De Vlaamse Gids. Jaargang 34
(1950)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De devaluatie van het pond sterlingAanleiding tot de Britsche devaluatieDE recente internationale monetaire gebeurtenissen hebben geleid tot de wijziging van de externe waarde van een groot aantal valuta's. Deze pariteitsverandering op groote schaal, voltrokken binnen een zeer kort tijdsbestekwerd ingeluid met de devaluatie van het pond sterling, dd. 18 September 1949. De algemeene oorzaken van en de rechtstreeksche aanleiding tot de doorvoering van deze belangrijke monetaire structuurwijziging verdienen in de eerste plaats de aandacht. a) Algemeene oorzaken. De vele moeilijkheden in het huidige internationale betalingsverkeer worden in de laatste instantie overheerscht door het vraagstuk van de dollarschaarschte. De omvang van dit laatste kan statistisch op vrij eenvoudige wijze beschreven worden. Luidens het laatste jaarverslag van het Internationaal Muntfonds was het totale volume van den wereldhandel tijdens het jaar 1948 vrijwel hersteld op het vooroorlogsche niveau. Deze vaststelling houdt echter niet in, dat ook voor Europa de structuur van den vooroorlogschen handel hersteld werd. Zulks blijkt reeds voldoende uit onderstaande tabel, waarin het procentueele aandeel van de belangrijkste gebiedsdeelen in de totale werelduitvoer werd opgenomen.
De opgegeven cijfers wijzen er op dat de Europeese internationale handel zich in ontoereikende mate heeft weten te verbeteren. Hierbij komt nog dat de inter-europeesche handel tijdens het jaar 1948 slechts 69% bereikte van het volume van 1938. Deze verschuivingen gaven aanleiding tot een nagenoeg bestendig onevenwicht in de Amerikaansche betalingsbalans. De Vereenigde Staten financierden in 1947 en 1948 door middel van schenkingen, credieten, enz... een betalingsbalanssurplus van respectievelijk 11,3 en 6,3 milliard dollar. Het Europeesche aandeel in deze bedragen was respectievelijk 6,1 en 3,4 milliard dollar. De voornaamste der aangewende financieringsmiddelen dragen een tijdelijke karakter. De speciale Marshallhulp zal, voor zoover de bestaande plannen geen wijziging ondergaan in 1952 een einde nemen. Ongetwijfeld schuilen in het nieuwe beeld van de internationale handel structureele elementen waarmede blijvend zal dienen rekening gehouden. Vóór 1952 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dient nochtans een meer evenwichtige structuur van de internationale handel nagestreefd. Deze moet in hooge mate vatbaar zijn voor financiering door gewone middelen. Een der hoofddoeleinden van dit streven wordt precies gezien in de gevoelige vermindering van het nijpend dollartekort. Het hoofdmiddel voor de oplossing van dit vraagstuk ligt bij de exportvergroting naar de Vereenigde Staten. Een beeld van de omvang van dit doel vindt men in het feit dat in 1949 de exporten uit Europa 2,8 maal grooter zouden moeten geweest zijn, om het voorhanden dollartekort te elimineeren. De totale omvang van de Europeesche verkoop van industrieele producten aan de Vereenigde Staten, bedraagt volgens P. Hoffmann, minder dan 6/10% van de totale consumptie in de Vereenigde Staten. De opvoering dezer exporten tot 2% zou, volgens dezelfden zegsman, het dollartekort zonder ernstige repercussies voor de Amerikaansche economie kunnen wegwerken. De mogelijkheden tot vergrooting van de uitvoer naar de Vereenigde Staten zijn nochtans niet bijster talrijk. De vermindering van de thans gebruikelijke winstmarges zou hiertoe vanzelfsprekend slechts een zeer bescheiden bijdrage kunnen leveren. Het streven naar verlaging van de productiekosten door middel van verhoogde efficiency van het productieapparaat kan alleen als middel op langen termijn in aanmerking komen. Anderzijds is een strenge deflatiepolitiek, die de verlaging van prijzen- en kostenniveau's zou beoogen, om sociale en welvaartspolitieke redenen ondoenlijk. Ten slotte blijft de wijziging van de externe muntpariteiten ten opzichte van den dollar de eenige uitweg. Het is ongetwijfeld tegen dezen breeden achtergrond dat de noodzakelijkheid van de recente devaluatiegolf in de eerste plaats dient bekeken te worden. De herziening der bestaande wisselpariteiten werd tijdens de voorbije maanden telkens weer met meer aandrang naar voren gebracht. Deze zienswijze vindt steun in het feit dat de Amerikaansche