland gezet door Hendrik VIII om zijn opvattingen nopens de befaamde echtscheiding, zich op verzoek van het stadsbestuur te Brugge gevestigd had, waar hij een soort Beveridge-rapport opstelde, dat verrassend modern in opvattingen en conclusies was. Erger nog dan de onwetendheid nopens een aantal opvallende feiten, is een verkeerde opvatting, die weigert te erkennen, dat Spanje nooit de Nederlanden heeft verdrukt. Zowel Spanje als de Nederlanden werden onderdrukt door een dynastie, die de Vlamingen en de Nederlanders als Spaans beschouwden, en de Spanjaarden als Vlaams. Toen Egmont zich naar Spanje begaf (1565) met redelijke voorstellen van Margareta van Parma, riep Filips II een vergadering van theologen bijeen, die hem raad moesten verstrekken in zake het verlenen van gewetensvrijheid aan zijn Noordelijke onderdanen. De vergadering adviseerde, dat de Koning, met het oog op de toestand in de provincies en de mogelijke kwade gevolgen van een opstand voor de Kerk, zonder het koninklijk geweten in het gedrang te brengen vrijheid van godsdienst kon verlenen. De Koning bleef onverzettelijk. De Koning deed Lanuza, opperrechter van Aragon, aanhouden op 19 December 1591 in Saragossa, juist op dezelfde wijze waarop hij Egmont en Hoorn te Brussel had doen aanhouden op 9 September 1567, en hij deed hem op even | |
[pagina 133]
| |
onwettige, - en wellicht nog onwettiger wijze, - onthoofden. Zijn onbeperkt gezag in Spanje, en bijgevolg ook in Vlaanderen, vloeide voort uit de onderwerping van de Spaanse burgerij tijdens de regering van Karel V. Niet Spanje, maar Filips II onderdrukte de Nederlanders en de Vlamingen. Hoe paradoxaal het ook moge klinken, het is te wijten aan de weigering van Spanje aan Filips II de nodige fondsen te verlenen voor zijn oorlogsvoering in het noorden, dat de onbetaalde troepen van Filips tot muiterij gedreven werden, en Vlaanderen zo ontzettend deden lijden. Vlaanderen was om een andere reden meer en meer Spaans geworden bij het begin van de eeuw. Opeenvolgende golven uitgewezen Spaanse joden kwamen te Antwerpen en te Rotterdam aan, en droegen bij tot het verlenen van een eigenaardige Spaanse tint aan de Nederlanden, die deze zijn blijven bewaren. De bezettingslegers, die niet altijd tot muiterij of vernietiging overgingen, drukten hun stempel op de bevolkingen van de twee landen. Ik was getuige van een veelzeggend gesprek te Genève, toen dr. Goebbels zijn on-Arisch uitzicht uitlegde door een ietwat onorthodoxe tussenkomst van het Spaanse krijgsvolk in de bevolking van het Duitse Bezirk waaruit hij afkomstig was, en dat, naar hij verklaarde, in het verleden aan Vlaanderen had toebehoord. Een loutere gril van de geschiedenis voerde aldus Spanje binnen in het zuidelijke gedeelte van de Rijnvallei, als het ware om zijn Europese geest te voltooien. Zekere gemeenschappelijke trekken van de Spanjaarden en de Vlamingen volvoerden de vruchtbaarheid van het ontwikkelingsproces, en oefenden o.m. hun invloed uit op de schilderkunst. De Spaanse heersers van de twee landen konden zowel onder hun noordelijke als onder hun zuidelijke onderdanen de grote namen van deze kunst uitkiezen. Rubens, die Velazquez te Madrid ontmoette, Titiaan bestudeerde en kopieerde aan en voor het hof van Filips IV, door Isabella, Ferdinand en Filips van Spanje tot Spaans diplomaat en hofschilder benoemd, is een symbool van deze verwantschap. Er bestaan verder nauwe banden tussen de Vlaamse en de Spaanse muziekschool. Niet alles was bloed, foltering en dwingelandij tussen Vlaanderen en Spanje. Toen de Spaanse wachten in de straten van Brussel een ongewenste voorbijganger, een ketter, een ‘geus’, of soms ook een dief of een dronkeman bij de kraag grepen, en hem naar de politiegevangenis meenamen, zegden zij hem dikwijls: ‘Kom mee, vriend’, ‘Vamos, amigo’. De politiegevangenis heet in de volksmond nog steeds ‘Amigo’, en er bestaat nog steeds een straat, die Amigostraat heet. Salvador DE MADARIAGA (Vertaald door Aug. Declercq) |
|