| |
| |
| |
Geniaal... maar met te korte Beentjes
Knap, in hun genre
1.
ER zijn, ook in de literatuur, mannen die zich specialiseren. Net zoals de mannen der wetenschap zich specialiseren, een heel klein deeltje nemen, en dat deeltje onder de loupe houden. En eigenlijk heeft die manier van arbeiden ons veel voordeel gebracht, daar het blijkbaar de enig mogelijke manier was, om vrijwel àlles te weten te komen. Als we tenminste van de veronderstelling uitgaan, dat het voor de mens, ... dit rechtop-lopende dier, deze aap die zijn knots heeft vervangen door de atoombom... noodzakelijk is om alles te weten te komen. Maar deze specialisatie heeft ook haar nadeel. Het geheel wordt er door in zo uiteenlopende delen gesplitst, dat het een chaos wordt van tegen elkaar opdringende specialiteiten... waarbij het, menselijkerwijze, niet meer mogelijk is het geheel met het oog te overschouwen, of met het verstand te omvatten. Als de wetenschap, op haar beurt, falen zal, zoals de godsdienst heeft gefaald, dan zal de specialisatie daar voor een groot deel schuld aan hebben. Is het niet vreemd, niet tragisch, dat de grootheid van een bepaald iets, tevens de mislukking van dat iets insluit? ... dat in diezelfde bron van het slagen ook de oorzaken van het falen liggen omsloten? ... dat in het leven zelf de klemmen van de dood zitten verscholen?
| |
2.
Ondanks alles: steeds meer specialisatie. En ook in de literatuur verlangt men van de schrijver, dat hij zich een bepaald terrein zal uitkiezen... terrein dat hij nooit meer verlaten zal. Soms hoort men de een of andere zeggen: o, een psychologisch verhaal? Dat is meer het genre van Roelants... En sprekende over iets als ordinaire stofwisseling, - waarover spreekt een mens al eens niet? - zei men zelfs tot mij: dat behoort eigenlijk tot uw domein! Omdat ik daar nu eens toevallig over gesproken heb, ... omdat ik uit een kleine fabriekstad kom, waar de mensen het niet zo breed hebben, met zogezegd fatsoenlijke omschrijvingen van zogezegd onfatsoenlijke dingen, ... omdat ik van mening ben, dat er in de wereld eigenlijk niets onfatsoenlijks is. Maar verre van mij, toch, dat ik mij zou willen specialiseren... de heer beware mij!
En zo ontstaat dan de psychologische roman, het zedenverhaal, - of het onzedelijk verhaal, - de sociale roman, het liefdeverhaal, de roman met de cynische wereldbeschouwing. Zo ontstaat ook het magisch-realistisch verhaal, het existentialistisch en het surrealistisch verhaal. En ik vergeet het allerlaatste: de wetenschappelijke roman.
| |
| |
| |
3.
En ook hier is er een beperking, die het tot een zekere grootsheid brengen kan... vooral als de specialist in zijn soort een genie is. En ik denk aan de boeken van Kafka. Er is daar een beperking, die slechts op zoek is naar de wetten van het noodlot, van het toeval, of van god, - om het even hoe men iets noemen wil, - en die de schrijver tot iets groots en iets nieuws brengt: het wezen van de droom te hebben vastgelegd... het ongrijpbare en onvatbare, dat het wezen van de droom vóór hem was, te hebben vastgelegd in zijn wezenlijke gedaante, in zijn steeds zelfde wisselwerking tussen realiteit en sur-realiteit. En ik denk ook aan de boeken van Miller, waarvan ik veronderstel dat zijn ‘Tropic of Capricorne’ voor latere tijden ‘de’ waarschuwing en ‘het’ meesterwerk zal zijn.
