De Vlaamse Gids. Jaargang 35(1951)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 70] [p. 70] [Gedichten] Klacht van Elegast Ik ben verbannen en moet stelen maar wat ik roof bevalt me niet, ik kan het met geen vennoot delen, heb ook geen lief om het te helen en zwerf alleen met dit verdriet. Kwam er maar iemand om te vragen of hij met mij mag stelen gaan, de stoutste listen zou ik wagen, verrukt het ganse land doorjagen en onbezorgd mijn slagen slaan. De meinacht gaat van tovers beven, ik ril van eenzaamheid en wacht op een mirakel uit de dreven, dat mijn bestaan een zin zou geven en aan mijn hoop een nieuwe kracht. Helaas, zij die de sagen schrijven bewonen thans een grote stad, waar zij de poëzie bedrijven door binnen 't eigen hart te blijven, steeds graaiend in dezelfde schat. Wat rest mij nog dan mij te hangen aan een versteende stugge eik; als geen mijn levend beeld wil vangen moet ik wel naar de dood verlangen, de laatste vriend in mijn bereik. [pagina 71] [p. 71] Klacht van de dichter Ik ben verbannen en moet schrijven maar wat ik schrijf bevalt mij niet; mijn hart zal altijd duister blijven, dit ijdel spel nog verder drijven, waarom? Een leugen wordt elk lied. Had ik de moed maar om te leven, ik zat hier niet naast dit papier om een ellendig rijm te beven, dat mijn gedicht wat zin moet geven en aan de zin wat dwaze zwier. De meinacht op de zinken daken, narcissen in een tinnen pot, - nu in het bos de basten kraken van oude sappen die ontwaken tot een doordauwd, vernieuwd genot. Helaas, ik werd te laat geboren, 'k verreis mijn leven in een tram, nog nooit heb ik mijn weg verloren, ik draag een bril en loop geschoren, mijn wapens: uurwerk, pen en kam. Ach, was ik Elegast. Gaan dolen bij maneschijn op een goed ros en dromen in het hout verscholen. Nu zit ik hier, ik ben bestolen, heb vaak en strik mijn dasje los. Karel JONCKHEERE Vorige Volgende