De Vlaamse Gids. Jaargang 33
(1949)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 757]
| |
Kroniek van de geschiedenisTOT het meest opvallende in zake historische publicaties uit de jongste weken, dient wel gerekend het bijna gelijktijdig verschijnen van twee banden waarvan het ene een einde, het andere een begin uitmaakt. Deel VI van de Geschiedenis van Vlaanderen is, tien jaar na deel V, tenslotte toch van de pers gekomenGa naar eind(1). De zo keurige uitwendige verzorging is gebleven, het boekdeel is heel wat korter dan de voorgaande, het staat ook heel wat lager. De Geschiedenis van Vlaanderen is ongetwijfeld nooit een succes geweest, tenzij commercieel. Naast eerste-rangsbijdragen kwamen steeds minder geslaagde. Het opzet alleen, een geschiedenis der Vlaamse gewesten, was reeds onbegrijpelijk. Het Vlaamse deel van België is immers slechts door de oprichting van de Belgische staat in 1830 een eenheid geworden, een gebied dat, binnen eenzelfde land, gemeenschappelijke karaktertrekken bezat. Voordien viel dat gebied uiteen in een aantal vorstendommen, die heel weinig naar mekaar opkeken! Deel VI van de Geschiedenis van Vlaanderen bevat in beginsel vier ‘Boeken’, maar al dadelijk mogen we er een afschrijven. Het had geen zin een uitgebreid hoofdstuk te willen wijden aan de ‘Sociale Stromingen’ in het Vlaamse land; de sociale geschiedenis van dat gebied moet immers nog van A tot Z bestudeerd en a fortiori geschreven worden, en prof. van Goethem heeft dan ook niets anders kunnen doen dan een tiental bladzijden algemeenheden te geven.
Het ‘boek’ over economische geschiedenis is van de pen van prof. van Werveke. Dit volstaat reeds om te laten vermoeden dat het grondig, degelijk en duidelijk is. Men mag ook m.i. lof toezwaaien aan dr. Lissens, die ‘Het Geestesleven’ te behandelen kreeg; men dient hem nochtans wel te verwijten dat dit ‘geestesleven’ door hem uitsluitend als kunst en letteren wordt opgevat. De grotere helft van de band is van Dr. Lamberty. Het beoogt een geschiedenis van de Vlaamse Beweging te zijn. Het is echter geen geschiedenis, maar apologie, wat heel wat anders is. Dat apologetisch standpunt kan gerechtvaardigd blijken, echter niet in de ‘Geschiedenis van Vlaanderen’.
Het andere werk waarop ik zinsspeelde is de prachtige ‘Algemene Geschiedenis der Nederlanden’,Ga naar eind(2), waarvan deel 1 zo pas verschenen is. De uitwendige verzorging is onberispelijk. De opzet - een geschiedenis van alle de zeventien Nederlanden - is bekoorlijk, de inhoud staat op een verheven peil. Dat eerste deel gaat tot 925 en vangt aan met de voorgeschiedenis. Niemand, of hij zal het met belangstelling lezen, ook al maar omdat men, noch in Noord noch in Zuid, bekend is met de geschiedenis van het andere gewest. Onder de medewerkers noemen we Mej. H. Danthine, van de Luikse Universiteit (De praehistorie van het Zuiden); Mevr. G. Faider-Feytmans (De Romeinse beschaving in de Nederlanden); Prof. Ch. Vertinden (De Frankische kolonisatie) en Prof. F.L. Ganshof (Het tijdperk van de Merowingen | |
[pagina 758]
| |
en het tijdperk van de Karolingen). Een standaardwerk dat mede onder de leiding staat van prof. van Werveke.