Zeker, er zijn nog tal van andere voorbeelden van grootse specialisatie. En toch, en toch! ... ik blijf als de grootste roman het werk aanzien, dat zoveel mogelijk omvat. Ik verafschuw de specialisatie... neen, ik vrees haar meer... hoe ver zij ons ook reeds heeft gebracht. Mijn verlangen gaat uit naar meer samenbundelende geesten, zoals Dostojewski of Balzac. Alhoewel ook zij... Zeker, ik ben te veeleisend. Toch vindt ge in Dostojewski magisch-realistische bladzijden, zoals die na de moord door Raskolnikof... er zijn psychologische bladzijden, zoals die welke aan de moord voorafgaan... en er zijn bladzijden waarin wordt aangetoond, dat psychologie in de grond slechts wat gekunstelde onzin is, zoals in die waarin Raskolnikof aan een verhoor wordt onderworpen. Er is van alles in Dostojewski, omdat hij werkelijk groot, werkelijk een genie is. En het genie tracht te omvatten en samen te bundelen, waar de specialist slechts scheidt en splitst.
| |
4.
Maar er is ook een andere beperking, die sommigen zich opleggen: een zich volmaken in één genre. En misschien is dat niet steeds uit onmacht, zoals ik eerst meende te moeten geloven. Jawel, in de meeste gevallen is het een blindheid en onwetendheid omtrent alle dingen, die buiten het natuurlijke beperkingsgebied vallen. Meestal zijn het grenzen, waartussen deze mensen leven. Zoals de schilder die aandoenlijke landschapjes op doek brengt, welke steeds in een vage atmosfeer baden... in een doorschijnend mistige atmosfeer ziet ge er vage gestalten bewegen, ziet ge er vage vlekken van huizen, vlekken van boomstammen, vlekken van dieren. Steeds valt er een motregen, of lijkt het een morgenschemering of een invallende duisternis. Beperking dus. Maar een beperking, die voorkomt uit een soort machteloosheid, want de schilder... jammer genoeg, wordt steeds erger bedreigd door blindheid. En dit wetend, beseft ge dat zijn werk in zijn aard een eerlijk werk is: hij geeft de wereld weer zoals hij die, vaag en vlekkerig, ziet. Hij leeft binnen grenzen en deelt ons zijn begrensde wereld in zijn werk mee. Doch kijk nu even, er is ook een beperking, die voortkomt uit willekeur, uit gemakzucht, uit... te korte beentjes zonder
| |
| |
meer. Van die bepaalde atmosfeer, vlekkerig en vaag geborsteld, gaat er een zekere bekoring uit... en die schilder krijgt dan ook navolgers, mensen die verdomd goede kijkers in het hoofd hebben, maar die toch op hun beurt vlekkerige en mistige landschappen schilderen. En dat is een beperking, een specialisatie, omwille van iets heel anders: uit kortzichtigheid, of omwille van het vermeende succes.
| |
5.
Hoe nauwer de grenzen zijn waartussen een werk wordt opgebouwd, hoe kleiner dat werk, naar mijn mening, moet zijn. Maar ruim of eng, als het eerlijk werk is, dan is het ook goed werk.
Er is een welbewuste onmacht, die zich onthoudt van wat te heet of te zwaar blijkt te zijn... en ook in dat soort werk kan men wel iets knaps vinden. Iets knaps, in zijn genre. Doch bij dat soort werk steekt veelal de argwaan onmiddellijk zijn horentjes op: heeft de schrijver zich beperkt, om binnen zijn grenzen toch nog wat te maken, dat goed kon zijn... of heeft hij zich beperkt uit heel ander oogpunten?
Beperkt hij zich niet, omdat hij zich wenst te koop aan te bieden... om b.v. een best-seller te worden, om de kans te krijgen door de filmmaatschappijen te worden opgemerkt, om een bepaald publiek gunstig te stemmen? De laatste tijd ziet ge boeken en boeken, waarvan de schrijver zich niet afvroeg of zijn werk eerlijk was, of hij iets had te zeggen, dat waar of schoon was... maar waarvan hij zich afvroeg of het voldeed aan een bepaalde vraag, aan een mondaine smaak, en of hij de wereldmarkt zou kunnen veroveren.
Het is koopwaar. Het is iets, dat aangeboden wordt, en zich beroemt op een verzorgde afwerking en een stipte bediening. Het is, in zijn genre, foutloos. En, als nu ook de koper tevreden blijkt te zijn, dan is alles afgelopen.
