De Vlaamse Gids. Jaargang 34
(1950)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 218]
| |
1887 een hoogtepunt in de Kanadese letterkundeIN 1944 daverden tanks en gevechtswagens bemand met Kanadezen uit Quebec, Toronto, de ‘Vallée de la Chaudière’, Nova Scotia, Saskatchewan, uit British Colombia en vooral uit Manitoba over de wegen van onze kuststreek; toen wisten de meesten onder ons niet bijster veel te vertellen over die bruingebrande kerels. Ze waren onze bevrijders, elementen uit het grote complex dat men de geallieerde legers noemde.
De Franse koningen uit de zestiende eeuw waren steeds belust op nieuwe gebieden. Jacques Cartier ondernam talrijke reizen om aan het imperium van zijn vorst nieuwe wingewesten toe te voegen. In 1534 landde hij op de kust van een practisch onbewoonde streek die een paar eeuwen nadien uitgroeide tot een gezond, sterk land, Kanada, waarin twee groepen zeer actief optraden: de Engelse en de Franse.
Honderden Kanadezen hebben België overvlogen tijdens vluchten boven bezet gebied; nadien zijn ze dichter gekomen, tastbaar, niet langer meer een mythe van lustige vrijwilligers in aluminium-vogels. Sommigen onder hen spraken Frans; hun taal wekte herinneringen op uit onze schooltijd toen we de Franse Classici uit de 17de eeuw bestuderen moesten; anderen drukten zich uit in een krachtig geïntoneerd en sterk gerhythmeerd Engels.
Vandaag richt mijn zoeklicht zich naar die Engels-sprekenden. Zij vormen de meest vitale groep in Engeland's enig Dominion op het Amerikaans vasteland; de Engelse Kanadezen oefenen het sterkst invloed uit te Ottawa, ze zijn bijna overal numeriek in de meerderheid - Quebec uitgezonderd - en prikkelen onze leeslust door een literatuur die buitengewoon belangwekkend is. Hun activiteit valt steeds op, want de interventies van de Engelse Kanadezen zijn meer doorslaggevend.
Vrijwel iedere literatuur kan prat gaan op een bloeiperiode. De Noord- en Zuid-Nederlandse letterkunden omstreeks 1880-1893 bereiken zo'n hoog niveau.
Eigenaardig genoeg vertoont een groep uit de Engels-sprekende volkeren een dergelijk verschijnsel en dat precies in hetzelfde decennium. Kanada - het moet toegegeven, een land met practisch onbekende, maar daarom niet te onderschatten dichters en auteurs - stelt 1887 als een hoofddatum in de steeds stijgende curve van zijn literatuurontwikkeling. In Kanada - en voortaan bedoel ik slechts de Engelse literatuur in dit land, de Franse valt hier buiten beschou- | |
[pagina 219]
| |
wingGa naar voetnoot(1) - groepeerden zich de tussen 1860 en 1870 geboren dichters tot wat Logeman en French: ‘The First Systematic School’Ga naar voetnoot(2) noemen. Als voornaamste figuren uit deze generatie moeten geciteerd worden: Ch. G.D. Roberts, William Bliss Carman, A. Lampman, W.W. Campbell, D.C. Scott en de uitzonderlijke dichteres Pauline Johnson. Ralph Connor, Saunders, F.G. Scott en Sir Gilbert Packon laat ik wegens hun minder opvallende karakteristieken buiten beschouwing. Waarom de eerste ‘systematische’ school? De lezer wil vernemen of voornoemde dichters effectief samengewerkt hebben, of ze zich als een litterair bent met duidelijk omschreven stilistische eigenschappen hebben laten gelden. In het wildvreemde Kanada dat