| |
| |
| |
Talleyrand
DOCH daarginds, kreupel rondhinkend, ziet Gij Bisschop Talleyrand-Périgord, Zijne Reverentie van Autun. Een sardonische grimmigheid ligt over het wezen van deze weinig eerwaarde Reverentie. Hij zal vreemde dingen doen en ondergaan; hij zal zeker één der vreemdste dingen worden, ooit gezien of ooit te zien in de toekomst. Een man, levend in valsheid, maar toch niet wat men ‘een vals mens’ noemt - op die onderscheiding komt het aan! Hopelijk zal dat een raadsel worden voor later tijden: tot dusver was het alleen mogelijk in de onze, de Aera van het Papier en van Papierverbranding!
Met die woorden schildert Carlyle in zijn French Revolution de gestalte welke hij tegelijkertijd moest verfoeien en bewonderen. Bewonderen, omdat de natuur in Talleyrand één der fijnst geslepen exemplaren van het mensdom geschapen had. En verfoeien, omdat er in het leven van deze over-intelligente en onder-scrupuleuse staatsman geen enkele episode te vinden is, welke ruimte laat voor ‘heldenverering’, niets dat vulcanische krachten in ons wakker maakt.
En ziehier Victor Hugo, in één van de eerste Choses Vues (19 Mei 1838):
‘Het was een zonderling personage, gevreesd en in aanzien; hij heette Charles-Maurice de Périgord; hij was van adel als Macchiavelli, priester als Gondi, uit zijn orde getreden gelijk Fouché, geestig als Voltaire en kreupel als de duivel. Men zou kunnen zeggen dat alles aan hem mank was; de adel, die hij tot knecht van de republiek had gemaakt, het priesterschap dat hij naar het Champ de Mars had gesleurd om het daarna in de goot te werpen, het huwelijk dat hij verbroken had door twintig schandalen en een vrijwillige scheiding - de geest, die hij onteerde door laagheid. Toch had die man iets groots’.
Talleyrand, prins van Benevento, heeft over het algemeen een slechte pers. Zelfs wie hem waardeert, omkleedt dit oordeel met restricties. Voor zover men in Frankrijk straten naar hem noemt, is het als met schaamte: kleine straatjes, bij voorkeur in buitenwijken. Standbeelden heeft hij niet of nauwelijks. En toch hebben weinigen groter diensten aan hun land bewezen dan hij - diensten zoals alleen hij ze bewijzen kon. Doch het vaderland is liever ondankbaar, dan hem uitbundig te bejubelen en daardoor de verdenking van immoraliteit op zich te laden. Alsof niet hypocrisie de ergste immoraliteit was!
Wat heeft men hem verweten?
Allereerst: zijn vele vrouwen-geschiedenissen, waarover zelfs tijdens het Ancien Régime en later, tijdens het Directoire, door de weinig preutse tijdgenoten kwaad gesproken werd. Ja, maar... door wie? Door jaloerse mannen en vrouwen. Want heeft hij harten gebroken van wie beter verdienden? Heeft hij in levens een spoor nagelaten van bedrog en ontgoocheling? Nauwelijks! Wie daarover meer weten wil, vrage de schim van Madame de Brionne, eens,
| |
| |
nog vóór de Revolutie, zijn maîtresse en die hem nog eenmaal aan haar sterfbed ontving, juist toen hij de vrede van Presburg sloot. Er lag veel diepe weemoed in dat gesprek, daar ver in Oostenrijk, doch er was geen enkele bitterheid. Waarom zouden wij zulk een avontuur dan niet ‘vergeven’, wanneer de vrouw die dan ‘het slachtoffer’ zou moeten zijn, meende dat er niets te vergeven was?
En zou Dorothée de Périgord, de hertogin van Dino, zó lange jaren gezelschap hebben gehouden aan de zóveel oudere man, in zijn laatste levens-periode, wanneer deze (zoals men dan zegt) ‘harteloos’ was?
Nog eens: degenen die het weten konden, vragen ons niet, ‘in bescherming’ te worden genomen; zij vragen niet om ‘recht te doen aan hun nagedachtenis’ en voor haar ‘partij te kiezen’ tegen de man die ze immers niet voelden als de vijand van haar geluk.
