De Vlaamse Gids. Jaargang 34
(1950)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 396]
| |
De uitheemse culturen en de onzeGa naar voetnoot+DE bovenstaande titel is minder klaar dan hij op het eerste gezicht schijnt. Wat is cultuur? Het woord heeft verschillende betekenissen. Met cultuur wordt bedoeld: 1. een zekere graad van veredeling of volmaaktheid; dat is de voorstelling die overeenstemt met de oorspronkelijke betekenis van de termen cultuur en beschaving; 2. de som van de intellectuele prestaties van een volk, voornamelijk op het gebied van de kunst en de wetenschap; in die zin wordt er gewag gemaakt van de Nederlandse, de Franse, de Duitse, de Angelsaksische cultuur; 3. in ietwat ruimere zin: het geestesleven van een volk of van een groep van volken; hierbij wordt niet alleen gedacht aan de kunst en de wetenschap, maar ook aan de religieuze en wijsgerige traditie, de zeden, de politieke instellingen, enz.; het is in dit verband dat gewag gemaakt wordt van Westerse cultuur, Europese cultuur, enz. 4. in een nog ruimere zin: al wat de levenswijze of bestaanswijze van een volk of een groep volken in een bepaalden tijd kenmerkt; de beschrijving van de cultuur valt hier samen met de beschrijving van de maatschappij; niet alleen het geestesleven, ook het stoffelijk bestaan van het volk is bij deze opvatting van de cultuur betrokken; vaak dient dan zelfs een of ander kenmerk van het stoffelijk bestaan als kenmerk van de cultuur; het is in dit verband dat de ethnologen gewag maken van de bekercultuur, de megalithcultuur, de palafittencultuur, in de voorhistorie, van de ledercultuur, de houtcultuur, de boomerangcultuur bij thans levende primitieve volken. Wij laten ter zijde het onderscheid, vooral door Duitse auteurs gemaakt, tussen cultuur en civilisatie. In al de vorenvermelde betekenissen van de term - dat is vooral het geval met de laatste drie - is de cultuur niet te scheiden van een geografisch centrum. Zij is gelocaliseerd: de Nederlandse cultuur, de Europese cultuur, de Chinese cultuur, de Afrikaanse culturen, zijn aan een geografisch omschreven gebied gebonden. | |
[pagina 397]
| |
Wanneer wij gewagen van onze cultuur, dan kunnen wij hiermede niets anders bedoelen dan de cultuur in een duidelijk omschreven geografisch gebied: Vlaanderen. Wij, Vlamingen, behoren alleszins, met de Hollanders, tot de Nederlandse cultuurkring welke zich tot het gehele Nederlandse taalgebied uitstrekt. In deze uiteenzetting zullen wij ons evenwel beperken tot het deel van de Nederlandse cultuurkring dat Vlaanderen heet, Vlaams-België. De inhoud, die wij hier aan het begrip onze cultuur geven, is ruim en beantwoordt aan deze, die de term cultuur heeft in de derde vorenvermelde betekenis: geestesleven in het algemeen, aldus religieuze, wijsgerige en politieke traditie, zeden, politieke stromingen en instellingen, intellectuele prestaties.
***
Het is een feit dat bestanddelen van deze of gene cultuur door de eeuwen heen gemakkelijk overgingen van één gebied naar een ander, m.a.w. overgenomen werden van één volk door één of meer andere volken. In dat verband wordt er gewag gemaakt van invloed van één cultuur op een andere. Dat de invloed, die uitging van sommige culturen levensgevaarlijk kan zijn voor andere, is door de geschiedenis bewezen: Frankrijk, het Franstalige deel van Zwitserland, Spanje, Portugal, Wallonië, zijn de blijvende getuigen van een romanisatie en christianisatie welke ongeveer alle sporen van de vroegere culturen in die gebieden uitwisten, vanaf de eerste eeuwen onzer tijdrekening.
