den met die wat Meertens terecht noemt ‘verhitte leugenwereld’ niets te maken, interesseerden ons nauwelijks voor de oorzaken der getroffen maatregelen, hoogstens voor een daardoor vervallen verlof, en ik herinner me hoe wij officieren even plezierig genoten van een rit te paard door de Soesterduinen in die spannende dagen van 1916, en een jaar later rustig op de dijk in Veere, uitkijkend over dat ongelooflijke Walcheren, over Gorter praatten, zoals we na weèr een jaar achter Prinsenhage op militaire wandeling door het Mastbos zwierven...
Ik zei al: dit is in Van der Veen's roman één der voortreffelijke gedeelten. Want het interessante - en hier raken we weer het genoemde grondthema van dit boek - is nu juist de reactie van Tine op deze ‘an-archistische’, deze de aangenomen normen ondermijnende woorden van Meertens. Enerzijds lókt hier de persoonlijke vrijheid, want de drift naar ongebondenheid - ook zij bezit de droom, die vleugels kan schenken -, naar natuur en hartstocht is de éne kant van haar wezen: daàrom verliet zij haar stadje Vlaardingen, haar streng-christelijk milieu, en zocht het avontuur: de zee. Maar anderzijds vreèst zij de alle wortels loswroetende denkvrijheid van Meertens (en de daarmee samenhangende hartstocht voor den man, welke hij in haar ontketent) en zegt hard en boosaardig: ‘Onzin’, stoot zijn verlossing-uit-eenzaamheid zoekende warme passie verontwaardigd van zich af, want het virginale besef in haar, de gehechtheid aan orde, tucht en zedigheid is de àndere kant van haar wezen... en een gevaarlijke kant mède: steriliteit dreigt. Daàrom vervormt zij later het beeld van Meertens tot tóch een ‘oorlogsheld’ en een ‘he-man’, daarmee dan opnieuw (en dan in New York) den aarzelenden, zwakken, Joodsen Martinus de Vries, journalist en radio-reporter, vàn zich stotend. En zo begrepen wordt het ‘zuster ter zee’ tot symbool; want koós zij al de vrijheid door ‘zee te kiezen’, zij bond het avontuur onmiddellijk aan orde en tucht door zich volkomen te subordineren aan de beperkte, noodgedwongen ordelijke microcosmos-in-zich: het schip, en daàrin: haar verpleegsterspraktijk (uit ‘ordegevoel’ - de crême van het ‘militaire’ - en niet uit ‘heldenmoed’ tot het uiterste moment op het zinkende schip uitgeoefend) en ‘haar angstvallig netjes gehouden hut’.
En weèr in New-York - de schrijver geeft een verrassend-helder en flitsend beeld van Amerikaans leven èn, even, van de sfeer tussen de Hollanders daar tijdens de oorlog -: ongeweten lokt het ‘whisky-bar-slet’-complex één moment haar kloppend bloed, een dronken avontuur voert haar één ogenblik tot den beduusden Marinus. Maar hier beschermt haar haar calvinistische erfenis, en de woedende trots van haar ‘ras’ drijft haar tot een plotseling zich wederóm àfstoten van de wereld van vuil en ‘zonde’, lachspiegel-reflex van de in Meertens ontvluchte wereld van natuur en hartstocht. En in een ongelooflijk snelle, evocatieve schriftuur geeft Van der Veen de vlucht uit de bar, de tocht in de underground, de ren door Coney Island, de angst in het spiegelpaleis - kaleidoscoop van verschrikking, symbool van het zinloos geworden bestaan, dat drijft tot gillende lachstuipen -, de terugkeer ten slotte in haar hotel, waar het zich schoonwassen