Zeker, Talleyrand was een Achttiende Eeuwer, die met geest en zinnen van de vrouwen hield. Hij vroeg ze om haar mening in staatszaken. Hij was wat men noemt: een ‘flirt’ (maar dan moet men zich herinneren, dat dit woord oorspronkelijk Frans is en is afgeleid van ‘floret’-schermen). Hij had veel behoefte aan gezelschap en, waar hij zich tegenover mannen niet kon laten gaan, was de liefde hem een speelse verrukking. En, aangezien hij het volstrekte tegendeel van een romanticus was, heeft hij noch zichzelf noch daardoor ook iemand anders, ooit illusies gemaakt. Misschien komt het ten slotte alleen daarop aan. Hij was tegenover vrouwen een fijn-, maar geen vals speler. Aan de kaart- en roulette-tafel ging het evenzo.
En dan: zijn omkoopbaarheid.
Inderdaad was Talleyrand wat men noemt: ‘gevoelig voor geld’. Romeinse moraal heeft hij er niet op na gehouden. Bekend is o.a. zijn voorstel aan de vertegenwoordiger van de Verenigde Staten te Parijs, om hem een zeer groot bedrag te geven in ruil voor een te voeren politiek. Dat is niet fraai, want het maakt een mens kwetsbaar. Wanneer men veel geld nodig heeft voor zijn persoonlijke levensstaat, voor zijn luxe, voor zijn verlies bij het spel, dan vindt de tegenstander daar inderdaad een gevoelige plek.
Maar, dit erkend zijnde, kan worden vastgesteld, dat deze man de gevolgen van zijn zwakheid met zorg binnen de perken gehouden heeft. Stellig, hij liet zich betalen. Maar, zoals hijzelf opmerkte met een woordspeling die méér is dan een subtiliteit: ‘Ik ontvang geen geld opdat, maar omdat ik een bepaalde politiek voer’. Hij kreeg beloningen (en voorschotten op beloningen), maar niet dan nadat hij in vrijheid zijn eigen lijn had bepaald.
En zelfs heeft hij soms een zekere loyaliteit tegenover zijn geldgevers. Wanneer hij b.v. grote sommen ontvangt van de Poolse adel, ter honorering van de onmiskenbare diensten welke hij aan de zaak van Polen's onafhankelijkheid bewijst, dan stuurt hij deze terug, wanneer hij helaas zijn falen moet erkennen. Helaas, niet alleen voor zijn privé-kas, maar ook voor Europa!
| |
| |
Talleyrand meende, dat men alleen van kwellende behoeften bevrijd kan worden door ze te bevredigen. Met Stendhal geloofde hij, dat de beste manier om aan de verleidingen weerstand te bieden, is, er aan toe te geven. Hij had elke morgen verscheidene uren nodig voor zijn toilet: hij had weelde nodig zoals een vis het water. Bovendien had hij een hartstocht voor speculatie, waaraan hij soms de vrije teugel liet, wanneer de politiek blijkbaar onvoldoende sensatie opleverde. Eens heeft hij zich geruïneerd en zijn prachtige boekerij moeten verkopen, maar een sympathieke trek daarbij is, dat hij zich had laten meesleuren in de ondergang van een bankier (en een bankierse), waarmee hij bevriend was.
Ten slotte, wanneer men over Talleyrand's ‘omkoopbaarheid’ spreekt, moet men zich het woord herinneren, dat hijzelf tot Napoleon sprak, toen deze hem zijn snel gemaakte fortuin verweet: ‘Sire’, zei hij, ‘Uwe Majesteit vergeet, dat ik “à la hausse” gespeeld heb bij de 18de Brumaire’.... waarop de keizer zweeg. Inderdaad: het geheim van Talleyrand's veelvuldig succes in geldzaken lag grotendeels hierin, dat hij met een fijne politieke neus telkens de juiste kaart speelde.
Doch het derde verwijt is nog ernstiger. Talleyrand, zegt men, is een politieke weerhaan, waaiend met de wind van ieder gezag.
Zeker is hij in dienst geweest van vele regimes en heeft hij deze regimes verraden, of liever: ‘laten vallen’, ‘opgegeven’, zoals hijzelf met een essentiële nuance zegt. En zelfs: nooit heeft hij een groep geabandonneerd - Lodewijk XVI, de Revolutie, Bonaparte, Karel X - dan nadat zij eerst ‘zichzelf in de steek gelaten hadden’, dat wil zeggen: verraad gepleegd aan hun eigen historische roeping.