***
De vraag is nu: was en is de invloed van uitheemse culturen voor de onze, dus de Nederlandse cultuur in Vlaanderen, een zegen of een euvel, een weldaad of een gevaar? De meeste ismen, die ons huidig bestaan in België beheersen, het catholicisme, het liberalisme, het socialisme, het communisme, zijn uit het buitenland gekomen. Ook de Vlaamse Beweging werd in niet geringe mate beïnvloed door een internationale stroming, de romantiek, die overal in Europa een sterke opleving van het nationaal gevoel teweegbracht. De meningen over de voor- en nadelen van deze internationale stromingen in onze gemeenschap zijn onvermijdelijk uiteenlopend. Wie er voor is, zal ze een zegen, wie er tegen is, zal ze een euvel noemen. Eenieder zal echter wel aannemen, dat deze stromingen in het algemeen zodanig verwerkt werden in ieder land waar zij doordrongen, dat zij, in West-Europa, deel uitmaken van de eigen cultuurkring, van ieder volk. De eigen cultuurkring, daar komt het op aan. Het is precies in verband met de eigen cultuurkring, dat er sprake kan zijn van het gevaar van uitheemse invloeden. Er is gevaar, voor een cultuurkring, wanneer hij in zijn prestaties en in zijn middelen, in zijn ontwikkeling en zijn mogelijkheden, ten slotte in zijn bestaan wordt belemmerd of bedreigd. | |
[pagina 398]
| |
Welnu, Vlaanderen is het laatste land waar het gevaar van uitheemse culturen voor het eigen cultuurleven zou kunnen worden betwist. De geschriften van de Vlaamsgezinden, van Verlooy tot Willems, Conscience en Van Rijswijck, van Gezelle tot Rodenbach, van Vuylsteke, Sabbe en Rooses tot Mac Leod, Vermeylen en De Raet, hebben dat gevaar op honderd verschillende en sprekende wijzen in het licht gesteld. ***
België was in 1846 een overwegend Vlaamssprekend land; 57 t.h. van de inwoners van het Rijk, 67 t.h. van de inwoners der provincie Brabant, 62 t.h. van de inwoners der hoofdstad spraken gewoonlijk Vlaams of Nederlands. Toch werd het Frans in België de heersende taal. Het Vlaams had voor zich het getal; het Frans had voor zich het gezag. Het Vlaams, het Nederlands, was gebannen uit het openbaar leven, zelfs in de Vlaamse gewesten, waar nauwelijks één inwoner op honderd gewoonlijk Frans sprak. Die toestand was het gevolg van de verfransing der leidende standen. Deze laatste hadden de mogelijkheid in handen om hem om te keren, maar ook om hem op te leggen. Zij legden hem op omdat zij hem goed vonden. ‘Arm Vlaanderen’ werd er gezegd en herhaald, nu eens door de Vlaamsgezinden, dan weer door de vrijzinnigen of door de socialisten, telkens met een verschillend uitzicht van het Vlaamse land vóór ogen. In Vlaanderen leefden echter niet alleen sukkelaars, maar ook gezaghebbende en vermogende heren. Er waren in de Vlaamse provinciën meer vermogende burgers dan in de Waalse (48 t.h. tegenover 30 t.h.). Er waren procentueel meer kiezers in de Vlaamse provinciën dan in de Waalse (18 op 1.000 inwoners, tegenover 16). Er kon geen sprake zijn van onmacht van Vlaanderen tegenover Wallonië. De overheersing van het Frans en de verdringing van het Vlaams in het overwegend Vlaamse Rijk was gewild door de heren die politiek, economisch en religieus de macht in handen hadden. De heren waren verfranst, ja Fransgezind. Hun voorkeur ging naar het Frans. Voor de volkstaal hadden zij slechts minachting over. Hun gezag was zo groot dat zij hun minachting voor de volkstaal konden doen delen door de man uit het volk. Ook deze misprees zijn taal. Verlooy had het verschijnsel reeds in 1788 beschreven: ‘'t gemyn meynt dat-ze gebrekkig is en veracht-ze zonder kennen...’.
