De Vlaamse Gids. Jaargang 35
(1951)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
De bresGa naar voetnoot(1)HORTENSE MORET en Jan Daelman zouden in de echt treden zodra de villa die hij op de Grote Markt bouwde, zou voltooid zijn. De aannemer zelve berijmde het naïeve versje dat hij, boven de deur, in de gevelsteen liet beitelen: Dit huis DE GOELETTE genaamd
Werd gebouwd in de Lente
Toen geen regen hoegenaamd
Viel op werkmans tente.
***
‘In zulke momenten is de plaats van de man bij zijn vrouw!’ Hortense keek hem niet aan. Haar blik bleef gevestigd op de baldakijn dat de alkoof overwelfde, als riep zij een Godheid in ten getuige van dit sakraal gebruik. - Dat weet ik wel, vrouwtje! 't Is alleen maar... - Mannen kunnen dat niet goed aanzien... Daar zijn er die flauwvallen, smaalde de vroedvrouw. - Moei gij u met uw zaken! Alexandrine... snauwde Daelman terug. - O meneer, 't is niet voor mij dat ge moet blijven! Op zulk een moment geeft de man meer last dan hulp!... - Maar 't is zijn plicht om bij zijn vrouw te blijven, kreunde de lijdende. - Ziet ge veel af, Hortense? De vrouw zweeg. Haar gelaat leek sereen. Buiten klabbetterde de stormwind tegen het vensterraam. - 't Is maar, waagde de man in te brengen, dat ik absoluut naar de dijk moet. Sylvain, de ploegbaas, is beneden en hij zei... - Marietje heeft hem toch niet in het salon binnengelaten?.. (Zij zag de slijkerige werkmanslaarzen op het kostbare tapijt...) - Wees gerust: hij wacht op mij in de gang... Bij paal 17 sijpelt het water door. 't Is springvloed en storm. Binnen twee uur hoogtij. De wind zit vlak in 't Noord-West: bots op de dijk. Als de dijk begeeft... - Maar ik zal misschien de dag van morgen niet meer zien!... dreinde ze. - Dokter Merchie is toch op komst. Gij loopt geen gevaar!... Hij wachtte een ogenblik en zei dan met getemperde bitterheid, zo behoedzaam als hij, de brutale, vermocht: - Hortense, als de dijk begeeft, het eerste werk dat aannemer Daelman voor de Staat uitvoert, dan is hij voorgoed... foutu. En dan, na enige aarzeling, nog dit argument: | |
[pagina 66]
| |
- In dit werk steekt heel ons kapitaal, 't is te zeggen: heel uw bruidschat... Dokter Merchie trad binnen, joviaal, luidruchtig en zwaarlijvig. - Hortense is erg bang. Ze wil absoluut dat ik bij haar blijf. - Wel, dat 's maar billijk en voor U een kleine moeite! Een primipara is altijd ongerust en stelt het op prijs dat hij, die haar in die conditie bracht, eens ziet wat het betekent het leven aan een erfgenaam te schenken... Allee, kerel, speel uw vest uit en maak U nuttig!... - 't Is maar, dat de dijk bij 't Caldoduin aan 't begeven is. Als de bres niet gedempt wordt, dan loopt de polder onder tot aan Schaerdijcke... - Godver! Tot aan Schaerdijcke! (De dokter zag zijn acht gemeten goeie wei- en graanlanden onder brak water. Vijf van zijn pachters geruïneerd... zijn jachtvelden naar de bliksem... al die konijnepijpen borrelend vollopend!). - Kondt ge mij dat niet eerder zeggen! Vooruit man! Trap het af! De plaats van een kapitein is op het zinkend schip. 't Algemeen belang voor alles! En met een beminnelijke glimlach tot de barende: - Madame, ge zult eens zien hoe ik, al spelende, uw kindje van het kraambed in zijn wiegje overhaal... - In Godsnaam dan, dokter...