Doch voor u, voor mij? ... Is kunst niet iets méér dan een handelsaccoordje?
| |
6.
Van dat laatste slag zijn de detectiefverhalen, de liefderomans, de verfilmde schlagers de typische voorbeelden. Met een weinig moeite had Edgar Wallace een groot schrijver kunnen worden. Met buiten zijn handelsbeperking te treden, had hij ons kunnen verrijken met een brok schoonheid. Nu, in zijn beperking, heeft hij alleen zichzelf verrijkt... en dan nog maar met bankbriefjes. Zeker, ik weet het wel, ook bankbriefjes zijn iets positiefs, vooral bekeken van het standpunt uit van wie de bankbriefjes opstrijkt. Maar toch! Toch zijn ook een Shaw, en een Wells, en een Huxley niet verhongerd. En zij hebben, geestelijk, rijker geleefd dan Wallace.
Dan een Wallace... dan een Agatha Christie, de ‘koningin van de misdaad’ ...want een Engels tijdschrift noemt haar zo, als we tenminste de omslag van haar boeken mogen geloven.
| |
| |
Men zegt over haar:
Zij beschrijft haar personages met ongeëvenaarde bekwaamheid, en sprankelende geest. Zij laat haar dialogen flitsen en knallen met het raffinement van een romanschrijver. Zij tekent de sfeer en de plaats der handeling tot in de kleinste details. Is het dan te verwonderen dat Agatha Christie's boeken verslonden worden? Veel ervan zijn reeds met groot succes verfilmd geworden.
En het is inderdaad alles zo. Het is, jammer genoeg, inderdaad zo. Ik heb die ‘Tien kleine negertjes’ met spanning gelezen... en ik heb ook de film gezien, en die was nog spannender dan het boek... alhoewel ze daar niet allen gedood worden, en het verliefde paar de moordenaar op het laatste nippertje weet te ontmaskeren. En als Agatha Christie de film met aandacht zal gevolgd hebben, dan zal zij daar in het vervolg rekening mee houden.
| |
7.
Laat nu dat verhaal voor wat het is, - tien mensen die elk een moord hebben begaan, de ene door onvoorzichtigheid, de andere door onbegrip, een derde door zorgeloosheid, een vierde in blinde jaloersheid, enzovoort. Maar allen zijn het misdaden, die niet kunnen gestraft worden. Zij weten van elkander niets af, en worden op een eiland uitgenodigd. Daar blijkt het, dat iemand onder hen van plan is allen de gerechte straf te laten ondergaan. Doch, het gaat hier, voor ons, niet om het verhaal... alhoewel dat in detectiefverhalen steeds hoofdzaak is. Laten wij voor een enkele keer het verhaal als bijzaak aanzien, om met meer aandacht te kijken naar de personages, die Agatha Christie beschrijft. Daar hebt ge de oude rechter, dronken van machtswellust, die beschuldigd wordt een onschuldige te hebben doen veroordelen. En zie toe hoe zij die oude rechter typeert, 's avonds als hij te bed gaat:
Voorzichtig ontdeed rechter Wargrave zich van zijn vals gebit en legde het in een glas water. Zijn dunne lippen vielen in, zijn mond was nu wreed, wreed als de bek van een roofvogel. De rechter sloot de ogen en glimlachte.
Er is de dokter, die geopereerd heeft, toen hij bij drank was. Er is de christelijke oude dame, die haar zwanger dienstmeisje de straat opjoeg en zo in de dood dreef. Er is de snob, de snelheidsmaniak, schoon als een jonge god, die in recordtempo twee kinderen doodreed. De jonge gouvernante, die in onoplettendheid het kind in zee liet verdrinken. De oude generaal, die in blinde jaloersheid een jonge officier een opdracht gaf, welke hij nooit kon uitvoeren. De koloniaal, die in de binnenlanden zijn helpers opofferde, om zich heel alleen te kunnen redden. Enzovoort. En het zijn allen types, die vlijmscherp getekend staan. Het zijn allen mensen. Het is alles zulke perfecte stof, dat gij of ik...