***
Langzaam, zeer langzaam ontwikkelde zich de Vlaamse Beweging, het Vlaams verzet. Allengs slaagden de Vlaamsgezinden er in waarborgen te veroveren. Zij legden tevens de grondslagen van een cultuurleven, dat aanleunde bij de Nederlandse cultuur. Het verlies, dat de Nederlandse cultuur in Vlaanderen door de overheersing van het Frans onderging, is nauwelijks bij benadering te overzien. | |
[pagina 399]
| |
Zoals wij het zoëven schreven, telde het Rijk, in 1846, op 100 inwoners, er 57 die gewoonlijk Vlaams of Nederlands spraken. Honderd jaar later, namelijk in December 1947, werden er 52 inwoners op honderd geteld in het Rijk, die uitsluitend of het meest Vlaams of Nederlands spreken. Wij haalden zoëven Brabant aan: in 1846 telde men, in deze provincie, 67 inwoners op 100 die gewoonlijk Vlaams spraken; in December 1947 telde men er slechts 46 op 100 die uitsluitend of het meest Vlaams of Nederlands spreken. Wij haalden de hoofdstad Brussel aan, waar, in 1846, 62 inwoners op 100 gewoonlijk Vlaams spraken; in December 1947 werden er te Brussel slechts 24 inwoners op 100 geteld die uitsluitend of het meest Vlaams of Nederlands spreken. Als men bedenkt dat het Vlaams geboortecijfer altijd hoger was dan het Waalse sedert de verleden eeuw, dan dringt zich vanzelf het besluit op: er werden, sedert 1830, meer Vlamingen verfranst dan geboren. Wallonië kon zich op peil houden, ja zelfs vorderingen maken, door de verfransing en opslorping van honderdduizenden Vlaamse gezinnen. Massaal verlies van mensen! Massaal verlies ook van grondgebied! Het treft vooral de aandacht sedert men weet wat er, bij de jongste telling in December 1947, aan de dag kwam: tienduizenden Vlaamse mensen zouden hun Vlaamse oorsprong hebben verloochend, zodat vele gemeenten, langs de taalgrens en rond de Brusselse agglomeratie, zullen overgaan naar de Waalse taalstreek, zo de uitslag van de telling geldig wordt verklaard. Dat verlies van mensen en van grondgebied is vanzelfsprekend een verlies van mensen en grondgebied voor de Nederlandse cultuur en een aanwinst voor de Franse cultuur. In de verfranste gezinnen der verloren gebieden komen immers geen Vlaamse bladen, geen Vlaamse tijdschriften, geen Vlaamse boeken meer, worden geen Vlaamse toneelvertoningen noch Vlaamse voordrachten meer bijgewoond. Dat verlies biedt nog een ander uitzicht, dat bijzonder belangrijk is, precies in verband met onze cultuur: de verfransing ontnam ons uitzonderlijk begaafde mensen! Zij zijn een lange, al te lange reeks, de uitzonderlijk begaafde Vlamingen die, door Vlaanderen verloren, door Frankrijk veroverd werden: Maeterlinck, Verhaeren, André Van Hasselt, Georges Eekhoud, Georges Rodenbach, Van Lerberghe, Van Zype, Demolder, Giraud (die Keyenbergh heette), Crommelynck, Max Elskamp, Marie Gevers, de Ghelderode... De minderheidspositie van Vlaanderen, tegenover Wallonië, was voorwaar niet het natuurlijk gevolg van een beschamende aangeboren minderwaardigheid! De Vlamingen mogen gerust gemeten worden met de Walen inzake aangeboren begaafdheid: de grootste figuren van de Franstalige Belgische schrijvers zijn inderdaad geen Walen, maar... Vlamingen! Hiermede is het gehele verlies nog niet overzien. De verfransing en de overheersing van het Frans ontnamen ons niet alleen vele van onze meest begaafde zonen. Zij ontnamen ons ook inspiratiemotieven, die dienden om de Franse literatuur te verrijken. Welke treurige illustratie daarvan werd ons door het geval van | |
[pagina 400]
| |
Charles De Coster bezorgd: Tijl Uilenspiegel, Nele en Lamme Goedzak, zo innig met Vlaanderen verbonden als Don Quichotte en Sancho Panza het zijn met Spanje en Siegfried met Duitsland, werden verheerlijkt in het Frans!