***
De bres was nog niet zeer breed, maar de stormige branding drong er door in felle stroming. Werklieden wierpen zandzakken en takkenbossen: ze spoelden weg met de vloed, die snel de duinpanne vulde, welke achter de omsingelde dijk een kom vormde tot aan het veel te laag talud van de trambaan. Eens deze overspoeld lagen de polders open, weerloos tot aan Schaerdijcke. - Basalt in de bres! commandeerde Daelman. Er moet iemand te midden van de stroming om de blokken op mekaar te stapelen. Eh, gij daar, lange Pintelon! - Peist ge dat ik m'n leven beu ben? 'k Heb pas mijn boterhammen binnen; 'k zou een draaiing kunnen krijgen. - Godverse labbekakker! 'k Zal het dan zelve doen!... De aannemer daalde de gescheurde kant van de dijkbres af en waadde de vloed in. Het water reikte hem tot de gordel, kringde rond zijn torso als rond een dukdalf. Langsheen de dijk schaarden de werklieden zich tot een keten om, zoals de boeren bij een brand de wateremmers overreiken, de zware basaltblokken van de stapel terzijde van de loods naar de bres te brengen. Het was zwaar labeur. Zij bukten onder de passerende last, terwijl het vliedende stormzand hun het afgewend gelaat beprikte. Daelman voelde het zand onder zijn naakte voeten wegstroelen, de bres verdiepen, terwijl af en toe aan haar beide kanten een zandklomp van het duin de vloed inplonsde. Eén voor één ontving hij in zijn armen de aangebrachte blokken, dompelde ze onder en stapelde op de tast. De aanrukkende baren | |
[pagina 67]
| |
jaagden tegen hem op als een cavaleriecharge. Soms wankelde hij. Het golvenschuim smoorde zijn bevelende mond. Het zou niet lukken! De vloed moest nog één uur stijgen. Hij keek achter zich: in de duinpanne schuurde het water voorwaarts, vlakte de hoge grashalmen op het tramtalud neer. Eens het talud overspoeld zou de stroming in de bres nog versnellen. Dan was hij verloren. Hij zou verzuipen... Dan, in het opperste van de nood - de God van Chlotilde wordt niet alleen terwille van veldslagen aangeroepen - deed hij de belofte: ‘Als ik mag standhouden, als ik de bres kan stoppen, en als Hortense voorspoedig mag bevallen, zal ik 's Zondags weer naar de mis gaan en mijn Pasen houden!...’ De man labeurde nu met verwoede berusting. Even wendde hij het hoofd: het water kabbelde over de tramsporen, het vloedschuim gleed reeds tot op de parallelle steenweg naar Oostende, alwaar voorbijrijdende wagens nu halt maakten en gapers kwamen toekijken. Enkele brave kerels staken nochtans een handje toe bij het aansjouwen der steenblokken. Een heer in wit strandkostuum schreeuwde iets onverstaanbaars naar hem toe. Daelman haalde de schouders op. Dan deed de heer zijn woorden overzeggen door de keten der werklieden: ‘Of hij de hulp van de kanonniers van Claven niet wilde doen inroepen?’ Langs dezelfde telefoon snauwde Daelman terug: - Dat die kwibus zich met zijn eigen zaken bemoeie!... Met de volgende basaltblok kwam het antwoord van de meneer: - Dat hij zich precies met zijn zaken bemoeide: hij was de Minister van Openbare Werken! En hij had de pontonniers en niet de kanonniers van Claven bedoeld. - Dedju, sakkerde Daelman in petto, dat mankeerde er nog aan toe. Straks ben ik geruïneerd en moet ik nog mijn excuses aanbieden aan dat personage... - De drommel is confuus! fluisterde de minister tot de dame, die vrezend dat de stormwind haar strohoedje van haar weelderig kapsel zou wegrukken, zich beschut hield achter de loodswand. N'importe, c'est un type épatant: au moins il paie de sa personne... - Hij doet mij denken aan Sisyphus! Die enorme rotsblokken en dat alles te vergeefs. De minister knikte instemmend: hij apprecieerde het blijk van klassieke cultuur bij zijn vriendin. - Hij vecht voor zijn dijk en ook voor mijn ministerportefeuille, ma chère! Als de polders overstromen, dan laten ze in het Parlement een interpellatie op mij los, die niet voor de poes zal zijn... In verbeelding zag hij zich reeds op de tribune, bereidde machinaal de phrases voor van zijn verweer: - De oorzaken van het onheil, mijne heren... liggen in een fatale samenloop van drie onberekenbare natuurkrachten: het equinoksiale springtij, het nood- | |