***
Laten wij nu even van het ene uiterste naar het andere gaan, van die lijvige standaardwerken naar korte, meer of min vulgariserende werkjes. Ik meen de aandacht van de lezer eerst te moeten vestigen op een heel dun vulgarisatie-boekje, verschenen in de reeks ‘Dienst voor opvoeding in het Leger’. Het betreft ‘Grote Belgische reizigers vóór de 19e eeuw’ (een ongelukkige titel!, die dan nog niet wezenlijk de inhoud dekt), en werd geschreven door Luit. J. VerbruggenGa naar eind(3), ongetwijfeld onze beste specialist in militaire geschiedenis. Indien ik deze brochure hier vermeld, is het minder om de tweede helft ‘Grote Belgische reizigers’, waarvan de inhoud overeenstemt met wat men in andere werken van die aard vindt maar opvalt door de gewetensvolle documentatie van de schrijver), dan wel om de eerste helft, uitsluitend aan de deelname van onze voorouders aan de Kruistochten gewijd. Dit is het eerste betrouwbare, secure, en volledige overzicht van die gebeurtenissen dat ik te lezen kreeg. Het behandelt uitsluitend de feitengeschiedenis, dus de politieke en militaire aspecten, maar dan met een grondigheid, een preciesheid, een duidelijkheid, die het onovertroffen maken, ondanks het korte plaatsbestek.
Betreffende de late middeleeuwen is zopas een heerlijk boekje verschenen, een waar juweel naar uiterlijk en inhoud. Het is de Geschiedenis van de Brugse Beurs, door Dr. J. MaréchalGa naar eind(4). Wie het leest zal erin vernemen welke polemieken onder de geleerden werden gevoerd rondom het al dan niet bestaan, vanaf de 14e eeuw tenminste, van een handelsbeurs - de eerste van Europa - te Brugge. Hij zal er van de overtuigende argumenten van Dr. Maréchal voor het bestaan van deze beurs kennis nemen. Hij zal ook een paar heerlijke platen te zien krijgen en heel wat vernemen over de familie ‘van der Beurze’ - typische vertegenwoordigers van het Brugse handelspatriciaat uit het bloeitijdperk - en haar huis, de ‘Beurs’. Hij zal er in zien hoe Dr. Maréchal die, naar ik vermoed, verzocht werd zijn betoog niet al te zeer met geleerdheid te overladen, handig deze klip heeft omzeild door de 42 bladzijden heel klaar en degelijk exposé te laten volgen door evenveel bladzijden nota's en documenten, die hij, wie ze niet interesseren, niet eens hoeft om te slaan, maar die dan toch ter beschikking worden gesteld van de wetenschappelijke vorsers. Maar ik weet niet of het meest treffende in deze publicatie niet is het feit, dat ze door een bankvereniging, de Bank van Roeselare, werd gefinancierd, nadat diezelfde bank het aloude huis van der Beurze grondig had laten restaureren. Dit prachtige gebaar, deze blijk van waardering voor geestelijke waarden, is een heerlijk voorbeeld voor onze grote Vlaamse ondernemingen.