***
De aantrekkingskracht van uitheemse cultuuruitingen kan tragische gevolgen hebben. Laten wij even aan de sombere bezettingsjaren 1940-1944 herinneren. Hoevele landgenoten, Walen zowel als Vlamingen, ondergingen vóór de oorlog reeds, veel meer nog na de zegevierende optocht van de fascistische legers, de bekoring van de opvattingen, die door Hitler en Mussolini werden belichaamd! Hebben wij het niet beleefd dat Vlaamsgezinden die, bij het uitgangspunt, de verdedigers waren geweest van Vlaanderens eigen wezen, taal en traditie, er toe kwamen met minachting neer te zien op de Vlaamse ‘eigenheden’ en droomden van het beloofde Groot-Germaanse Rijk? Hebben wij het niet beleefd dat Walen zich gingen beroepen op hun... ‘Germaanse afstamming’ om plaats te nemen in de rangen van de ‘Nieuwe Orde’? Duizenden Vlamingen werden niet alleen in hun gedachtengang, maar zelfs in hun taal beïnvloed. Talloze germanismen en zelfs enkele opvallende Duitse neologismen drongen in de geschriften en de redevoeringen van deze jonge mannen en vrouwen die ‘marschparaat’ en ‘inzetbereid’ waren, ‘volksverbonden’ beweerden te zijn en een ‘volks’ ideaal wilden dienen... Dat heeft, voor gans België, 85.000 veroordelingen opgeleverd, waaronder 4.000 terdoodveroordelingen. De helft van de veroordeelden ongeveer bestaat uit jonge mannen, die zozeer bezeten zijn geweest door hun nieuwe uitheemse idealen, dat zij de wapens hebben opgenomen en hun leven zijn gaan wagen op de Russische slagvelden. Idealen kunnen exportartikelen zijn, zeer gevaarlijke exportartikelen. Zij zijn bij machte een ‘vijfde colonne’ in het leven te roepen. Dat zal men nog eens en overal in de wereld kunnen nagaan, bij de eerstvolgende oorlog.
***
Doch wij willen terugkomen op het gevaar van de Franse invloed. Van de twee grote cultuurkringen aan onze grenzen, de Franse en de Duitse, is de Franse deze waarvan de invloed zich het sterkst deed gevoelen door de eeuwen heen, deze die ons het meest ontnomen heeft en nog dagelijks ontneemt. Dat laat zich gemakkelijk begrijpen: het Frans is hier, in het centraal bestuur en bij de hogere standen, nog steeds de heersende taal. In alle Belgische scholen wordt gezorgd voor een min of meer grondige kennis van het Frans. Alle ontwikkelde Vlamingen kennen Frans. De kennis van de taal heft de hinderpalen op die het onmiddellijk deel hebben aan de Franse cultuur zouden kunnen bemoeilijken. Hetzelfde gebeurt niet met het Engels en het Duits of het Italiaans. De Franse cultuur | |
[pagina 401]
| |
beschikt in België over een soort monopolie. Vandaar de eenzijdige oriëntatie bij zovele van onze ontwikkelden; vandaar de vooringenomenheid jegens ‘la douce France’; vandaar de minachting voor het eigen geestesleven; vandaar het verschijnsel dat Verlooy reeds ‘fransgezindheid’, ‘fransverwaandheid’, ‘fransdolheid’ noemde. ***
Dat verschijnsel, door alle generaties van Vlaamsgezinden met klem aan de kaak gesteld, berokkent vele landgenoten en, helaas, ook vele auteurs van geschiedenisboeken, zulkdanige bewustzijnsvernauwing en zulkdanig gezichtsbedrog, dat zij er toe komen de roem van het eigen land te miskennen en de elementairste eisen van de nationale waardigheid te veronachtzamen. Er werd, in Januari l.l. te Brussel, een tentoonstelling geopend, gewijd aan Napoleon. Zij stond onder de bescherming, niet alleen van de Franse gezant, maar ook van onze Minister van Openbaar Onderwijs en van de Koningin-moeder. De Franse gezant was hier in zijn rol. Kan hetzelfde gezegd worden van de Belgische overheidspersonen? Niemand heeft er aan gedacht, dat Napoleon de bezetter van onze gewesten is geweest; dat deze Franse bezetting ons onnoemelijk veel leed en schade heeft berokkend; dat duizenden landgenoten er het leven bij lieten, waaronder meer dan 10.000 jonge mannen in de Boerenkrijg; dat de bezetters hier ontzaglijk veel rijkdommen weghaalden, onder meer veel kunstwerken, waarvan slechts een deel, de voornaamste en meest gekende schilderijen, teruggehaald konden worden, na Waterloo... De Fransen en de verfransten in onze gewesten stellen het als een vanzelfsprekende waarheid voor dat Frankrijk, met de Revolutie van 1789 en de Déclaration des Droits de l'homme, ‘de vrijheid aan de wereld schonk’. Hierbij wordt dan gewoon uit het oog verloren: 1. dat de principes van de Franse Déclaration dertien jaar voor de Franse Revolutie verkondigd werden in de Noord-Amerikaanse Declaration of Independence; 2. dat beide verklaringen, eerst de Amerikaanse, nadien de Franse, ingegeven werden door wat sedert lang verwezenlijkt was in Engeland en... in de Nederlanden! Hier, in de Nederlanden, was de lijfeigenschap afgeschaft en de vrijheid van alle inwoners erkend vóór 1250, meer dan vijf eeuwen vóór de Franse Revolutie, en wel zodanig dat wanneer, gedurende die vijf eeuwen, een buitenlandse slaaf of lijfeigene in onze gewesten kwam, hij zijn vrijheid verwierf van zodra hij op onze bodem kwam te staan. Die waarheid echter bereikt onze eenzijdig door Parijs beïnvloede landgenoten niet. Daarvoor zorgen de Franse boeken, de Franse tijdschriften, de Franse bladen en de Franse conférenciers.