nog maar onlangs (1 Juli 1867) het status van Dominion in de ‘Commonwealth’ aangenomen had, waren de lichtpunten in het geestesleven eerder schaars, wat zijn verklaring vindt in de historische evolutie van het land. Wel hadden de flinke publicaties van enkele voorlopers erop gewezen dat de intelligentia zich uit de omknelling van de immigratiezorgen losgerukt had, maar een werkelijk gecoördineerd geestesleven bleef sporadisch tot enkele centra beperkt. En niet alleen in de letterkunde. Plots wordt er mild gezaaid, op een beloftevolle lente volgt een flinke oogst. De jaren 1860, zoals reeds beklemtoond werd, blijken uiterst vruchtbaar. In het voorlaatste decennium van de negentiende eeuw is de zuiver Engelse vrucht rijp. Dan verheft de generatie van zestig haar kloeke stem; Kanada is ontwaakt en vindt weldra appreciatie in de buurstaat, de U.S.A., nadien ook in ‘the old country’ Engeland. Voornamelijk de dichteres Pauline Johnson, een Indiaanse door geboorte, maar een Kanadese door opvoeding, heeft met het houden van voordrachten en het declameren van Kanadese poëzie buiten de grenzen grote belangstelling gewekt. In 1894-1895 ‘toerde’ ze in Engeland, bij voorkeur in Londen; van die datum af noteren we welwillende beoordelingen; in de letterkundige rubrieken van de Engelse weekbladen verschijnen meer en meer artikels waarin volle lof betuigd wordt. Hoe traden de dichters van de eerste systematische school op? Waren ze broeders met eenzelfde opvatting in de cultus van de poëzie? Werden Roberts, Scott, Campbell, Lampman en voornamelijk Bliss Carman en Pauline Johnson exponenten van eenzelfde litterair streven, of waren ze eerder afzonderlijke elementen die elk op hun eigen bekoorlijke manier uiting gaven aan hun poëtische visie? Deze laatste vraagstelling zal na beschouwing naar de juiste opvatting leiden. De occasioneel-impressionistische dichters waren in essentie realisten die | |
[pagina 220]
| |
in ongekunstelde eerlijkheid hun gevoelsleven communiceerden. Indien een voor ons Romantische ondertoon soms doordringt, hoeft dit verklaard door een jong enthousiasme voor nationaal goed. In 1887 werd door Sir Ch.G.D. Roberts een verzenbundel gepubliceerd, getiteld ‘In Divers Tones’; dit volume trok onmiddellijk de aandacht, en zowel in Engeland als in de States kwamen de critici tot het besef dat het nieuwe Dominion de litteraire vuurproef doorstaan had. Kanada was geen verzamelkamp meer van trekkers, habitants, boeren, geluk- en goudzoekers, het was een natie geworden. In elegische verzen spoort Sir Ch. Roberts zijn landgenoten geestdriftig aan. Ze moeten vooruit, opwaarts; hij wil zijn volk doen beseffen dat het langzaam tot een machtige entiteit geworden is. Zo jubelt Roberts in ‘Canada’, een episch gedicht: ‘O child of nations, giant-limbed,
Who stand'st among the nations now
Unheeded, unadorned, unhymned,
With unanointed brow, -
How long thy indolence, ere thou dare
Achieve thy destine, seize thy fame, -
Ere our proud eyes behold thee bear
A Nation's franchise, Nation's name?
The Saxon force, the Celtic fire,
They are thy manhood's heritage!
Why rest with babes and slaves? Seek higher
The place of race and age.
I see to every wind unfurled
The flag that bears the MAPLE WREATH...
