Bijvoorbeeld
HET is natuurlijk nutteloos de huidige middelmatigheid van onze lieve literatuur opnieuw aan te stippen en er de zoveelste commentaar rond te breien.
Onder de oorzaken, die de debatten rond deze zogenoemde malaise hebben opgeworpen, is er een kapitale maagdelijk gelaten.
De zo uitgebuite ‘menselijkheid’.
Het roman-begrip bij ons, gekneld in de formule: verhaal, beschrijving van een gebeuren met plus minus uitgediepte conflicten van liefst geijkte aard, moet in ieder geval de beruchte algemeen-groot-diep-menselijkheid laten doorschemeren. En liefst op een nogal doorzichtige manier.
De verzen bieden ons, benevens hier en daar een echte toon van muzikale wanhoop, o wat een tam gerijmel op ontmande thema's, o wat een precair gemurmel op maat van desnoods handige kneepjes, steeds met het excuus der menselijkheid.
Wat mij kippig en wantrouwig maakt.
De menselijke gevoelens? Natuurlijk. Vaardig verteld? Wel ja. En dan?
Het is nu eenmaal ons lot, dat het menselijke niet dan onvoldoende kan worden aangegeven, maar welke welomschreven en gewilde leemtes gapen in de bastaardoplossingen van het menselijke, die ik aanzie in de meeste romans en verzenbundels?
En ik denk niet alleen aan bijvoorbeeld de aera rond de erotiek.
De vorm is evenzo een lijdzaam ondergaan en avorteren van steeds dezelfde woorden en zinnen.
‘Het is menselijk, dat wij steeds dezelfde woorden gebruiken. Een bed noemen wij een bed. En een roos een roos.’
Wel, het in alle kalmte overgemaakte beeld van de vorige generaties, dat de huidige aan het verteren is, ziet er uit als een nette combine: een vlotte weergave van het halve-licht-en-schaduw van het hart, - op maat en rijm van een poëzie-prijs te Merendree.
Ik verkies, dat de eeuwig-menselijke thema's en dito-woorden een deukje krijgen.