De Vlaamse Gids. Jaargang 34(1950)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 466] [p. 466] Nachten Kon nog in mij een angst zijn voor het duister? Nacht is rondom. En waar ik talm en luister binnen de steilten van onpeilbaar zwart, zal de oude huiver van het menslijk hart mij niet één enkel ogenblik bespringen. Ik ken de kamer hier. Ik ken de dingen aan naam en vormen en vertrouwd gebruik. In ken het raam, en nu ik proef en ruik hoe op de koelte van den dunnen regen de lauwe geuren van de rozen wegen, ken ik de diepten van dit eenzaam uur, ken ik den tijd, en al wat - los van duur - mij onnaspeurbaar roeren kan en raken: de verre velen die als ik nog waken in roes van blijheid of in roes van rouw, den vriend, den vreemdeling, den man, de vrouw. en alle maagden ook en alle knapen die wit en smal hun zuiverheid doorslapen, ik ken ze, ieder, en mijzelf in hen. Wat blijft dan vreemd? De spiegel die ik ben, dwingt andre nachten naar mij toe te komen. Andere nachten... Eerste nacht te Rome (wordt het mij niet alsof het gister was?): de lucht van lood, de zwoelte en het geplas der kwistig overvloeiende fonteinen. Nacht te Venetië: de rode wijnen [pagina 467] [p. 467] hebben nog scherp aroma op mijn tong, en in mijn oor hangt nog de roep die zong over de blauwe bochten der kanalen. Doorflitst mij dan, gij listige verhalen van drieste wulpsheid en gevierden lust: Ik leef mijn bruidsnacht weer; bestreeld, bekust, strekt zich mijn vrouw op het gespannen laken en 't lieflijk spel dat wij nog steeds volmaken, drijft naar een eersten uitweg, en begint. En onafwendbaar nu: nacht van het kind, nacht van het schone wonder der geboorte: het lot is rijk ineens, de wijdste poorten gaan open op het heil dat ons verkoor. - Bestand, onsterfelijkheid! Slechts eens te voor had dit besef mijn onrust zo bewogen, in 't ouderlijke huis, eenzaam, gebogen over het raadsel van mijn scheppend werk; toen ook wist ik mij bovenmate sterk, al joeg een oorlog reeds zijn hete branden in snelle razernij over de landen - of was ik sterk dààrom?: oer-oude wet dat alle leven, in een laatst verzet temidden blinden aanslag en bedreiging, naar bloei nog eenmaal grijpt en overstijging. O nacht in Vlaandren, bang tegen den grond, toen schoten vielen, dof, en toch mijn mond zoeter dan ooit in zich den smaak bewaarde van al wat uit de goedheid dezer aarde [pagina 468] [p. 468] ontbotten kon in kiem en zaad en loot. Nacht van vernietigingen. Nacht van dood. soms ver en soms ineens vertrouwd weer nader, hier in dit plotse sterven van mijn vader, hier in dit hart te bezig met vaarwel. Maar gij thans, gij, mijn nachten zonder tel die louter goede slaap zijt en onthechting, nachten, van dromen ledig en aanvechting, waar moe mijn Zijn terugzinkt in het Niet. En eindelijk: de morgens. Zonlicht. Lied van vogels en van luide kinderkelen. - Reddende regelmaat der tegendelen: wat zou de nacht zonder een morgen zijn, smart zonder troost, gerustheid zonder pijn, en wat mijn week of moedig overdenken zonder - weldra - het morgenlijke wenken van een lichtvaardig-jubelende hand? Ik ben alleen. Doch alles is verband. O klaar zijn dan, en dit verband ontdekken, op 't eigen Ik het Andere betrekken, en in 't gedicht als in een puur kristal een glimp te vangen van het Al. Herwig HENSEN Vorige Volgende