dollar op grond van prijzen- en kostenconsideraties, tijdens het jaar 1949, t.o.v. de andere munten gevoelig onderschat was. Terwijl het indexcijfer der groothandelsprijzen voor fabrikaten in de Vereenigde Staten in de maand Mei jl., op basis 1937, 175 bedroeg, was dit cijfer voor industriëele producten uit West-Europa naar de Vereenigde Staten 210. Van essentieel belang voor het slagen van een dergelijke valutamanipulatie is echter, dat ze niet wordt doorkruist door een te sterke stijging van het binnenlandsche prijzen- en kostenpeil. Het welslagen van de valuta-aanpassing is tevens nog afhankelijk van den stand van de Amerikaansche conjunctuur. De matige terugslag (‘recession’), die voor kort aldaar optrad, zou, indien hij stand hield, de bestaande moeilijkheden van de debiteurenlanden nog vergrooten en ons verder van het ideaal van den multilateralen handel verwijderen. Het bestel van contractueele wisselkoersen, dat behoudens enkele uitzonderingen, - b.v. de Fransche frank, - sedert zijn eerste vaststelling behouden was gebleven, was tot stand gekomen in een periode van nijpende schaarschte. Naarmate het economisch en monetair herstel vordering maakte, kwamen steeds | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grooter wordende anomaliën in de bestaande internationale valutaverhoudingen in een klaarder daglicht te staan. Ze werkten de totstandkoming van bijmarkten - marchés parallèles - in de hand; tevens vormden ze een niet onbelangrijke hinderpaal voor de versoepeling van het internationale handels- en betalingsverkeer. Zoolang er symptomen van schaarschte-economie, zooals het ontoereikende herstel van de productiecapaciteit, het bestaan van inflatietendenzen en van een sterke inhaalvraag aanwezig waren, bleek het de vraag of een pariteitswijziging de verhoopte resultaten zou kunnen afwerpen. Het ‘sellers’-karakter van de internationale markt zou in zulke omstandigheden alleen de inflatoire strekkingen hebben kunnen versterken. Op het huidige oogenblik, nu de internationale concurrentie in gevoelige mate hersteld werd, en de strijd tegen de inflatie een goed eind weegs gegaan is, de productiecapaciteit in nagenoeg alle landen op het vooroorlogsche peil gebracht werd, heeft deze vroegere argumentatie een goed deel van haar kracht ingeboet. De atmosfeer voor de saneering van het oude koersenbestel kon dan ook in het algemeen als gunstig aangezien worden. Daarmede is nochtans nog niets gezegd omtrent de rechtstreeksche aanleiding, noch omtrent de omvang van de monetaire structuurwijziging die zich zoo pas volrokken heeft. b) De rechtstreeksche aanleiding: Deze ligt bij de hachelijke positie van de Britsche goud- en dollarreserves. De beteekenis van Groot-Brittannië als financieel centrum kan moeilijk onderschat worden. Vóór den tweeden wereldoorlog was dit land wegens zijn aanzienlijke onzichtbare inkomsten (buitenlandsche investeeringen en verstrekking van diensten) in staat als evenwichtscheppende intermediair in het handels- en betalingsverkeer tusschen het Westelijk halfrond eenerzijds, een groot deel van Azië en Oceanië anderzijds, te fungeeren. Samen met Duitschland nam Groot-Brittannië trouwens eenzelfde situatie in met betrekking tot het intereuropeesche handelsverkeer. Verder gold Groot-Brittannië als financieel centrum t.o.v. de Sterling AreaGa naar voetnoot(1), zoodanig dat de prijzen van een groot deel van de grondstoffen, die door de West-Europeesche landen worden ingevoerd, in feite sterlingprijzen zijn. Door middel van de uitvoer van ruwe producten naar de dollarzone door de overige sterling-arealanden was Groot-Brittannië in staat het evenwicht in de betalingsbalans t.o.v. het dollargebied te verzekeren. Thans is deze situatie grondig gewijzigd geworden. In plaats van crediteurnatie is Groot-Brittanniê een debiteurland geworden. De oorzaken van dezen ommekeer liggen in hoofdzaak bij: 1) het groote verlies van inkomsten uit buitenlandsche investeeringen; | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2) de ten nadeele van Groot-Brittannië gewijzigde terms of trade. In tegenstelling tot de huidige naoorlogsche periode waren weleer voedselproducten en grondstoffen, in industrieele producties uitgedrukt, uitermate goedkoop. Daardoor is de Britsche handelsbalans sterk deficitair geworden;
3) de stijgende militaire uitgaven.