Zo was het Napoleon's taak geweest, vrede te brengen door een sterk, verzoend Frankrijk, naar binnen en buiten. Telkens weer heeft Talleyrand hem daarvan willen doordringen, na de vrede van Amiens, in Erfurt en ten opzichte van Oostenrijk; matiging heeft hij gepredikt en verzoening; geen overheersing of dynastieke prestige-politiek. Doch als de keizer kennelijk en onbestrijdbaar een andere koers kiest, trekt Talleyrand zich terug, al blijft hij in de wandelgangen en salons een invloedrijk man. En, wanneer hij tot samenzwering overgaat (of liever: als hij die van anderen gaat begunstigen), dan is het pas op een ogenblik, ‘dat vrijwel geheel Frankrijk naar de geest mede in het complot zit’.
Zo is het telkens weer. In 1814 is hij volkomen ongevoelig voor de dolle romantiek van Napoleon's terugkomst uit Elba; het avontuur der ‘honderd dagen’ ziet hij scherp in zijn werkelijke betekenis, als een kostbare en bloedige, zelfzuchtige aanslag op Frankrijk's toekomst. Hij weet al, dat alléén nog legitimisme mogelijk is, de terugkeer der oude koningen, de Restauratie... maar laat het dan in vredesnaam een intelligente ‘restauratie der vernieuwing’ zijn! Later, als het aan de Bourbons en hun partij klaarblijkelijk aan
| |
| |
begrip voor de eisen des tijds ontbreekt, laat hij ze weer los en organiseert de show der Juli-revolutie, waarin hij zelfs de stokoude generaal La Fayette laat opdraven: La Fayette, die bevelhebber was van de Nationale Garde, nu precies veertig jaar geleden, in 1789, toen hij zo stellig aan de deugd van het volk geloofde, dat Talleyrand, de sceptische bisschop van Autun, het lachen nauwelijks onderdrukken kon, terwijl hij de mis celebreerde.
Regimes en illusies gaan en komen, maar Frankrijk blijft...
Wat ons opvalt in de loopbaan van deze man, is (en nu gaan wij tot een tegen-offensief over) juist niet zijn wisselvalligheid, maar de schier verbijsterende continuïteit. En dat in een periode, van onafgebroken politieke spanningen en aardverschuivingen. Ja, men kan zeggen, dat het besef van continuïteit de springbom is van zijn hele politieke inspiratie. Wel weet hij, dat de leuzen variëren en de etiketten, maar (al moet men zich daarbij enigszins aanpassen), tóch blijven er in het politieke leven enkele constante factoren, waarmee men rekening houden moet, welke ook de vlag is die men zwaait.
Is het niet een geheim der staatsmanskunst, te beseffen, wàt voorbijgaat en wàt slechts in schijn zich wijzigt? De werkelijke politicus moet weten, wàt slechts oppervlakkige nerveuse rimpelingen zijn op het zeevlak der publieke opinie en wàt de diepe onderstroming is. Hij moet ook weten, waaraan hij toe moet geven en wat hij nimmer opgeven mag. Dàt inzicht bezat Talleyrand in de hoogste mate, en daarom behoort hij tot de zeer weinigen, waarvan de toekomstige staatsman het vak leren kan. Ook Richelieu behoort tot dit begenadigde ras, evenals Disraeli, en het is één der bedenkelijkste, meest verontrustende verschijnselen, dat de vooruitstrevende democratie van zulke vakmensen slechts zo weinige heeft opgeleverd. Doch dat is weer een andere geschiedenis.
Talleyrand een intrigant? Och, zolang politiek een schaakspel met mensen is en een strategie met mensen-groepen waaraan men vorm en bewustzijn helpt geven - zolang is er aan elk politiek werk iets verbonden, dat men ‘intrigue’ noemen kàn. De vraag is slechts, waartoe alles dient, en of men - met de kleine middelen, die horen bij een wereld vol kleinheid - een groot doel nastreeft.
Wat waren Talleyrand's leidende gedachten? Wat waren zijn idealen?
Om te beginnen was deze oer-Fransman een uitstekend patriot. Dwars door alle wisselvalligheden heen heeft hij steeds gewerkt voor Frankrijk's aanzien - zij het niet voor een protsige politieke en militaire ‘grootheid’, die alleen weerstanden wekt. Hij wilde Frankrijk's veiligheid en begreep, dat men daartoe geen veroveringsoorlogen moest voeren. Hier ligt de oorzaak van zijn conflict met Napoleon, wiens veldtochtsdoelen steeds werden uitgebreid naarmate de krijgskans gunstiger werd en die dus de Franse volkskracht verspilde in een groot-Frans Europa, dat politiek niet meer te besturen was.
| |
| |
Talleyrand had de wijze matiging der Romeinen als voorbeeld voor ogen en niet het schitterende avontuur van Alexander de Grote; hij wist, dat men volken niet overwinnen maar winnen moet.