Uit de veelvuldigheid van immigrerende volkeren werd een eenheid gekristalliseerd die het esdoornblad als embleem gekozen heeft. Door geheel Roberts' poëtisch oeuvre heen primeert een onmiskenbaar muzikaal talent; zijn vers is een streling voor het oor. Hij combineert harmonie in uitbeelding met gepastheid van klank en woord. Zo gaat zijn ‘Skater’ over het gladde ijs: ... I followed the lure, I fled like a bird,
Till the startled hollows awoke and heard
A spinning whisper, a sibilant twang,
As the stroke of the steel on the tense ice rang;
And the wandering wind was left behind
As faster, faster followed my mind.
| |
[pagina 221]
| |
Er wordt de dichter aangewreven dat in zijn classieke periode veel voorkomend stafrijm zijn verzen ontsierde. Mogelijk. Ik meen echter dat bij de vlugge beweging van de schaatser, tegenover de achterblijvende wind geen geslaagder klankcontrast kon gesuggereerd worden dan door de alliteratie (scherp f-f) voor de snijdig-snelle schaatser, tegen de alliteratie (w-w semi-vocalisch) voor de niet doelbewuste verslagen wind. Roberts die in 1860 te New-Brunswick geboren werd, heeft niet steeds typisch Kanadese elementen als onderwerpen voor zijn dicht en proza gekozen. Tijdens de graduele ontplooiing van zijn dichterlijk talent is hij ertoe gekomen in de wijde Kanadese vlakten, de woeste Mountains, de onstuimige watervallen, en in de symphonie van denneweelde en dierenpracht zijn inspiratie te zoeken. Getuigen hiervan zijn: ‘On the Creek’, ‘Winter’ en ‘Birch and the Paddle’. Zijn publicatie uit 1896, ‘The Book of the Native’ is zuiver AcadischGa naar voetnoot(3); de titel alleen reeds weegt op tegen een volledige uiteenzetting. Roberts publiceerde ook prozawerken: ‘Red Fox’ en ‘Earth's Enigmas’. Vooral in het laatste volume streefde hij ernaar, intellectuele onderwerpen aan te snijden. De Engelse ‘classieke Romantici’ hebben verscheidene buitenlandse literaturen naar vorm en inhoud beïnvloed; het oude vaderland, het machtige Albion dat nog zovele directe banden met de nieuwe gebieden onderhield, leefde ook in Kanada voort als een centrum van toonaangevende activiteit. De tweede dichter uit de systematische school is tijdens zijn beide ontwikkelingsperioden door Engelsen beïnvloed geworden; ik bedoel Archibald Lampman, in Ontario geboren, die eerst bedwelmd werd door het betoverend vers van Keats, om in zijn later oeuvre zich als een Wordsworth-epigoon te ontpoppen; iemand die altijd een diepere schoonheid zocht, waaraan een idee hogere waarde schenkt: ‘a remoter charm by thoughts supplied’. ‘A Summer Evening’ bevat het vredige vers: Peaceful the word,
And peaceful grows my heart. ...
Ik zou hierbij zijn sonnet ‘Railway Station’ willen aanhalen; twee lijnen volstaan: So many bright, so many mournful eyes;
Myne eyes that watch grow fixed with dreams and guessses; ...
Aan deze enkele verzen kan Lampman's gehele poëzie zeker niet getoetst worden. Ontario's landschappen, de seizoenveranderingen, de krachtigbarende bodem zelf, bezorgden hem zovele themata, die hij met kalme bezonkenheid, | |
[pagina 222]
| |
nooit hoogvliegend en ook nooit ruw afdalend, behandelde. Zo luiden de eerste stanza's in ‘Life and Nature’: I passed through the gates of the city,
The streets were strange and still,
Through the doors of the open churches
The organs were moaning shrill.
Blue, blue was the heaven above me,
‘O Life! O Life!’ I kept saying,
And the very word seemed sweet.