[pagina 68]
| |
weer, de door een Noord-Westenwind van negentig kilometer in het uur opgezweepte zeestroming, die tussen de zandbanken Loverbeer en Paardemarkt nabij het Caldoduin loodrecht op de kust beukt... Tegenover dit paroxistisch en gelijktijdig losbarsten der tegenspoedige natuurelementen, die de Voorzienigheid soms toelaat, (hij corrigeerde: neen geen allusie op de Voorzienigheid - de liberale oppositie mocht grinniken...) zodus: der losbandige natuurelementen, stonden alle menselijke berekening en inspanning hulpeloos, (neen niet hulpeloos; men zou onderbreken: waar bleven de pontonniers van Claven?) machteloos. Laten wij ons liever buigen over de heldenmoed van... De minister bezon zich: waarachtig hij gaf Daelman reeds verloren. Zijn vriendin wekte hem uit zijn peinzen: - De man in de bres laat vragen hoe laat het is? Van Ertborn klapte zijn gouden chronometer open: Twaalf uur! Twaalf uur! Twaalf uur! Twaalf uur!... Het nieuws snelde voort over de rij der werkenden als het vuur in een lont. En toen, boven het gieren van de storm, verneembaar door iedereen, Daelmans triomfkreet: - Mannen we zijn gered! Het tij is aan 't verlopen!... En inderdaad, hij kon het reeds vaststellen: de branding-golven die nog tegen en over zijn nooddam schuurden, likten geen hoger curve meer op de droge duinboorden der bres. Achter hem verwaaide de wind op de steenweg naar Oostende het gestroomde schuim in vlokken weg. De lange Pintelon kwam hem nu aflossen in de bres. - Goeie digestie gehad? Eigenlijk zijt ge nog geen te kwade loebas!... Hij mocht zich wel dit grapje veroorloven, maar in de grond was Daelman welgezind voor alleman. Hij klauterde de gescheurde dijkrand op, stond daar druipnat, maar niet meer zo confuus vóór zijn baas. - Ik moet mij wel excuseren voor mijn brutaliteit, meneer de minister... - Geen kwestie van, beste vriend. Het land is u veel verschuldigd... Maar hij was nog niet volkomen gerust. Meent ge meester te zijn van de toestand? - Het tij verloopt; wij hebben elf uur om de nooddam te versterken. Van nacht kan het hoogwater niet zo fel meer zijn... De zandstroom buitelde niet meer tot over het dak van de loods. - En ook de wind is aan 't luwen... - Ik doe u nu mee naar mijn villa. - Pardon, meneer de minister. Ik moet naar huis. Op dit moment ben ik waarschijnlijk vader geworden. - Proficiat! Als ge een peter nodig hebt. Ik ben gaarne bereid... - Dat zal moeilijk kunnen, meneer de minister. Mijn schoonvader Justin Moret zal dat willen zijn... - Justin Moret! Maar dat was vroeger een goede... hij aarzelde en veranderde ‘vriend’ in ‘kameraad’ van mij... - Als uw madame misschien meter wil zijn, wierp Daelman op. - Mevrouw is niet mijn vrouw, glimlachte Van Ertborn. | |
[pagina 69]
| |
***
Aldus - ongeveer - hebben mijn ouders mij deze dramatische dag verteld, toen ik hun verzocht mij de etymologische oorsprong uit de leggen van de zegswijze: ‘Hij is lijk Pintelon: hij heeft nog maar pas zijn boterhammen binnen’, uitdrukking die zij gebruikten telkenmale iemand uitvluchten zocht om een gewichtige, maar riskante taak te ontschampen. Dit particularisme zou, naast ‘liegen lijk Pierken’ of ‘'t Is merveilleus en 't is affreus’ van Héloïse van Hoeck ons familiaal Idiotikon verrijken. Helaas, deze uitdrukkingen zullen niet opgenomen worden in de Nederlandse taalschat - al evenmin als mijn ‘luchtwaardinnetje’, dat ik, tot nog toe te vergeefs, voorstelde ter vervanging van het barbarisme ‘air-hostess’. Zij zullen uitsterven met de laatste telg van het huidige geslacht der Brulez'. Raymond BRULEZ |
|