Doch niet alleen zulke algemeenheden bepaalden zijn politiek. Een constante factor in de toepassing daarvan is b.v. het streven naar bondgenootschap met Engeland en het steunen op Oostenrijk.
De Brits-Franse vereniging zou zich ‘société-Talleyrand’ moeten noemen, want de prins van Benevento was één der beste voorlopers van de ‘entente cordiale’-gedachte. Tegenover het opkomende militarisme van Pruisen en de gevaarlijke Onbekende van Rusland, ziet hij de samenwerking der beide Westelijke democratieën als een hoeksteen van de vrede. Tijdens de Revolutie gaat hij op een missie naar Londen om te trachten de ramp van een coalitieoorlog tegen Frankrijk, onder Engeland's leiding, te verhinderen. Later bezweert hij Napoleon, af te laten van een onzalige anti-Britse politiek, die het continentale stelsel en de oorlog in Spanje ten gevolge heeft, benevens, ten slotte, de tocht naar Rusland. Vrede met Engeland zou wereldvrede betekend hebben, meent Talleyrand, en hij heeft gelijk.
Eveneens beschouwt hij een sterke Oostenrijks-Hongaarse monarchie als een element van stabiliteit in Middel-Europa, als een bolwerk, zowel tegen Rusland als Pruisen. En ook hier tracht hij de keizer, na Austerlitz, tot matiging te brengen. Ook hier echter tevergeefs. Te laat kwam het tweede huwelijk van de keizer met Marie-Louise - een verbintenis, waarvan Talleyrand een warm pleitbezorger was. Te laat! ... De verzoening met Oostenrijk was mislukt en het resultaat van die mislukking heet: Leipzig. Weldra: de geallieerden in Parijs. Ten slotte: Waterloo. Is het wonder, dat Talleyrand Napoleon ‘verried’ en zijn technische medewerking ging weigeren aan een wisselvallig militair avontuur, waarvan hij de onbestemdheid en romantiek verafschuwde?
En ten slotte heeft deze internationale staatsman begrepen, dat de binnenlandse politiek niet te scheiden is van de buitenlandse. Zeker, de laatste is de belangrijkste. Zeker, hier kan men niet werken met de directe volksinvloed, die maar al te dikwijls verwordt tot een louterstorend element van demagogie. Wij, die goedwillende fraseurs van het type Macdonald aan machteloze Volkenbonden zagen geloven; wij, die later dictatoren op piazza's, in theaters en op machtige podia hebben zien spreken en hen hoorden ophitsen tot volkenhaat - wij weten, dat ‘democratisering van de internationale verhoudingen’ een langdurige opvoeding vereist en dat men dit tere, kwetsbare diplomatieke werk niet uit handen geven mag aan gevoel of instinct, aan ‘gesundes Volksempfinden’ of klassebesef. Maar toch is het juist - en Talleyrand wist het - dat de diplomaat alleen werken kan voor zover hij handelt in overeenstemming met kracht en streven van zijn volk.
Daarom is het natuurlijk, dat de diplomaat der matiging ook de politicus
| |
| |
der gematigde democratie was. Want ook in dat opzicht heeft hij zijn lijn nauwelijks gewijzigd.
Door en door liberaal in zaken van uitdrukkings-vrijheid en een overtuigd voorstander van religieuse verdraagzaamheid. Was die verdraagzaamheid een vrucht van Achttiende Eeuwse, Voltairiaanse onverschilligheid? Niet alleen. Ook was het een bewustzijn van harmonie, van evenwicht, van ‘ne praeter modum’, ‘nooit iets te veel’. Misschien zelfs van mensenliefde, bij deze zeer beheerste maar toch zeker niet koele man: wanneer men hem, in de eerste Revolutie-jaren, ziet werken voor de ontvoogding der Franse Joden, vibreert er iets. En evenzo, wanneer hij een verstandig, radicaal plan van volksontwikkeling en onderwijs ontwerpt, waar lateren, zoals Condorcet, op teruggrijpen.
Zo blijft hij zichzelf getrouw, wanneer hij, na de val van Napoleon, Lodewijk XVIII steunt, maar hem tevens tracht duidelijk te maken, dat er onherstelbare dingen zijn gebeurd, en dat het oude vóór-revolutionnaire regime niet meer duurzaam terugkomen kan. Al spreekt het (beperkte) kiezersvolk zich uit voor het ultra-royalisme - toch maakt Talleyrand zich geen illusies over de toekomst van hen die ‘niets vergeten hebben en niets geleerd’.