Zijn poëzie laat de indruk een geschenk uit de immense Kanadese wouden te zijn. Het Kanadese gebergte sluit als een grendel en de vlakte onder sneeuw schijnt de overgang naar de eeuwigheid. Iedere provincie verschilt van de andere en bijna iedere streek heeft haar vertegenwoordiger. Zo laat ook New-Brunswick een kloeke stem horen: Bliss Carman, een uitzonderlijk melodieus dichter, die wel uitheemse invloeden onderging, maar ze zo assimileerde dat er slechts een nieuwe volmaaktheid uit geboren werd. Zijn dichterlijke loopbaan vertoont een stijgende curve, waarin twee regelmatig weerkerende factoren overheersen: Bliss Carman zingt soms als een romantische vagebond: ‘Songs of Vagabondia’ en ‘Low Tide on Grand Pré’ getuigen ervan. Van dit gedicht stellen de twee laatste stanza's een huiswaartskeren in berusting tegenover een ongedurig zwerven: ... all desire and all regret,
And fear and memory, were naught;
One to remember or forget
The keen delight our hands had caught;
Morrow and yesterday were naught;
The night has fallen, and the tide...
Now and again comes drifting home,
Across these aching barrens wide,
I sigh like driven wind or foam
In grief the flood is bursting home.
Alleen het eeuwige natuurelement is continu; de getijden kennen geen rust; ze beuken al maar door tegen de rotsen; het woordje ‘drift’ vormt in dit deel van zijn poëzie de ruggegraat, het Leitmotiv. In ‘Song of Vagabondia’ voelt de dichter het woud krachtig leven: ‘The heart of the forest grieves
In the drift against my door...
| |
[pagina 223]
| |
Die drang is er ook nog in het sterk evocatieve: ‘Low Tide on Grand Pré’: We lifted dripping blade to drift...
In dit genre is Blass Carman essentieel een discipel van Chaucer; hij betokkelde een eigen bekoorlijke snaar en evenaarde dikwijls het ‘bel canto’ van Engeland's eerste humorist; de muzikaliteit en de inhoud van zijn gedichten verklaren waarom verscheidene ervan zo flink populair werden. Het andere gedeelte van zijn oeuvre behoort tot de transcendentale poëzie; daarbij gaf hij in ‘A Copy of Browning’ openlijk toe een bewonderaar van deze dichter te zijn: Since first I sought you;
Found you and bought you;
Hugged you and brought you,
Home from Cornhill;
While some upbraid you,
And some parade you,
Nine years have made you,
My master still.
Hij is nochtans geen slaafse navolger. Waar Lampman liever het hem omringende landschap heel passief contempleerde, voelde Carman er zich mede een; hij was de actieve deelnemer bij de jaarschommelingen, hij leefde diep mee met de natuurpassies; zo klinkt het nog in ‘Summer Streams’: All day long beneath the sun
Shining throught the fields thy run,
Singing to a cadence known
To the seraphs round the throne.
And the traveller, drawing near
Through the meadow, halts to hear
Anthems of a natural joy
No disaster can destroy.
....
All night long, when winds are low,
Underneath my window go
The immortal happy streams,
Making music through my dreams.
In hun liefde en bewondering voor de zee hebben talrijke Engelse dichters sinds ‘Beowulf’ een krachtige bron voor hun inspiratie gevonden; deze trek | |
[pagina 224]
| |
vinden we terug bij Carman. Aan zijn enthoesiasme voor het eeuwig levende natuurelement gaf hij uiting in ‘A Song of the Sea’, waar hij zingt: I was born in deep-sea faring,
I was bred to put to sea...
Zijn zeepoëzie is enig mooi; de zee, om met Kloos te spreken, is ook voor hem ‘een zalig iet, waarin (zijn) ziel zichzelf weerspiegeld ziet’. De zee werd mens bij Carman, ze werd zijn gelijke, zijn naastbestaande, bij wie hij toevlucht zoeken kon, getuige ervan: ‘A Book of the Sea’ (1897). Ook de planten identificeerde hij als bondgenoten van de menselijke geest. In het gedicht ‘The Ships of St. John’ komt de diepe sympathie voor de zee, het direct aanvoelen dat er in de zee iets persoonlijks, iets zuiver menselijks schuilt, weer doorflitsen: All the beauty and mystery
Of life were there, adventure bold,
Youth, and the glamour of the sea
And all its sorrow old.