*** | |
[pagina 402]
| |
De Fransen hebben een aangeboren zin voor culturele expansie en zij komen in groot aantal. Zij vinden hier middens die naar geen andere voordrachthouders willen luisteren. De voordrachten zijn, naar de vorm en de inhoud, niet altijd even belangwekkend. Maar het publiek is vooringenomen. Het merkt niet eens de tekortkomingen van de conférenciers uit Parijs. Dat weten de verenigingen en groepen die voordrachten inrichten en zij handelen er naar: op tien voordrachthouders, uitgenodigd door de Grandes Conférences Catholiques te Brussel, kon men, in de jongste reeks, 8 Fransen tellen en 2 Franssprekende Britten, geen Hollander, geen Luxemburger, ondanks Benelux. Er werden culturele accoorden aangegaan in het raam van het Westers Pact. Zij blijken alleen de Franse culturele expansie ten goede te komen. De druk van de culturele expansie die uitgaat van de grote mogendheden, de Franse in de eerste plaats, doet zich bijzonder sterk gevoelen in het Vlaamse boekbedrijf. Moest de huidige toestand lang aanhouden en de mogelijkheden van een eigen Vlaamse boekenproductie nog krimpen, dan zouden de Vlaamse uitgevers en de Vlaamse auteurs weldra voor een pijnlijke vraag gesteld worden: Zij zouden zich niet kunnen handhaven als Vlaamse uitgevers en Vlaamse auteurs. Zij zouden zich ook niet kunnen omzetten in Franse uitgevers en Franse auteurs. Er zou een nieuwe periode van ‘onvruchtbaarheid’ ingeluid worden in onze gewesten, de ‘onvruchtbaarheid’ waarvoor Verlooy in 1788 zulke scherpzinnige verklaring gaf: Vlaamse boeken schrijven en Vlaamse boeken uitgeven zouden zij niet doen, want er zou geen belangstelling voor zijn; met de alomgeroemde vreemde auteurs en vreemde uitgevers wedijveren zouden zij niet kunnen; dus zouden zij niets ondernemen; er zou niets geschreven en niets gepubliceerd worden in onze gewesten; alles zou immers geknipt uit den vreemde komen...
