De ontwikkeling van de pers is haar onafhankelijkheid ten goede gekomen. Het is steeds mogelijk nieuwe opvattingen te verspreiden door een blad op te richten, dat zich kan inburgeren indien het er in gelukt het vertrouwen te winnen, over vakmensen te beschikken en aan een werkelijke behoefte te beantwoorden. Maar pogingen om bij verrassing en met behulp van ettelijke millioenen bladen te bemachtigen of op te richten om het publiek te overrompelen lopen vlugger dan vroeger op een ontgoocheling uit. Ook deze vaststelling is een aansporing om zijdelings een toezicht van hogerhand in te stellen op de pers, op de nieuwsagentschappen of op de andere bronnen van het nieuws. Terwijl bij gelegenheid geklaagd wordt over het in omloop brengen van onnauwkeurig of onvolledig nieuws ontmoet de journalist, die er meer van wil weten, meer dan eens een gordijn, dat gelukkig niet ondoorzichtbaar of ondoordringbaar blijft, indien hij volhardt.
Het belang van de pers is des te meer toegenomen daar de openbare mening vooral van 1918 af een rechtstreeks aandeel heeft gekregen in 's lands beleid. Zelfs de buitenlandse politiek van de regeringen kan zich niet meer onttrekken aan de invloed van de openbare mening, een feit waarmee niet genoeg rekening wordt gehouden bij het beoordelen van de gebeurtenissen. De pers kan in dit opzicht een weldoende of een nadelige invloed uitoefenen, al gaat deze invloed niet in een enkele richting uit zolang er persvrijheid bestaat, vermits er in dit geval bladen van uiteenlopende strekking verschijnen. Een deel van de pers, zoals een deel van de volksvertegenwoordiging, zal een bepaalde politiek steunen; een ander deel zal het als een plicht beschouwen deze politiek af te breken. Het grootste gevaar, dat zou kunnen ontstaan ware, dat de pers haar rol zou beperken tot een weergave van de heersende opvattingen zonder stand te kiezen. De vraagstukken zouden eenzijdig belicht worden, het toezicht op 's lands bestuur zou in grote mate vervallen, het vertrouwen van het land zou er stellig door ondermijnd worden.
Wat is intussen de werkelijke taak van de pers?
Toen Prof. Huizinga dit onderwerp in 1935 behandelde in de Nederlandsche Journalisten Kring betoogde hij, dat een belangrijk deel van deze taak ligt in het negatieve, in het beteugelen van euvelen. Wat de positieve taak betreft was hij van oordeel, dat inlichten niet genoeg is. De pers moet ook voorlichten.
In de Verenigde Staten bracht een commissie, bestaande uit hoogleraren, in 1947 een verslag uit, dat gedrukt werd onder de titel: ‘Een vrije en verantwoordelijke Pers’.
Deze commissie kon haar werk verrichten zonder welke druk ook te ondergaan al werd het onderzoek bekostigd door twee uitgeverijen, namelijk door de maatschappij welke het weekblad ‘Time’ uitgeeft en door de uitgeverij van de Encyclopaedia Britannica, die tijdens de oorlog in Amerikaanse handen is overgegaan. Met de benaming ‘Pers’ werden niet alleen dag- en weekbladen en tijdschriften bedoeld, maar ook de radio, de film en het boek, kortom alles wat tot voorlichting van de openbare mening bijdraagt. Af en toe wekt het de indruk, dat de hoogleraren minder belang hebben gehecht aan de uitdrukking van de eigen mening dan wel aan de berichtgeving. Vandaar hun besluit, dat de bladen