Onderstaande tabel geeft de samenstelling van het deficit op de Britsche betalingsbalans weer; terzelfdertijd worden aangeduid door welke middelen dit deficiet gedekt werd. (in millioenen £)
Reeds tweemaal sedert het einde van den oorlog heeft Groot-Brittannië een dollarcrisis doorgemaakt.
De eerste maal deed deze crisis zich voor ter gelegenheid van de invoering van de convertibiliteit van het pond sterling op 15 Juli 1947. Deze maatregel werd in feite getroffen in uitvoering van een clausule van de Britsch-Amerikaansche leeningsovereenkomst dd. 6 December 1944. Wegens de buitengewoon sterke afvloeïing van de dollarreserves moest de convertibiliteit reeds op 20 Augustus van hetzelfde jaar worden stopgezet.
De tweede dollarcrisis heeft zich in den loop van het jaar 1949 ontwikkeld. Uit bovenstaande tabel kan duidelijk opgemaakt worden dat het dollardeficit | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op de Engelsche betalingsbilans tijdens het eerste halfjaar van 1949 werkelijk toegenomen is. Verscheidene oorzaken werden hiervoor aangegeven: 1) de lichte teruggang van de conjunctuur in de V.S.A., waardoor de toevoer van dollars uit hoofde van uitvoer van ruwe producten uit de sterling-area, gevoelig verminderde;
2) de groeiende dispariteit tusschen de Britsche en de Amerikaansche uitvoerprijzen, waardoor én de concurrentie met Amerikaansche goederen én de uitvoer van Britsche producten naar de dollarzone moeilijker werden;
3) de opgenomen tabel stelt scherp in het licht, dat de eigen goud- en deviezenreserves meer en meer de last van het deficit t.o.v. de dollarzone te dragen hebben. De geschetste ontwikkeling deed dan ook de Britsche goud- en dollarreserves slinken tot 1.636 millioen dollars op 30 Juni 1949. Kort voor de devaluatiemaatregelen bedroegen ze nog slechts 1.330 millioen dollars. Van officieele zijde werd een reserve ten bedrage van £450 millioen (1.800 millioen dollars) als een strict minimum beschouwd. Vanzelfsprekend werden van overheidswege maatregelen getroffen om de de verdere afvloeiïng van de monetaire reserves te beteugelen.
a) Tijdens de in Juli 1949 te Londen gehouden conferentie werd aan de ministers van financiën van het Gemeenebest de aanbeveling gemaakt om op zeer korten termijn tot een verlaging der dollarimporten met 25% te geraken. Tevens werd van Britsche zijde besloten de begrootingsuitgaven van het volgend begrootingsjaar, dat op 1 April 1950 aanvangt, met 5% te besnoeien.
b) op de zoogenaamde ABC-conferentie, die op 7 September te Washington aanving, werd tusschen de ministers van financiën van de V.S., Groot-Brittannië en Canada, overleg gepleegd over de middelen om de Engelsche betalingsbalans uiteindelijk tegen het einde van 1952 in evenwicht te brengen. Ten dien einde wordt gestreefd naar verhooging van de dollarinkomsten van de sterling-area. De practische resultaten waartoe de besprekingen geleid hebben kunnen als volgt worden samengevat:
1) De drie landen zullen popingen aanwenden om den stroom van particulier Amerikaansch investeeringskapitaal naar de sterling-area en andere gebiedsdeelen van de wereld aan te moedigen. Op de diensten van de Wereldbank en van de Import-Export Bank zal op versterkte wijze beroep gedaan worden.
