De Vlaamse Gids. Jaargang 34(1950)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] [Gedichten] Meisje voor CARLA Zij strekt de handen, want zij vraagt zoveel: De zon, de maan, de sterren en de bloemen; Zij heeft aan al wat leeft haar eigen deel, En eigen namen om het te benoemen. Zij speelt het liefst met dieren, warm en trouw, Zij zingt haar liedjes bij een stromend water; De grote mensen lachen veel te gauw, Of spreken Engels en beloven: ‘later...’ Zij weet geheimen die geen ander weet, Zij kent verborgen schatten en paleizen; Wanneer men haar, die stil kan zijn, vergeet, Is zij ver weg en droomt van vreemde reizen. Zij is nog onbewust van elk gemis, Zij kan de wereld om haar vinger winden; De wereld, die soms blij, soms droevig is, En waar zij nooit den weg zal kunnen vinden. [pagina 31] [p. 31] Paradijs Hij ziet haar liggen op het donker mos, Dat brons-gekleurd door zon hun komen beidde; Zijn armen tintelen; hij weet haar huid Zeer koel en huiverend van zoet verwachten. Zijn ogen glijden van het krullend haar, Langs haar ontwapenende jonge borsten, Tot waar de benen, glanzend en gestrekt, Als lange stengels zijn aanééngesloten. Geliefde onder zwaar beschuttend groen, Omkranst door braam en ranke kamperfoelie; Onder haar voeten kruipt een speelse slang, En langs haar ogen strijkt een blauwe vlinder. Hij knielt verrukt, en fel klopt in haar keel Gelijk een vogelhart, een kleine ader; Zij glimlacht bevend als zij opgetild, Het donker bonzen hoort van zijn verlangen. Zijn handen strelen en zijn warme mond, Drinkt aan haar mond met gulzig-volle teugen; In liefde-zware stilte golft en deint Hun adem rythmisch in een hunkrend hijgen. Dan buigt zijn hoofd zich naar de zachte kuil, Die tussen hals en schouders hem vertedert; Zijn hartstocht zoekt de bedding van een nest, Waar koestring is als onder warme vleugels. Verrukking spant een strakke ronde boog, Waar gouden pijlen siddrend aan ontschieten; De hemel en de aarde worden één, Wanneer haar wil zijn willen heeft begrepen. Zij liggen stil-omstrengeld, zonder zien, Hun leden loom, het hart op lichte wolken, En als zij zinken in een tijdloos Niet, Zijn hun gezichten argloos of zij sliepen... K.H.R. DE JOSSELIN DE JONG Vorige Volgende