| |
| |
zelfs met onze te korte beentjes, er tien wonderen van boeken hadden kunnen mee schrijven. Bij Agatha Christie is het alleen een spannend verhaal geworden, dat men met groot succes wist te verfilmen. En vanzelfsprekend daalt het peil van haar werk, omdat het absoluut niet in haar bedoeling lag zelfs het een of ander peil te bereiken. Zij schrijft alleen maar om ‘door velen verslonden te worden’. En dat zij blijk geeft van rasecht talent, dat is slechts toevallig. Toevallig zal zij zelf misschien de een of andere dag ontdekken, hoe ze tot heel wat ander dingen in staat is. Doch haar verlangen gaat helemaal die richting niet uit. Haar verlangen bestaat er niet in stroomopwaarts te varen, dingen aan te bieden waar geen kopers voor te vinden zijn, schoonheid aan te bieden waar men slechts spanning verlangt.
En zo komt het, dat zij steeds voortgaat, steeds voortgaat, met te voldoen aan de eisen van haar publiek... Zij schrijft eveneens: ‘Overal is de duivel’, en ‘De laagte’, en wat weet ik nog meer. Dingen die, zelfs in hun genre, minderwaardig mogen genoemd worden. Doch dat geeft niet: het ijzer moet gesmeed worden, terwijl het heet is.
| |
8.
Een tentoonstelling. En ik ontmoet er de schilder zelf, een oudere vriend van mij. En met een ietwat misprijzend gebaar wijst hij naar zijn geschilderde bloempjes, zijn boomgaarden in de lente, zijn wouden in de herfst, zijn met sneeuw overdekte landschappen. Hij was een knap vakman, meer hoeft er niet over gezegd te worden. Vroeger bracht hij zelfbedacht werk voort, zwoegde en ploeterde hij, om uit de stof ziel en leven te stampen. Maar, wij weten het... het publiek verlangt geen ziel en leven, het verlangt bloemetjes. Het verlangt boomgaarden in de lente, en het verlangt sneeuwlandschappen. En, wij weten het nog beter... een mens, ook een schilder, moet eten. En dus probeerde mijn oudere vriend de dingen te combineren. Hij trachtte zijn eigen opvattingen en idealen te behouden, maar ze over te planten in sneeuwlandschappen. Hij slaagde daar niet in. En nu, zijn ietwat pijnlijk gebaar: ge ziet het, zulke dingen schilder ik nu!
| |
9.
En om nu met Jan Mens te beginnen, de schrijver van ‘Koen’ en van ‘De blinde weereldt’. Eerst en vooral, ik ken Jan Mens niet. Het is mogelijk dat hij, soms, tot de een of andere vriend zegt: ge ziet het, zulke dingen schrijf ik nu! En het is ook mogelijk, dat Jan Mens integendeel trots is op de dingen, die hij nu schrijft... dat hij schrijft en schrijft en op alle mogelijke onderwerpen zijn pen scherpt, gelijk jonge dieren op boomstammen hun tanden scherpen.
Want wat is dat nu voor een auteur? Er verschijnt van hem een liefdeverhaal, ‘Lampions der liefde’, ... een ‘leuk’ verhaaltje van een jonge man, en een jong schrijver dan nog wel, die ergens in pension gaat en er het dochtertje
| |
| |
verovert... en die er in slaagt zich op de laatste bladzijde te verloven, en tevens het bericht te krijgen, dat zijn boek als een meesterwerk werd bekroond. En, leg het boekje naast al het andere wat in dat genre verschijnt, en ge zult moeten toegeven dat ‘Lampions der liefde’ een groot deel der liefde-producten van de tafel veegt. Het zou met recht en rede de nobelprijs der Courths-Mahlers mogen wegkapen. Jan Mens is knap in zijn genre... en meer zelfs, hij is knap in om het even welke genre hij beoefent. Hij weet de dingen een tikje humor toe te voegen, - een lach en een traan, - en hij weet er tevens een snuifje van dit en een greintje van wat anders bij te goochelen... alle ingrediënten, die waarlijk noodzakelijk blijken te zijn, en met ongemene vaardigheid tegen elkander worden uitgespeeld. Geniaal... in zijn begrip wat de keukenmeid verlangt voor lectuur.
| |
10.