***
Wat er gebeurt bij onze Waalse landgenoten bevestigt op treffende wijze wat wij betogen in verband met Vlaanderen. Ook zij, auteurs en uitgevers, ondergaan op gevoelige, ja op ontmoedigende wijze, de druk van de Franse culturele expansie. Vóór mij ligt een oproep van een groep Franstalige Belgische intellectuelen: Les Amis du théâtre belge. Zij staat onder de bescherming van de Minister van Openbaar Onderwijs; erevoorzitters zijn de Gouverneur van Brabant en de Secretaris-generaal van het Ministerie van Openbaar Onderwijs. Hij is sprekend, die oproep: ‘De toutes les formes d'art peut-être la plus complète. le théâtre exerce sur les spectateurs une action si profonde que, plus qu'aucun autre, il contribue au rayonnement de la culture à laquelle il se rattache; un Shakespeare, un Molière ajoutent encore tous les jours au prestige de leurs pays d'origine... ‘Tout Belge conscient de ces vérités ne peut que déplorer l'état précaire dans lequel notre théâtre végète aujourd'hui. | |
[pagina 403]
| |
Ce n'est pas, bien sûr, que le théâtre chôme en Belgique. Seulement, si intense que paraisse son activité, force est de reconnaître que celle-ci ne compte pas du point de vue national. N'est-il pas manifeste, en effet, que, contrairement à ce qui se passe dans d'autres pays, 1) nos spectacles les plus brillants et les plus courus sont donnés d'habitude par des troupes étrangères, qui proposent à notre scène des modèles importés, dont il n'est peut-être pas sans inconvénients que notre propre vie théâtrale cherche à s'inspirer, et 2) que l'immense majorité des spectacles montés par les théâtres de chez nous sont eux-mêmes empruntés à l'étranger et menacent, eux aussi, d'exercer à la longue une action déformante sur la personnalité des spectateurs et des auteurs eux-mêmes? ‘C'est là une situation nettement “coloniale”, indigne d'un pays qui, comme le nôtre, s'enorgueillit d'une admirable tradition d'art et de culture autonomes’. Na deze scherpe voorstelling in scherpe bewoordingen te hebben uiteengezet, sluit de oproep aldus: ‘Affiliez-vous aux Amis du Théâtre Belge afin de défendre notre culture nationale!’. Hebt U goed gelezen? De Franstalige Belgen willen het eigen Franstalig cultuurleven verdedigen tegen de overstroming uit Parijs! Wij weten sedert lang dat de Frans-Belgische auteurs, uitgevers en boekhandelaars het niet gemakkelijk hebben. Verhaeren en Maeterlinck zouden onbekend gebleven zijn, waren zij niet door Parijs ontdekt geworden. Deze lotsbestemming kan misschien nog een andere merkwaardige Frans-Belgische auteur redden, namelijk Michel de Ghelderode. Deze man, een bescheiden bediende in een gemeentebestuur uit de Brusselse agglomeratie, is vijftig jaar oud. Hij heeft een vijftigtal toneelstukken geschreven. Wie kent deze auteur aan welke, in besloten kring, genie toegeschreven wordt? De Muze wel, blijkbaar. Niet echter het publiek dat zijn belangstelling, zijn tijd, zijn geld schenkt aan Parijse toneelspelers en voordrachthouders...
***
Moet er meer gezegd worden om het gevaar van uitheemse culturen voor het eigen geestesleven in het licht te stellen? Alleen zij, die vooringenomen zijn en daardoor niet willen zien, kunnen het ontkennen. Afbrokkeling, verdringing, teruggang, opslorping, al de verschijnselen die de verdwijning van een cultuur en de heerschappij van een andere aankondigen, kunnen in de dagelijks zich herhalende feiten nagegaan worden ten nadele van de Nederlandse cultuur, niet alleen langs de taalgrens en in de Brusselse agglomeratie, maar ook in het hart zelf van het Vlaamse land. Toen ik dit in het licht stelde, tijdens het debat met mijn vriend Richard Declerck, meende hij mij enig pessimisme te moeten aanwrijven. Ik, daarentegen, kon niet nalaten hem een al te ruime dosis optimisme te verwijten. In zijn optimisme stelde hij voor dat wij ons niet zouden blind staren op | |
[pagina 404]
| |
Brussel. Maar Brussel is juist een belangrijk stuk in het dossier. Deze stad waar, honderd jaar geleden, door drie inwoners op vijf gewoonlijk Vlaams gesproken werd, is de meest treffende illustratie van het euvel dat de Vlaamsgezinden sedert meer dan een eeuw aanklagen. Zij is de hoofdstad, de stad die de toon aangeeft, de stad vanwaar de leiding uitgaat. Daar verblijft het Staatshoofd. Daar vergaderen de wetgevende Kamers. Daar is het centraal bestuur gevestigd, met naast zich de steeds talrijker wordende parastatale instellingen. Daar bekleden het Frans en de Franstaligen de overheersende positie. Daar wordt het Nederlands, steeds de meest gesproken taal in België, in rechte erkend, in feite verdrongen. De hoofdstad is een agglomeratie geworden met ongeveer een millioen inwoners. Zij strekt haar armen uit naar alle richtingen en meer nog naar het Noorden dan naar het Zuiden. Overal waar deze armen reiken, brengen zij de verfransing, de overheersing van het Frans, de verdringing van het Nederlands en meteen de vervreemding tegenover het Vlaams cultuurleven. Dat massagraf van Vlaanderens wezen, taal en cultuur mag ons niet onverschillig laten. Ten overstaan van het belangrijk vraagstuk Brussel is een pessimistische houding meer geboden dan een optimistische. Het pessimisme kan tot vruchtbare reactie, het optimisme slechts tot noodlottige verlamming aanzetten.