Dat zijn liefde voor het forse natuurelement niet uit oude dagen dateert, bewijzen de inleidende verzen van het gedicht, waarin Carman herinneringen uit zijn jeugd oproept: The ships of yule
When I was just a little boy,
Before I went to school,
I had a fleet of forty sail
I called the ships of Yule.
Zelfs daar waar het natuurgevoel en de liefde voor een vrouw (Guendolen) sterk primeren, gelijk in dat fijne brokje ‘A Northern Vigil’, inspireert hij zich aan het zeethema om het tijdsfragment te classeren: When April comes, and the sea
Sparkles as if it smiled,
Will they restore to me
My dark love, empress and child?
Zo kan het nieuwe land bogen op dichters die in een verre anonimiteit erin geslaagd zijn aan de hoge eisen van het litterair criterium te voldoen. In essentie en uitwerking werd de poëzie van Bliss Carman de gevoelsuiting van | |
[pagina 225]
| |
een sterke persoonlijkheid, die daarenboven over een beproefde techniek beschikte om vol overtuiging en zeer melodieus zijn bevindingen mede te delen. Carman was een rijkbegaafd en veelzijdig dichter; o.a. datgene waar we bij de Franse Symbolisten zo bewonderend naar geluisterd hebben: de muzikale onomatopea, siert ook Carman's vers: hij heeft het b.v. over ‘dumb expectant air’, ‘dark tumultuous hair’. Roberts, Carman, Lampman: drie exponenten van eenzelfde structuurformule, waarvan de gegevens wijd uiteenlopend zijn. Je hoeft slechts Carman's ‘...near and far
lies the province of desire’
tegenover Lampman's passieloze ‘I passed through the gates of the city’
te stellen. Duncan Campbell Scott, de vierde dichter in deze groep, reveleerde nog andere aspecten en mogelijkheden van de Kanadese poëzie. In zijn werk komt Matthew Arnold wel eens om het hoekje kijken, daar waar D.C. Scott een drie-eenheid vormt door de volledige overeenstemming van de gedachte, het levensinzicht en de kunstopvatting: zijn kunst, gedragen door een gedefinieerde stijl, sluit homogeen aan bij zijn streven en zijn gedachtenevoluties. Scott is een volmaakt natuurschilder; zijn poëzie ontwikkelde zich gunstig, zijn vers werd meer dan een vastleggen van taferelen. Een philosophische neiging bij hem boeit de lezer die in zijn werk steeds zoeken moet naar een diepere gedachte, een streng intellectuele conceptie van een idee; het gegeven blijft meestal de Kanadese woudpracht. Soms ligt een droeve, ernstige toon aan de basis van zijn gedichten, zoals blijkt uit de eerste regels van ‘Sailor's Sweetheart’, waar de romantische opvatting van het smartelijke liefdegevoel gehuldigd wordt: O if love were had for asking
In the markets of the town,
Hardly a lass would think to wear
A fine silken gown:
But love is had by grieving
By choosing and by leaving
And there is no one to ask me
If heavy lies my heart.
Er heerst een onbestemde macht op aarde die de mensen in hun diepste wezen trillen doet; de geheimzinnige lokroep van de woeste natuur bevat in zich een bovenaardse kracht, een stem die we horen in ‘The Half-Breed Girl’: | |
[pagina 226]
| |
A voice calls from the rapids,
Deep, careless and free
A voice that is larger than her life
Or than her death shall be.
She covers her face with her blanket,
Her fierce soul hates her breath;
As it cries with a sudden passion
For life or death.