Doch zie nu... Jan Mens neemt daar geen genoegen mee, doch scherpt ook op andere bomen zijn tanden. In een serie, die ‘Boeken die men nooit vergeet’ wordt genoemd, zal Jan Mens enkele onsterfelijke werken voor de jeugd herkauwen... o.a. ‘Robinson Crusoë’, terwijl ‘Tijl Uilenspiegel’ en ‘De hut van Oom Tom’ in voorbereiding zijn. En meer nog, Jan Mens schrijft niet alleen boeken voor de jeugd, hij schrijft tevens een boek over de jeugd. ‘Koen’ heet het. En het is, verdomme, weer een boek waar niets op af te keuren valt. Het is weer juist dàt, wat men van een kinderboek verwacht. Genre ‘De witte’, genre ‘Bombi Bitt en ik’. De ‘Bibliotheekgids’ zegt er trouwens over, dat de schrijver...
haarfijn de gevoelens ontleedt, de verlangens en daden van de jongen. Zeer geestig vertelt hij hoe... Dit leidt heel dikwijls tot misverstanden en conflicten. Het boek dient warm aanbevolen...
Neen, laten wij er geen aandacht aan schenken, dat men een boek warm aanbeveelt, - een boek kan nu eenmaal van alles zijn, maar dat men het zich ook graag als een soep voorstelt, dat is wel het allerlaatste, - maar meer verdient het aandacht, dat men spreekt van ‘misverstanden en conflicten’. Eilaas, al spoedig begrijpt ge dat het van die ‘misverstanden en conflicten’ zijn, die in een boek zoals ‘Koen’ waarlijk niet kunnen gemist worden. De lezer vraagt waar voor zijn geld. Een liefde-verhaal, en dan moet er de liefde ook dik opgesmeerd worden. Een kinderverhaal, en dan zijn het van die leukstomme ‘misverstanden en conflicten’. En laten we nu eens lezen wat Jo Kalmijn-Spierenburg in ‘De Spiegel’ weet te zeggen:
Dit kostelijk, van gezonde levenslust tintelend boek klaagt niet aan. Het geeft geen problemen. Het doet geen beroep op ons meelij...
Ziet ge, ... net wat we dus meenden te moeten zeggen.
| |
| |
| |
11.
Doch, is het daarmee al? Bijlange niet. Jan Mens schreef ook ‘De blinde weereldt’. En dat is nu eens een boek over een oud huis op de Noordermarkt. De omslag deelt ons zelfs mede:
Met zijn hart dat warm klopt... met zijn oud-Hollandse zin... gelijk Jan Steen en Van Ostade... maar ook met zijn romantische weemoed... met alles wat hem tot de geboren romancier maakt, heeft Jan Mens hier opnieuw een boek gegeven, dat tintelt van leven...
En het ergste komt nog:
Men voelt de verwantschap van de schrijver met de oud-Hollandse schilders, maar ook de verwantschap met moderne kunstenaars als William Saroyan.
Toevallig heb ik het werk van een paar oud-Hollandse schilders gezien, en toevallig heb ik ook het werk van William Saroyan gelezen. En ik moet dan ook onmiddellijk de hand opsteken, en vragen om er niet zo een vaartje achter te zetten. Stop, asjeblief. Alleen maar omdat dat woord ‘verwantschap’ een beetje te lichtvaardig wordt uitgesproken. William Saroyan b.v. is helemaal niet onder te brengen in een rubriek ‘knap, in hun genre’. Jan Mens wel. Jan Mens zou misschien tot heel wat in staat zijn, als hij heel alleen het oerwoud introk, en zich een weg baande... nu echter mogen we alleen zeggen, dat hij behendig het paadje volgt dat vóór hem gebaand werd. Dat hij knap is... in een genre, dat vóór hem reeds helemaal was uitgestippeld.
| |
12.
