De Vlaamse Gids. Jaargang 34(1950)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 183] [p. 183] [Gedichten] Tocht I. Luid licht danst achter de donkere poort. Leg je hand in mijn hand, dan snellen wij voort. Vraag niet waarheen, want alle wegen liggen open naar Gods milde zegen. De boot is getuigd. De blinkende zeilen zullen alle wenkende havens voorbij ijlen. Onze vaart kent doel noch eindlijke rust. Wij verkennen de zeeën van kust tot kust. Berg je lijf aan mijn lijf en wees niet bang. De reis gaat ver, een leven lang. Verder dan de verste horizon vieren wij de vurige feesten der zon. En als jij moe wordt van 't eindeloos gaan, praai ik, luid lachend, een zilveren maan. Tocht II. Paarden slingeren de wilde kop hoog-steigerend tegen de morgen op. Hun verwoede galop slaat tot rokend spoor de aarde onder de hoeven door. Span je spieren tot een hevige vaart naar hel of hemel op een breidelloos paard. Langs dorp en stad. Dronken geschater rolt over land, over water. Wij vegen de wegen. Met davrend geluid hollen wij de storm als dollen vooruit. Hoe hijgt je adem. Wij moeten voort. Achter de nacht ligt een beter oord. Breekt je kracht en sterft je moed, ik rijd verder met sneller spoed. H.W. MUZERIE Vorige Volgende