***
Verre van te blijven stilstaan bij Brussel betoogde Richard Declerck dat de huidige omstandigheden en verhoudingen ons nopen tot ‘universalisme’. Maar wat is de inhoud van dat universalisme? Gaat het om een streven om overal het beste uit te kiezen en het zich eigen te maken? Dan ware het woord eclectisme te verkiezen. Gaat het om een trachten naar een cultuur die universeel zou zijn, die alle continenten en alle volken zou omvatten? Dan zou ik zulke cultuur nader willen zien beschrijven in haar inhoud eerst, vervolgens in haar verhouding tot de verschillende bestaande culturen, welke alle een bepaald geografisch centrum hebben en zelfs gebonden zijn aan bepaalde naties waarvan zij de naam dragen: Franse cultuur, Duitse cultuur, Engelse cultuur, enz. Kan men zich thans een cultuur voorstellen die geen geografisch centrum hebben zou en waarin alle bestaande culturen en alle talen - werktuigen van de bestaande culturen - zouden opgelost zijn? Die universalistische voorstelling strookt niet met de werkelijkheid waarin wij leven. Ten eerste bestaat er geen cultuur waaraan alle rassen en volken deel hebben, die erkend wordt te Moskou zowel als te New York, te Tokio zowel als te Rome. De waarderingsmaatstaven verschillen zoveel als de levenswijze, van het ene land tot het andere, nog meer van het ene continent tot het andere. Ten tweede stellen wij vast dat de verschillende cultuurkringen, verre van te zamen naar een grotere eenheid te trachten, doorgaans antagonistisch tegenover elkander staan en, als zij elkander niet bevechten, dan toch met elkander wedijveren, in het licht stellende dat ook daar leven gespaard gaat met strijden. | |
[pagina 405]
| |
Is trouwens de veelheid en de verscheidenheid van de culturen een euvel? Integendeel, zij is een rijkdom! De gelijkschakeling van alle oorspronkelijke en volkseigen cultuuruitingen tot een passe-partout-cultuur, zou een verarming betekenen, een verlies in plaats van een winst. Met te grijpen naar universalistische utopieën verlaten wij trouwens het duidelijk omschreven vraagstuk dat wij, mijn achtbare opponent en ik te behandelen hadden, namelijk het voor- of nadeel van uitheemse invloeden voor ons eigen cultuurleven in Vlaanderen. Wie aanneemt, dat die vraag opgeworpen wordt, erkent impliciet het bestaan en het recht op bestaan van wel onderscheiden cultuurkringen. ***
Met reden wees mijn opponent op het waardevolle dat de uitheemse culturen ons gebracht hebben, door de eeuwen heen en nu nog. Ik stem daarmee volkomen in! Niemand zou hier Shakespeare, Molière, Goethe, Beethoven, Mozart willen missen. De rijkdom, die uit den vreemde komt, blijft altijd een rijkdom. Het is deze rijkdom niet die ons verarmt, ons grondgebied en mensen ontstolen heeft. Geen enkele Vlaamsgezinde heeft er ooit aan gedacht onze deuren en vensters te sluiten voor de meesterwerken van de uitheemse culturen. Maar allen hebben wèl de franselarij, de eenzijdige oriëntatie naar Frankrijk, de blinde vooringenomenheid jegens Parijs als een euvel en als een gevaar voor het eigen geestesleven aangeklaagd. Hier raken wij de kern van het vraagstuk en bereiken wij tevens de weg naar een practische oplossing. ***