Veel is er over hem gelasterd. Velen hebben hem zelfs vergeleken met de begaafde schavuit Fouché, die niet anders was dan een vulgaire opportunist en soms een laffe bloedhond. Men heeft ook zijn fouten breed uitgemeten, zoals de moord op de hertog van Enghien, een ernstige vergissing, al was de bedoeling stellig niet onjuist; trouwens - wanneer de verdwijning van deze prins inderdaad een ontspanning in de binnenlandse verhoudingen, een verzwakking van de reactionnaire bedreiging had meegebracht, en daarmee een vermindering van 's keizers dynastieke obsessies - zou de geschiedenis dit incident dan niet anders bekeken hebben? Maar, hoe dan ook: het was een afschuwelijke fout en Talleyrand draagt er mee de verantwoordelijkheid van.
Doch hoeveel schitterende successen staan daar tegenover! Het congres van Wenen is daarbij zeker het hoogtepunt. Het meesterstukje van staatsmanskunst, om een verslagen land als gelijkwaardige en bondgenoot te doen aanvaarden bij de wederopbouw van een ‘Europees concert’ - dat is genoeg om ogenblikkelijk de Rue de Rivoli te doen omdopen in ‘Rue Talleyrand’. Eenzelfde waardering geldt het Frans-Britse verdrag, de laatste staatsmansdaad van een oud man, die, na 1830, als ambassadeur in Londen, een politiek verwezenlijkt, welke hij veertig jaar tevoren niet tot resultaat had kunnen brengen. En - waar hij faalde, hebben Frankrijk en Europa er meestal zwaar voor geboet!
Dat alles begint men in te zien. Men beseft, dat zijn fijne geestigheid (het enige, wat zelfs zijn fanatiekste tegenstanders hem nog wel na wilden geven) méér was dan de laatste sprankeling van een filosofische eeuw, in een land der intelligentie. Men beseft, dat Talleyrand's menigvuldige woordspelingen en
| |
| |
‘mots’ hun oorsprong vinden in een scherpe analyse van de situatie en in het vermogen om het gevonden resultaat in enkele woorden samen te vatten. Was hij dikwijls geestig ten koste van anderen? Och, wanneer men geestigheid slechts in combinatie met goedigheid genieten kan - hoe weinig blijft er dan over, helaas! Wat ons betreft, wij kennen b.v. geen beter anecdote over de oude ijdele romanticus Chateaubriand, dan deze, van Talleyrand ‘M. de Chateaubriand se croit sourd, parce qu'il n'entend plus parler de lui’.
En zo zijn er talloze ‘woorden’. Sacha Guitry heeft ze op de film gebracht, in zijn Diable Boiteux. Duff Cooper, daarentegen, in zijn thans ook in het Nederlands vertaalde, voortreffelijke biografie, heeft betrekkelijk weinig van die arabesken in zijn boek opgenomen; hij bepaalt zich tot de schildering van een groot portret, zonder te veel speelse trekjes. Maar juist de grote ernst, de kennis en eruditie, de brillante stijl en vooral ook... men zou willen zeggen: het ‘collegaschap’ van Duff Cooper, maken zijn boek tot een verkwikking en een verrijking. Hier spreekt een politicus over een politicus, een diplomaat over een diplomaat, een gematigde over een gematigde.
Moge deze biografie ertoe bijdragen, Talleyrand te brengen op de plaats waar hij thuis hoort, als een wijs staatsman in de galerij dergenen die leiding gaven aan buitenlandse politiek. Onder zijn portret zou men kunnen schrijven: ‘Hij doorzag de ijdelheid der mensen en ook de zijne - hij beheerste zijn vak en zijn departement - hij heeft Europa willen bouwen op vrijheid der volken en matiging der staten’.
Duff Cooper zegt ergens, dat iedere politicus in de oude tijd iets van een hoveling moest hebben, zelfs thans iets van een demagoog. In elk geval echter moet hij weten, wat hij wil en hoe het kan.
Talleyrand bezat in hoge mate deze ‘know-how’ ... én de ‘know-what’ (indien men dit woord gebruiken mag).
Wanneer men ergens diplomaten gaat vormen (of misschien alleen maar burgers die belang stellen in internationale politiek), dan stellen wij voor, dit instituut te noemen naar Charles-Maurice Talleyrand-Périgord, prins van Benevento, van wie zoveel te leren valt, al zal hij het eigenlijke geheim van zijn genialiteit nooit prijsgeven.
H. BRUGMANS
|
|