Talrijk zijn de contactpunten met Engelse auteurs waarnaar bij Scott kan gewezen worden; bij de lectuur van zijn gedicht valt op hoe de muzikale toon, de rijke kleurenschildering en een verheven gedachte zijn verzen sieren; een serene philosophische inslag accentueert de indruk. De poëet Laureate John Masefield is hem menig inspiratiemotief schuldig. Het Kanadese woud- en bergland moet voor een Europeaan zowel als voor een landsman een wonderlijk fascinerend natuurelement blijken, vermits practisch noch ‘native’ (3) noch immigrerende dichters aan die magische invloed ontsnappen. Campbell's poëzie is er evenzeer onderhevig aan. Alhoewel hij niet als een zwak element in het complex van de ‘First Systematic School’ moet afgeschreven worden, bereikt hij niet het niveau van de vorigen. Waar hij een hoge allure heeft willen aanslaan, is hij misgelopen; zijn ambitieuze natuur streefde wel eens doeleinden na die niet bereikt werden. Eenvoud is een zeer geprezen deugd. Campbell kunnen we alleen hoogschatten om zijn gedichten waarin eenvoudige toestanden beschreven worden; enkele ervan klinken zo vertrouwelijk dat ze tot volksdichtkunst werden; in 1888 publiceerde hij een bundeltje met twintig lyrische stukjes: ‘Snowflakes and Sunbeams’. Daarmee veroverde hij zijn plaats in Kanada's letterkundig repertorium. Wie kan weerstaan aan lieflijke verzen als: The doors are shut, the windows fast;
Outside the gust is driving past,
Outside the shivering ivy clings,
While on the hob the kettle sings;
Margery, Margery, make the thea,
Singeth the kettle merrily.
(From ‘Canadian Folksong’).
Door hun zeer vertrouwelijke inhoud, zo menselijk eenvoudig, behoorden die lijnen onmiddellijk tot de volkspoëzie. Campbell de eenvoudige zong met warmte in het hart; zijn land was hem dierbaar, maar daarboven nog prees hij de eenheid, de broederschap onder alle Engelssprekende volkeren, een entiteit waarin Engeland de rol van moeder en conservator zou houden: | |
[pagina 227]
| |
England, England, England
Girded by oceans and skies
And the power of a world and the heart of a race,
And a hope that never dies.
Campbell hield van het leven, hield van de mensen, vooral wanneer dit alles gezelligheid en vrede bracht aan ‘the inward soul’. Uit de interpretatie van het poëtisch oeuvre van de ‘Systematic School’ blijkt totnogtoe dat deze Kanadezen, immigranten en natives, geen eenheid vormden; een al of niet nauwkeurig omlijnd programma werd niet opgesteld. Toch waren het mannen die weten waar het er bij kunst om gaat. Hun gedachten en gevoelens brachten ze op anderen over dank zij een kloek, harmonieus en geïnspireerd vers. Hun stem werd ook voor 't eerst buiten de grenzen gehoord, waar een warme waardering als beste aanmoediging hun te beurt viel. Zonder het oorspronkelijk talent van de reeds besproken dichters te willen onderschatten, moet ik toch beklemtonen dat een autochtoon Indiaanse vrouw hen overvleugeld heeft. In de verhalen van auteurs als F. Cooper (The Last of the Mohicans) wordt de bittere strijd die de blanken tegen de ‘Natives’ voerden, heel raak beschreven. Vele Indiaanse aanvoerders werden nadien de vriend van de Europese indringers. In 1862 kon het gevreesde opperhoofd van de stam van de ‘Six Nations’ zich verheugen over de geboorte van een dochter Tekahionwahe; ze zou later een Engelse opvoeding en de naam van Pauline Johnson krijgen. Nooit heeft ze haar stamgenoten verloochend, altijd sprak ze met fierheid over de