En tenslotte... ik aarzel, ik ren er omheen als rond een gevaarlijk bijennest... is er het boek van Upton Sinclair: ‘Ford’. Ook dat boek zou in de rubriek ‘knap, in hun genre’ kunnen vallen. Doch, zou het dan niet moeten zijn: meesterlijk, in hun genre?
Meesterlijk is Upton Sinclair. Hij kent zijn sociale geschiedenis gelijk niet één. En hij weet een roman op te bouwen gelijk een vogel zijn nestje, gelijk men in New York wolkenkrabbers bouwt, gelijk Ford auto's bouwt. Hokus pokus pas, en het werk is klaar, is honderd procent in orde bij zo een wonderlijk vakman. Of is het niet meesterlijk, om naast de geschiedenis van Henry Ford ook de geschiedenis te vertellen van een zijner arbeiders? Ford is een energieke jongen van de boerenbuiten, die in een schuurtje een knallend en hotsend ding maakt. En Abner is een jonge knaap, die het hotsende en knallende ding helpt naar buiten duwen, enthousiast is, en zijn mutsje voor Ford afneemt. Ford groeit. De Ford-fabriek groeit uit van een houten schuurtje tot een gebouwencomplex van hectaren en hectaren groot. Maar Ford zelf, de boerenjongen die vrolijk en spaarzaam was geweest, is een gemelijk en bitter man geworden, met rond de
| |
| |
benen en rond de geest een keten van een milliard dollar. En Abner was de jongen geweest, die de wielen aanvoerde... hij had Ford geholpen om in het houten schuurtje de wielen aan zijn eerste auto te zetten, en nu, aan het eind van zijn leven, was hij nog steeds de man gebleven, die wielen voor de auto's aanvoerde. Het is meesterlijk in elkaar gestoken.
En zoals Abner voor Ford, neem ik mijn mutsje af voor Sinclair. Maar, ik kan niet nalaten achteraf te prevelen: meesterlijk... maar in zijn genre.
Neen, laat mij eerst nog eens terugkomen op die ongewone kennis van zaken, op die berg van feiten, die Sinclair over de auto-industrie kon verzamelen. Over de zekerheid waarmee hij spreekt over techniek en financie, over bedriegerijen en transacties, over de moeizame en bloedige groei der vakbonden, en over de nog hardere en bloediger knuppels der politie.
Het wemelt er van dergelijke dingen... neen, het gaat in hoofdzaak over deze dingen. En het is goed, dat zoiets eens gezegd wordt, het is broodnodig. Maar toch, zoals Upton Sinclair het doet, blijft het een genre.
Het is een der buitengewoonste brochures die ik ooit gelezen heb, en ik zal dan ook niet nalaten tot iedereen te zeggen: goed, maar lees nu ook eens wat Upton Sinclair over de Ford-fabrieken weet te zeggen. Doch het is niet dàt alleen. wat ik van een boek verlang. Ik weet het, dit is een wereld, waarin geld en geldverdienen het voornaamste is, waarin leugen en bedrog en humbug triomferen. Het is, om het met een woord van Sinclair zelf te zeggen, een verdorven maatschappij. Maar wat ik in dat-boek-over-die-maatschappij mis, dat is nu ook eens een ander probleem. Upton Sinclair ziet het somberste onrecht, maar hij ziet slechts dàt alleen.
Het is een boek met een strekking. Het biedt niet aan, het staat integendeel ten dienste... Het staat niet in dienst van een publiek, zoals Agatha Christie, zoals Jan Mens. Het staat in dienst van een ideaal. Maar het stijgt niet boven dat ideaal uit, het groeit niet, boven die strekking, tot iets veel méér uit. En daardoor beknot het zich. Daardoor wordt het iets dat knap... neen, dat meesterlijk is, in zijn genre.
LOUIS-PAUL BOON
Agatha Christie: ‘Tien kleine Negertjes’, ‘Overal is de Duivel’, ‘De Laagte’, (Uitg. A.W. Sijthoff, Leiden). |
Jan Mens: ‘Koen’, ‘De blinde Weereldt’, (Uitgeverij Kosmos, Amsterdam-Antwerpen). |
Upton Sinclair: ‘Ford’, (Uitgeverij Pegasus, Amsterdam). |
|
|