Richerd Declerck beperkte zich niet tot het aanwijzen van het goede, dat wij aan de uitheemse culturen te danken hebben, zoals ikzelf gewezen had op de gevaren. Op dat wat is, liet hij ook volgen dat wat moet zijn. Dat viel wel buiten het raam van het onderwerp, maar was een gelukkig initiatief. Hij herinnerde aan Vermeylen, gewaagde van ‘open vensters en deuren’ en wees naar Holland, waar de vraag naar het gevaar van uitheemse invloeden voor het eigen cultuurleven door niemand opgeworpen wordt. Dat Richard Declerck Vermeylen zou aanhalen, lag voor de hand. Maar dit opstel van Vermeylen ‘Vlaamsche en Europeesche Beweging’ waarvan de slotzin luidt: ‘Wij willen Vlamingen zijn om Europeërs te worden’, wijkt het zoveel af van wat de Vlaamsgezinden altijd betoogd hebben en van wat ikzelf betoogde? Geenszins! Er wordt wel eens misbruik gemaakt van dat opstel. Sommigen stellen het voor alsof Vermeylen zou bedoeld hebben: Houdt op Vlaamsgezinden en zelfs Vlamingen te zijn. Wordt Europeanen! Vermeylens wenk aldus verklaren is Vermeylen verraden. Dat opstel was een antwoord aan de Fransgezinden die, bij monde van Buysse, eens te meer beweerd hadden, dat de Vlamingen zich met | |
[pagina 406]
| |
hun Nederlands van de wereld gingen afsluiten. Het antwoord van Vermeylen hierop was: Wij moeten onszelf blijven. Alleen als Vlamingen, met eigen aard en trant, kunnen wij voor Europa interessant zijn. Alleen zo wij Vlamingen zijn en blijven kunnen wij als mondige wezens deelnemen aan de Europese bewegingen. En Vermeylen doet zowaar wat ik gedaan heb in mijn uiteenzetting! Hij wijst op... het gevaar van de franselarij! Ziehier: ‘...Wij moeten beletten dat het Fransch de plaats inneme van onze eigen taal... Beletten dat het Vlaamsche volk, onder 't overwicht van het Fransch in de heerschende klassen, beklemd blijve in zijn halfheid, die nietswaardigheid wordt. ‘Als we onszelf bezitten, stellen we dan maar alle vensters open, dan kunnen we tegen een tochtje. Maar nu moeten wij een al te eenzijdigen invloed te keer gaan; dat de wind ook uit het Zuiden waaie, mij wel, maar wij mogen eerst wat steviger op ons benen staan, dat hij ons niet omvèrblaze... ‘...De Franschelaars zijn het, die den natuurlijken grondslag eener eigen beschaving onder onze voeten doen zinken...’. Als een van ons beiden, Declerck of ik, aan de hand van dat opstel, Vermeylen mocht inroepen, dan was ik het wel, en niet hij.
***
Zeer terecht wees mijn opponent op het voorbeeld van Holland dat de politiek van de open deur toepast en waar niemand het gevaar van uitheemse invloeden voor het eigen cultuurleven vreest. Waarom moeten wij ons weren tegen gevaren die in Noord-Nederland onbekend zijn? Omdat het cultuurleven aldaar niet gehinderd wordt door de overheersing van een vreemde taal. Holland is niet blootgesteld aan een overstroming uit één zijde. Holland kan alle invloeden opvangen en verwerken, omdat het tegen iedere éénzijdige beïnvloeding gepantserd is. Vermeylen, precies in het voren aangehaalde opstel over ‘Vlaamsche en Europeesche Beweging’, schreef: ‘Holland verkeert in andere toestanden dan wij: daar kan het Fransch de Nederlandsche taal niet verdringen; hier strijden wij om te verhinderen, dat ze door het Fransch overwoekerd worde’. Krijgen wij eens, in de toekomst, naast een homogeen Nederlandstalig onderwijs, een centraal bestuur, een gerecht, een leger waar alle aangelegenheden, in de hoogste organen evenals in de meest ondergeschikte, behandeld worden in de landstaal, voor Vlaanderen het Nederlands, dan zal óns cultuurleven óók gepantserd zijn tegen het gevaar van verdringing en teruggang door uitheemse invloeden. Zolang wij dat niet hebben - en wij hebben dat niet ondanks al de taalwetten, die enerzijds onvolmaakt zijn, anderzijds dagelijks overtreden worden - zullen wij de misstanden kennen, die steeds weer moeten aangeklaagd worden door de Vlaamsgezinden. MAX LAMBERTY |
|