2) Zoowel Canada als de Vereenigde Staten zullen hun reserves aan zoogenaamde strategische producten vermeerderen. Hierdoor komt de sterling-area nagenoeg automatisch in het bezit van meer dollars.
3) Groot-Brittannië werd gemachtigd om Marhall-gelden ook buiten de V.S. te besteden (aankoop van Canadeesche tarwe). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4) Zoowel de Amerikaansche tarievenpolitiek als de douaneprocedure zullen een versoepeling ondergaan, ten einde de invoer van vreemde goederen in de hand te werken.
Terzelfdertijd werd een plan ontworpen voor min of meer bestendig overleg tusschen de drie mogendheden. In dit opzicht vertoont de ABC-conferentie een zekere gelijkenis met de drie-partijen-overeenkomst die in 1936 tot stand kwam.
c) De getroffen maatregelen passen in het kader van den nog veel beduidender stap waartoe reeds voor de aanvang van de conferentie besloten werd, nl. de devaluatie van het pond sterling. Deze laatste werd eerst op 18 September door de Britsche minister van financiên, Sir Stafford Cripps aangekondigd. Dientengevolge werd de koers van het pond van $4,03 op $2,80 gebracht, hetgeen neerkomt op een devaluatie met 30,52%. Het nieuwe goudgewicht van de Britsche munteenheid komt op 2,48828 gram fijn goud te staan, waar het vroegere goudgewicht 3,58134 gram fijn bedroeg. De officieele goudprijs die in Engeland £8 12/3 per ons fijn bedroeg, werd verhoogd tot £12,8 per ons. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beoordeeling van de Britsche pariteitswijzigingDe noodzakelijkheid van de devaluatie van het pond kan geenszins betwist worden. Wat echter wel van verscheidene zijden zeer heftig bekritiseerd wordt, is de grootte van deze devaluatie. Dit hooge besnoeiïngspercentage verklaart trouwens voor een goed deel den omvang van de devaluatiegolf die uit de wijziging van de dollar-pondenkoers is voortgesproten.
Op basis van de huidige pariteit is het pond sterling onderschat, hetgeen Groot-Brittannië voorloopig althans een niet onaanzienlijk concurrentievoordeel verschaft. Een wetenschappelijk verantwoorde verklaring van de pariteitskeuze werd van Britsche zijde niet geleverd. Kort voor de devaluatie werden de verschillende soorten transferabele sterlings te New York verhandeld tegen koersen welke schommelden van $3,10 tot $3,20. Daar werd de meening geopperd dat bij de bepaling van den nieuwen koers, de Engelsche regeering zich heeft laten leiden door de vrije marktsituatie, waar de zoo pas vermelde koersen genoteerd werden. Daarbij werd een veiligheidsmarge van ongeveer 10% voorzien.
Meldenswaardig in hetzelfde verband is nog dat de pariteit van $2,80 ongeveer overeenstemt met de koers waartegen papieren ponden te New York verhandeld werden.
In een artikel, getiteld ‘The Value of the Pound’, dat verscheen in The Economic Journal van Juni 1949, heeft Colin Clark getracht een antwoord te verschaffen op de vraag bij welken ponden-dollarkoers de Britsche betalingsbalans in 1952 sluitend zou kunnen gemaakt worden. Hierbij gaat hij uit van diverse hypothesen die overeenstemmen met verscheidene vormen van economische en monetaire politiek. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C. Clark's verschillende hypothesen worden hierna opgesomd; tevens wordt voor ieder geval de volgens hem wenschelijke dollar-pondenpariteit aangeduid.
