De Vlaamse Gids. Jaargang 34
(1950)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 446]
| |
25.Giuseppe Ungaretti bracht zijn 62e verjaardag in Brussel door, echt iets voor deze cosmopolitische en tóch sterk Italiaanse geest. Velen hebben hem gezien, enkelen gehoord, een paar gesproken. Gierig was hij, de vermoeide, op zijn woorden; maar mild met handtekeningen voor wie er om verzochten. Ontvangsten links en voordrachten rechts: twee à drie dagen van genadeloze genegenheid. Op een bijeenkomst van de twee Belgische Penclubs omstuwden hem enkele Vlaamse en dubbel zoveel Waalse auteurs. Louis Piérard vergeleek deze Egyptische Italiaan, met zijn kalm Engels gelaat vol erosieve trekken, bij de Stromboli en begroef hem bijna onder de lava van zijn welbespraaktheid. Franz de Backer voerde een nog beminnelijker oratorische dans om de vulkaan uit. Te midden van de rechtstaande Vlamingen en de zittende Walen dankte de ontroerde Ungaretti met breed gebaar en smalle mond. En ik dacht bij het zien van deze Italiaan te Brussel aan zijn ‘Afrikaan te Parijs.’ | |
26.Een vriend stuurt mij de speciale editie voor Brazilië van het tijdschrift ‘Belgica’, orgaan van het Belgisch Commissariaat-Generaal voor Toerisme. Uitstekende propaganda in het Portugees. In dit nummer bevindt zich, naast artikels over Knokke, Brugge, Doornik, Brussel, Luik, Antwerpen, Belgisch Kongo, Arnold Goffin en Theo Fleischman, een door M.M.B. ondertekende bijdrage over de Vlaamse letterkunde: ‘Um Século de Literatura Flamenga’. Dat een zekere juffrouw Yvonne du Jacquier het geronk van de motorbootjes op de Brugse kanalen ‘um pouco sacrilego’ vindt, raakt mijn kouwe kleren niet; dat gezanik over Bruges-a-Morte (O querido Georges Rodenbach!) heb ik al genoeg gehoord. Maar welke Vlaamse auteurs door die geheimzinnige meneer M.M.B. waardig worden bevonden om in het koffieland aan de Amazonestroom door te dringen, laat me niet onverschillig. In een vijftigtal regels, zij het dan nog zeer brede, een overzicht te geven van een eeuw Vlaamse letteren, lijkt een bijna onmogelijke en ondankbare taak; te meer daar men voor twee afzonderlijke Waalse schrijvers (niet eens de belangrijkste!) ook een ganse bladzijde reser- | |
[pagina 447]
| |
veert: als de Portugezen en de Brazilianen nu maar niet gaan menen dat Arnold Goffin en Théo Fleischman zo belangrijk zijn als de Vlaamse schrijvers altegader! M.M.B. vernoemt volgende namen: Conscience, Snieders, Ledeganck, Bergmann, Loveling, Vermeylen, Streuvels, Teirlinck, Van Langendonck, Gezelle, Verriest, Walschap, Elsschot, Rodenbach, Van Ostayen, Gijsen, Burssens, Roelants, Minne en Van Herreweghen. De enige van wie een boek wordt vermeld is deze jongere. Wie zich verongelijkt voelt, leze zijn naam, met een beetje verbeelding, onder de ‘tantos outros’. David Mourao-Ferreira vertaalde daarbij twee gedichten, een van Hubert Van Herreweghen (naam groot gedrukt) en een van Marnix Gijsen (naam klein). Onder een viertal andere bijdragen staat een veelbelovend ‘continua’. Laten we hopen dat M.M.B. en David Mourao-Ferreira de reeks voortzetten. | |
27.Een van de trouwste en verkleefdste vrienden van de Vlaamse schrijvers is wis en zeker René Ide, voorzitter van de Gentse leesclub Boekuil. Zijn naam getrouw, een ide-ale voorzitter. Onlangs heeft hij aan veertien van ons een kort stukje gevraagd, met het doel om deze 14 bijdragen zonder onze naam eronder (wel staat hij op de titelpagina) in een boekje, een zoekboekje te laten verschijnen, als premie voor de leden van zijn leesclub. Dezen worden thans verzocht, op zoek te gaan naar onze (aan- of afwezige) persoonlijkheid. Herkenningstekens: onze ‘stijl’, onze tics (nerveux, douteux, scandaleux et autres), onze stokpaardjes. Mevrouw Ide-Cantré, die de dankbare hulde van alle sprekende schrijvers uit Vlaanderen verdient, gaf het enigmatieke geheel zijn naam: ‘Veertien Anoniem’. Haar oom Jozef Cantré tekende de titel: letters als zoekende benen met daarboven een grote 14. Bijna werd het een eenheid minder; maar de laatste die de eerste had mogen zijn kwam gelukkig ter dertiender ure met zijn zo begeerde copij aandraven. Veertien Anoniem... of hoe de auteurs, ondanks een enkel doolhofmaneuver (o Vakegem van Karel Jonckheere!), hun Achillespees tonen, hun stijlkuiten, hun intiemste roerselen. - Niet alleen voor de Boekuilleden, ook voor de critici zou het een goede oefening zijn, insinueerde Ide. Ik heb het spelletje in aanwezigheid van getuigen mee- of voorgespeeld. Na een eerste, al te haastige lectuur had ik er tien juist (waarvan een tekst, de mijne, zelfs zonder doorlezen) en vier mis. Dus voor vier, verkeerd gestart. Ik herkende Lampo o.a. aan zijn gaslantaarns en zijn raffinement, Smits o.a. aan een citaat, Vercammen o.a. aan een paar enjambementen, Louis Paul Boon aan alles, Jonckheere aan zijn verstoppertjesspel, Luc van Brabant aan zijn toon (karakteristiek voor zijn lied, doch hij zingt nu niet), Herman van Snick aan een paar verzen en | |
[pagina 448]
| |
Richard Minne o.a. aan zijn geliefde X-Y-Z, zijn majusculenhaat etc. Raymond Herreman zal door iedereen dadelijk worden herkend. Maar nu mijn vier - feitelijk twee - vergissingen! Ik verwarde Van Hoogenbemt met Walschap en vice versa, omdat ik verhalen verwachtte en ontboezemingen kreeg. En Daisne en Decorte klutste ik ook door elkaar; het woord ballade had me van in den beginne verschalkt. Bij een tweede lectuur viel het me onmiddellijk op dat een notitie als ‘schaduwen der nacht’ niet van Decorte kon zijn. En ik herkende - eveneens te laat - Walschap aan zijn stokpaardje natuur-mens. We zouden ons zo nu en dan in dergelijke spelletjes moeten oefenen, niet uit competitiegeest, doch uit een soort van technische vervolmakingsdrang. Nog moeilijker wordt het wanneer men een tekst voor ogen krijgt zonder de minste aanduiding nopens de identiteit van de schrijver. Dan pas beseft men hoe relatief de termen stijl en persoonlijkheid zijn. Een integrale, overal en altijd aanwezige ‘stijl’ bestaat niet. Zelfs de schrijvers met de meest eigen zegging hebben kleur- en geurloze momenten, en allen trekken zo nu en dan bewust of onbewust andermans kleren aan. Alle vertellers ter wereld gebruiken het ‘Er was eens...’. De persoonlijkheid van een auteur steekt in zijn volledig oeuvre; maar een paar afzonderlijke bladzijden of zelfs zinnen bevatten (daarom niet noodzakelijk) gewoonlijk genoeg eigenaardigheden om daarmee de rest van het geheel te kunnen raden. |
|