heden geweest van zodra de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties het optreden van Noord-Korea als een onbetwistbare aanval had bestempeld.
Het tweede feit is de solidariteit van de westerse mogendheden en het eensgezinde optreden van de leden van het Britse Gemenebest, die hun beslissing in volle vrijheid getroffen hebben zoals zij dit ook in 1939 deden, toen de oorlog aan het nationaal-socialistische Duitsland werd verklaard.
Het derde belangrijke feit is de houding van landen, die steeds zeer bezorgd waren om ten opzichte van Moskou een onzijdige houding aan te nemen. Dit is het geval met India en met Zweden. Dit laatste land spande zich verleden jaar nog in om Noorwegen en Denemarken te weerhouden van deelneming aan het Atlantisch pact. Thans verklaart het niet onverschillig te kunnen blijven tegenover de gepleegde vredesbreuk.
Ten slotte stelt men vast, dat het verlenen van hulp aan Zuid-Korea niet belet, dat de waakzaamheid in andere gebieden onverzwakt blijft. Onder meer hebben de Verenigde Staten besloten geen eenheden van hun vloot in de Atlantische Oceaan terug te trekken en zullen zij, zo nodig, eerder reserve-eenheden opnieuw in de vaart brengen.
Tot nog toe ligt het werkelijk gevaar voor uitbreiding van de oorlog niet in een optreden van Sovjet-Rusland dan wel in het tussenbeide komen van landen, die tot de Russische groep behoren. Het communistische China, in het bijzonder, zou de verwikkelingen kunnen doen toenemen vermits het zich gereed maakt tot een aanval op Formosa, dat sedert het voorval op Korea door de Verenigde Staten beschermd wordt. Men houdt er ook rekening mee, dat Chinese communistische divisies de Noord-Koreaanse strijdkrachten zouden kunnen vervoegen.
Tijdens de vorige winter heeft Mao Tse Toeng, de leider der Chinese communisten te Moskou onderhandelingen gevoerd. Men heeft toen beweerd, dat een overeenkomst gesloten werd waarbij aan de Russen het gebied van Sin kiang werd toegewezen, terwijl de communistische Chinezen de zuidelijke en oostelijke gebieden in Azië zouden mogen beheersen. Het is dus mogelijk, dat Mao Tse Toeng de aanstichter is geweest van de Noord-Koreaanse aanval op het Zuiden.
Indien de gebeurtenissen de rol van de Verenigde Naties hebben verduidelijkt, dan hebben zij echter ook de houding van de democratische landen gewettigd, die gewestelijke overeenkomsten hebben gesloten om hun veiligheid in te richten.
Alhoewel het Handvest van de Verenigde Naties voorziet, dat de Veiligheidsraad over een internationale politiemacht moet beschikken is men er totnogtoe niet in gelukt een dergelijke macht te vormen, die rechtstreeks onder het bevel zou staan van de Veiligheidsraad. Men is dus wel verplicht geweest gewestelijke overeenkomsten aan te gaan zoals het Verdrag van Brussel, dat ondertekend werd door Groot-Brittannië, Frankrijk, Nederland, België en Luxemburg en het Noord-Atlantisch Pact, dat een nog groter gebied bestrijkt