Volgens C. Clarck benadert de derde hypothese het dichtst de bestaande werkelijkheid, zoodat een grondige wijziging van de huidige politiek vooralsnog niet moet verwacht worden. Treffend mag het heeten, dat de in September vastgestelde wisselverhouding een hooge mate van overeenstemming vertoont met de enkele maanden tevoren, door Clarck op grond van hypothese III berekende pariteit. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Speciale aspecten van de devaluatie van het pond sterling1. Vergelijking met de devaluatie van September 1931. De omstandigheden waarin de jongste devaluatie van het pond plaatsgreep, verschillen in menig opzicht van deze waarin de ‘devaluatie’ van September 1931 (het zwevend maken van het Pond Sterling) geschiedde. De devaluatie in 1931 zette Groot-Brittannië in een relatief voordeelige positie tegenover de rest van de wereld, aangezien het voorbeeld van Groot-Brittannie onmiddellijk slechts door enkele landen, o.m. de dominions, werd gevolgd. De landen van het zoogenoemde goudblok, waarvan België, Frankrijk, Nederland en Zwiserland deel uitmaakten, zijn met een aanzienlijk tijdsverschil tot devaluatie van hun munt overgegaan. Deze omstandigheid alleen dat de devaluatie in 1949 een vrijwel collectief monetair gebeuren was, opent heel wat minder gunstige perspectieven voor Groot-Brittannië. Destijds kende Engeland een aanzienlijke werkloosheid; door middel van het concurrentievoordeel, door de devaluatie verschaft, konden ongebruikte arbeidskrachten en productiemiddelen in het productieproces ingeschakeld worden. Op het huidig oogenblik kent de Britsche economie een toestand van volbezetting | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(full employment). De vermeerdering van de exportcapaciteit zal dienvolgens vooral dienen te verloopen via overschakeling van reeds aangewende productiefactoren naar de exportindustriën, ofwel via vermeerdering van de arbeidsproductiviteit of verdere inkrimping van den levenstandaard. Vanzelfsprekend zijn de inflatiegevaren onder dergelijke omstandigheden ook veel sterker. De devaluatie van 1931 werd nagenoeg onmiddellijk gevolgd door een aanzienlijke verhooging van de productiviteit en van een krachtige besnoeiing van de overheids- en private uitgaven. Luidens de verklaringen van Sir Stafford Cripps moet niet op een gevoelige vermeerdering van de productiviteit op korten termijn gerekend worden. Van een inkrimping der publieke uitgaven van denzelfden omvang als deze die na 1931 werd toegepast, valt er tot dusver weinig te bespeuren. De voorgenomen besparingen op de staatsuitgaven bedragen amper £280 millioen, hetgeen vanzelfsprekend te weinig is om de inflatietendenzen doelmatig te bestrijden. Ook vanwege een vermindering van de private uitgaven door middel van belastingsverhooging, loonsverlaging en vermindering van de sociale toelagen, hoeft voorloopig niet veel verwacht te worden. Vooral de ontoereikende inkrimping van de nominale koopkracht verklaart waarom het vertrouwen in het pond sterling nog niet helemaal hersteld is. Dit is ook wel de hoofdreden waarom het pond op de vrije markt zelfs beneden de nieuwe, op grond van prijzenconsideraties lage, pariteit genoteerd wordt. Samenvattend kan men zeggen, dat, waar de devaluatie van 1931 vooral een economische ondergrond had, deze van September 1949 eerder gelegen is in de financieele crisis die Groot Brittannië sedert het einde van den tweeden wereldoorlog heeft te doorworstelen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De devaluatie en het Britsche prijzenpeilLuidens officieele berekeningen is het aandeel van de dollargoederen in het Engelsche indexcijfer der kosten van levensonderhoud ongeveer gelijk aan 16%. Aangezien de sterlingprijzen van deze importgoederen, tengevolge van de devaluatie, met nagenoeg 44% zullen stijgen, wordt de hieruit voortvloeiende hausse van het indexcijfer der levensduurte