Westelijke gebieden en de erin gelegen reservaties; als blijk van warme hulde heeft de provincie Vancouver deze vrouw een standbeeld opgericht, dat haar blik de Stille Oceaan laat inturen. Haar geest was echter naar 't Oosten gericht. Slaagde Pauline Johnson erin zich boven het normaal autochtone peil te verheffen? Beslist! Ze is geworden wat de Engelsen een ‘outstanding figure’ noemen; zij was zo veelzijdig en verscheiden in haar talent en visie als haar gedachtenkring, haar bewegingsopportunisme en haar realisaties groot waren. Ze heeft flink gereisd, o.a. in Engeland, waar ze op litteraire tournées Kanadese poêzie voordroeg. Slechts twee bundels liet ze ons na; in 1885 publiceerde ze ‘The White Wampun’ en in 1903 ‘Canadian Born’. Beide werken werden gebundeld en verschenen in 1912 onder de titel ‘Flint and Fleather’. Zoals Hans Sachs uit de bergen afdaalde en door zijn ongekunstelde muziek de hardnekkigste ‘Meistersinger’ eerst ontstelde en daarna tot bewondering dwong, zo werkte ook het verschijnen van Pauline Johnson. Deze Indiaanse vrouw en gevoelvolle dichteres schreef gedichten die niet alleen pareltjes zijn in | |
[pagina 228]
| |
de schat van de Engelssprekende volkeren, maar waarvan gerust mag gezegd worden dat ze tot de wereldliteratuur behoren! Roerend, diep menselijk geïnspireerd zoals trouwens geheel haar poëzie is, met een zuiver Kanadese achtergrond, wat slechts in acht van haar gedichten het geval is, klinkt ‘The Song My Paddle Sings’, als een wekroep uit verre gebieden; het gehele gedicht is gedragen door een pijnlijke liefde voor de grootse, woeste Kanadese natuur; er stuwt een Shakespeariaanse kracht door de eerste verzen van deze hymne aan de Geboortegrond: West wind, blow from your prairie nest,
Blow from the mountains, blow from the west,
The sail is idle, the sailor too;
Oh! wind of the west, we wait for you.
Blow, blow!
I have wooed you so,
But never a favour you bestow,
You rock your craddle the hills between,
But scorn to notice my lateen.
‘I have wooed you so’; geen dichter heeft zo pregnant, zo adembenemend zijn hunker naar en zijn affiniteit met het indrukwekkende natuurcomplex van de geboortestreek onder woorden gebracht! Geen bombastische wendingen ontsieren de taal van Pauline Johnson. Haar poëzie bekrachtigt de bewering dat met de eenvoudigste syllaben de ragfijne en de natuurlijkste ontroeringen vereeuwigd worden. Bij ons is Gezelle er het constant bewijs voor. Naïeve eenvoud in gedachte, simpele versstructuur, machtige taalexpressie door gebondenheid van bepaalde woordassociaties (b.v. de werkwoorden die het paddelen door wind en water weergeven: blow-blow, drift-drift, dip-dip, swirl-swirl, dash-dash, reel-reel, sway-sway, swings-swings ten overstaan van de rustidee in stanza II: sleep-sleep), de muzikale passie en soms zelfs het pathos, en tenslotte vrouwelijke fijngevoeligheid, zijn DE karakteristieken van haar poëzie.
Gelukkig werd haar werk geen enggekluisterde prairiepoëzie. Hoewel ze de stem van haar onontwikkelde stamgenoten is en als de ‘First Canadian daughter of the soil’ aangezien wordt, betrad ze de weg die verheft ver boven het eng regionale. Haar poëzie heeft een algemeen Engelse, zelfs internationale inslag. Verzen als ‘We have raced the rapids, we're far ahead; the river slips through its silent bed...’ vertonen een Kanadees decorum, maar de idee welke eruit naar voren treedt, raakt het universele, eeuwige jachtelement in de mens zelf.
