Met pen en potlood
33
Onlangs ben ik naar Maurice Carême gaan luisteren, die op overtuigende wijze aantoonde welke grote dichters en dichteressen kleine kinderen vaak kunnen zijn.
Maar hun ‘meesterwerkjes’ worden gewoonlijk niet opgetekend, blijven ongeschreven, behoren tot de gesproken en een dag later vergeten, niet van mond tot mond overgeleverde ‘literatuur’.
Wij zouden er goed aan doen, ons te oefenen in het noteren van de leuke en diepzinnige gezegden van kinderen (zonder dat de kleine guiten het evenwel merken): zo'n soort folklore van Kinderland. En met deze trofeeën de anders zo eentonige bladzijden van allerlei pedagogische geschriften verrijken en versieren, opvrolijken en verlevendigen.
Het Kind speelt ook met geweldige tegenstellingen, even verbijsterend als sommige van Victor Hugo:
‘Papa, als ik groot ben, zul jij dan een klein meisje zijn?’
Het Kind is even virtuoos (en dan nog zonder de ergerlijke pose en geblaseerdheid) als Isidore Isou en andere gekke kornuiten:
‘Sjoe sji Daisne / bista sjoe / der a lelo / studie loe / Rudi oeraine / logi Dali / sagi sjoeli / deeno / Wilogène’
(Hoofdletters en transcriptie van mij. De tekst heeft niets met Daisne, Dali enz. te maken, enkel een doelloos parafraseren van het woord ‘Thermogène’). Ik vergat te zeggen dat dit Kind toen nog geen vier jaar oud was.
Het Kind is een overtuigd surrealist. Het spreekt van ‘trompetbomen’; maar ze hoort het niet, want ‘er zitten takken in haar oren’. Het Kind komt voorbij een telefooncel, waarvan de onderste ruit doorschijnend is en de bovenste van mat glas. Een man staat in de cel en alleen zijn laarzen kan men zien.
‘Telefoneren die twee laarzen?’ vraagt het Kind.
Neen, antwoordt ge heel prozaïsch.
Maar de prille surrealiste laat zich niet uit haar lood slaan en vervolgt:
‘Hebben ze handen?’
Weer uw idioot neen!
En het onverstoorbare Kind: ‘Wat moeten ze met hun handen doen?’ Geen prozaïsch antwoord meer.
Geen bedrevener schepper van neologismen, geen handiger uitvinder van slagwoorden:
‘Lilellom’, dat is zwarte stroop en de kindjes moeten dat drinken’.
Snoepdiplomatie. Het Kind heeft een koekje gekregen alvorens te gaan slapen en het zegt: ‘Als 't nog eens avond is, mag ik nog een koekje hebben’.
Subtiel onderscheidingsvermogen: Het Kind kent twee meisjes met dezelfde