geschat op ongeveer 7%. Over de prijzenbeweging die op de devaluatie gevolgd is, kan vooralsnog weinig gezegd worden. Het indexcijfer der kleinhandelsprijzen, zooals gepubliceerd door het ministerie van Arbeid, onderging slechts een zeer geringe schommeling tijdens de maand September; het indexcijfer was toen 111,7, tegen 111,3 in de vorige maand (17 Juni 1947 = 100). Daarentegen schijnt het indexcijfer der groothandelsprijzen dat door ‘The Statist’ berekend wordt, reeds zeer duidelijk den invloed van de devaluatie ondergaan te hebben. Het verloop van dit indexcijfer wordt hieronder weergegeven: Augustus, 262,5; September, 285,7; October, 291,5. Ten opzichte van het cijfer van Augustus bedraagt de stijging 8 1/2% in September en 11% in October. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het door ‘The Economist’ opgemaakte indexcijfer der gevoelige prijzen (basis 1935 = 100) weerspiegelt wellicht nog beter de prijsstijging, die na de devaluatie ingetreden is. Het totaal indexcijfer is van 280 op 16 September tot 341, op 26 September, gestegen, wat een hausse met 22% betekent. Op 22 November bedroeg dit indexcijfer 334, hetgeen met een stijging van 19% t.o.v. het cijfer van vóór de devaluatie overeenstemt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De buitenlandsche handel na de devaluatieExportgoederen verkocht tegen denzelfden prijs als voor de devaluatie zullen thans per eenheid 30,52% minder dollars opleveren. Het volume van den uitvoer naar de dollarzone dient derhalve met nagenoeg 44% verhoogd te worden, teneinde dezelfde dollaropbrengst te leveren als voorheen. Anderzijds zullen uitvoergoederen verkocht tegen den ouden dollarprijs 44% meer ponden opleveren. Het is binnen deze grenzen dat het potentieel voordeel van de devaluatie van het pond moet gezocht worden. De mogelijkheid van aanwending van dit voordeel hangt grootendeels af van den invloed die de devaluatie zal uitoefenen op prijzen en kosten. In dezelfde mate waarin de sterlingkosten van den Britsen uitvoer stijgen, zal ook de prikkel tot exporteren, die van de devaluatie uitgaat, verslappen. Dat een kostenstijging onvermijdelijk is, blijkt reeds uit de omstandigheid dat de grondstoffeninvoer, zoowel die uit de dollar- als uit de sterlinggebieden, verduring zal ondergaan. Bij gelijkblijvende exportprijzen in sterling zou, volgens een schatting van ‘The Economist’ de vermeerdering van den dollar opleverenden export noodig om het huidige zichtbare tekort op de handelsbalans met de Vereenigde Staten en Canada weg te werken, nagenoeg 144% moeten bedragen. Een uitzetting van den uitvoer met den omvang, welke op grond van bovenstaande berekening noodig zou zijn, impliceert een groote elasticiteit van de Amerikaansche vraag, een succesvolle weerstand tegen kostenstijging en een niet minder succesvolle concurrentie met andere Europeesche landen op de Amerikaansche markt. De eerste resultaten van den Britschen buitenlandschen handel laten nog niet toe den invloed van de devaluatie volledig te schatten. Zoowel in waarde als in volume is de algemeene uitvoer tijdens de maand October met ongeveer 10% toegenomen. Opmerkenswaardig is wel dat de pondenopbrengst per uitgevoerde eenheid niet hooger schijnt te liggen dan voor de devaluatie, ofschoon rekening moet worden gehouden met kooporders, die wegens de devaluatiegeruchten, werden achtergehouden en thans op de markt verschijnen. Wat de uitvoer naar de Vereenigde Staten en Canada betreft, is deze, naar de waarde echter met respectievelijk 35% en 20% uitgezet. Aan de invoerzijde bedraagt de stijging in waarde tijdens dezelfde maand nagenoeg 11%, waarvan reeds nagenoeg 8% aan den invloed van de devaluatie toe te schrijven is. Hieruit vloeit voort dat de cijfers van den buitenlanschen handel reeds goed den invloed weerspiegelen van den gewijzigden Britschen ruilvoet (verhouding tusschen in- en uitvoerprijzen). A. DEVREKER |
|