Ik wil de bespreking van ‘The Song My Paddle Sings’ - een gedicht dat typisch is voor geheel Pauline Johnson's oeuvre - niet eindigen zonder te wijzen op de diepgevoelde assimilatie die klinkt uit verzen als: ‘For soft is the song | |
[pagina 229]
| |
my, paddle sings’, waarin een van de zuiverste, meest evocatieve stafrijmen uit de Engels-Amerikaanse poëzie voorkomt. De rhythmische extase in zo een woordassociatie equivaleert de puurste muzikale expressie.
Pauline Johnson was de stem van haar rasgenoten, ze heeft zich boven het regionale complex verheven, ze heeft beseft dat Kanada een bloeiende eenheid geworden was, van West tot Oost hecht gebonden door de moderne incarnatie van de prairie ‘Greyhounds’ (hazewinden). Door de weidse Kanadese vlakte heen stormt de C.P.R., de transcontinentale sneltrein, die naar het Westen (Westbound) de hoopvolle gelukzoekers voert: (... I swing to the sunset land,
... the world of promise, and hope and gain
the world of gold and the world of grain,
and the world of the willing hand).
Maar diezelfde reus keert terug uit het ‘land to be’ naar ‘the land of morn’ (Eastbound) en dan omringt hem nog meer charme ‘for I am the homeward bound’.
De volwording van het nationaal bewustzijn vindt in dit dubbeldicht zijn gevoeligste weergave, veel directer voorgesteld dan in de elegische poëzie van Sir Roberts of van Lampman.
Ik heb er reeds op gewezen dat Pauline Johnson zich met hart en ziel aan de Indiaanse stamgenoten en aan Kanada gehecht voelde; dit aspect van haar persoonlijkheid werd niet de limiet van haar poëtische vizie; ze verhief zich tot het niveau van de zuiver humane, cosmopolitische themata, vol mysticisme in gedichten als ‘Give Us Barrabas’, ‘City and the Sea’ en ‘Fasting’.
Zoals ‘The Song My Paddle Sings’ onovertroffen is wegens zijn suggestieve sensaties van de wind en de stroom, wegens zijn ophemeling van het vrije, ongebonden leven, en overwelmt door zijn muzikale overgave, zo blijkt Pauline Johnson zelf een hoogtepunt in Kanada's literatuur wegens haar gezonde, levens-echt-geïnspireerde poëzie, die haar en haar werk boven het normale niveau plaatsen. Ook bij haar zijn de kleurepitheta onovertroffen: ‘golden doors’, voor de intrede in het graanland (dusk unfolded prairie).
Pauline Johnson heeft een morele, melancholische depressie doorgemaakt, die betekenisvol werd om de diepdoordachte ‘sadness’ waarmee ze zelf die periode kenschetste. Lees hier ‘Idlers’ en ‘Wave Won’. Dat ze mystische tendenties incorporeerde bewijst haar gedicht ‘Brier’, waarin ze de Unie (of het verlangen naar Unie) met de Oneindig-Onsterfelijke liefde predikte.
Zo was Pauline Johnson in haar poëtisch oeuvre wellicht de delikaatste figuur uit de Engelse literatuur van de Nieuwe Wereld en toch maar nauwelijks bekend. | |
[pagina 230]
| |
Samen met haar generatiegenoten luidde ze de bloeiperiode van de Kanadese literatuur in, een bloei die weldra zou eindigen, want ‘Canadian Born’, dat ze in 1903 publiceerde, sluit deze eerste periode van merkwaardige activiteit en hoge vlucht af.
1760 tot 1887 vertegenwoordigen de groeijaren waaruit een grote figuur naar voren trad, de vader van de systematische humor, Thomas Chandler Haliburton met zijn roman ‘Sam Slick’. Na 1910 heerst weerom weelde; als meest opvallende exponenten noteren we Pratt en Klein voor de poëzie en Stephen Leacock voor het humoristisch proza.
De mannen van 1880-1890 verenigden zich niet in een school, in die zin dat hun streven commun was; ze vormden eerder een gezelschap waarin we vogels van diverse pluimage aantreffen.
J. DECLEYRE |
|