*** | |
[pagina 759]
| |
Komen we aan zowat de grens tussen middeleeuwen en moderne tijden, omtrent 1500, dan rijst voor ons, door Dr. J. Brouwer, de te jong gestorven hispanisant, ten voeten uitgebeeldGa naar eind(5), het aangrijpend tragische figuur op van Johanna de Waanzinnige, de eigen moeder van Keizer Karel. Eigen moeder, ja, maar de keizer in wiens rijk de zon nooit onderging hield ze, geheel zijn regering door (Johanna overleed in 1555, het jaar waarin Karel afstand deed van de troon en van de macht) opgesloten in een donker kasteel, waar ze niet eens in het park mocht wandelen, waar ze overgelaten was aan liefdeloze verpleging, aan onheuse koelheid, aan tergende waakzaamheid. Indien iemand zich soms over haar zorgen maakte, was het niet de zo gevierde keizer Karel, maar Filips II! Waarom weid ze opgesloten gehouden? Daar ligt de knoop van dit tragische lot: ze was geesteskrank... of men wilde het doen geloven. Immers, was ze gezond van geest, dan kwam de kroon over het wereldrijk haar toe, en niet haar zoon Karel! Geesteszwak of niet, ze moest dus als gek worden doodgeverfd. Maar was ze het dan eigenlijk? Dat is de martelende vraag, die de lezer van Brouwer's boek zich steeds opnieuw weer stelt. Het antwoord is waarschijnlijk, dat ze inderdaad wel aanleg had voor geestesstoornis, dat deze aanleg voedsel vond in haar hartstochtelijke liefde voor haar echtgenoot Filips de Schone, in haar brandende jaloezie waartoe hij meer dan aanleiding gaf, en ten slotte in de plotse dood van de toch zo geliefde man. Zwakke symptonen van geestesstoornis zullen dan door politieke belangen onmiddellijk worden uitgebuit. Johanna moest en werd uitgeschakeld, angstvallig van de wereld afgezonderd, en haar reeds zwakke brein raakte reddeloos beneveld in de bijna een halve eeuw (1509-1555) lange opsluiting in de burcht van Tordesillas. Daar stierf ten slotte de troosteloze koningin, die in de nacht van Castilië weken lang met het lijk van haar man had rondgazwerfd.
***
Het ‘Handboek tot de staatkundige Geschiedenis der Landen van onze Beschavingskring van 1648 tot Heden, deel I, 1648-1763’Ga naar eind(6) zal zonder enige twijfel grote diensten bewijzen. Men zou het best karakteriseren als een doorlopend verhaal van de gebeurtenissen, liefst van de politieke, diplomatische en militaire aspecten. Het verdient aanbeveling door de grote rijkdom aan feitenmateriaal en door de grondige beheersing van het gebeuren door de schrijver, waardoor steeds de belangrijkste feiten naar voren worden gebracht. Soms is het verhaal wel wat ingewikkeld, vaak mocht men misschien wensen, dat de auteur de eenvoud boven de volledigheid had verkozen. Maar dan had ook dit wellicht klachten uitgelokt. Laten wij dus besluiten dat dit handboek een volledig en betrouwbaar beeld geeft van het (vooral externe) historische gebeuren, in wat de auteur ‘onze beschavingskring’ noemt. Daardoor staat het vooralsnog alleen in het Nederlandse taalgebied.
*** | |
[pagina 760]
| |
Met Bartstra's handboek hadden we het jaar 1763 bereikt, het jaar van de diepe vernedering van Frankrijk, dat zich voor goed moet gewonnen geven tegenover Engeland. Tien jaar vroeger was de merkwaardige man geboren, waarvan de Engelse politicus en diplomaat Duff Cooper een levensbeschrijving heeft gebrachtGa naar eind(7), Charles-Maurice de Talleyrand-Périgord, meer bekend als kortweg Talleyrand. Bij het horen van de naam reeds stelt de lezer zich wellicht te weer: Talleyrand, is dat niet die cynische grijsaard, die omkoopbare diplomaat, die landverrader die Frankrijk en zijn weldoener Napoleon in volle strijd in de rug schoot? Wel, het is zo of het is niet zo, het hangt af van de gezichtshoek die men kiest. In feite woedt nog steeds een posthume strijd tussen Napoleon en Talleyrand, waarbij Napoleon het trouwens wel bij het nageslacht schijnt gewonnen te hebben: wel niet omdat zijn zaak de beste is, maar omdat de man met het zwaard het in de volksverbeelding wel altijd zal winnen van de man met het brein; vrijwel iedereen immers spreekt vandaag met eerbied over de keizer, met minachting en misprijzen over de gewezen bisschop van Autun, en nochtans is het Talleyrand die Napoleon heeft overwonnen! Geen alledaagse persoonlijkheid moet de man geweest zijn, die zich onder al de regimes welke Frankrijk van 1789 tot 1848 heeft gekend, op het voorplan heeft weten te stellen: door geboorte vooraanstaand onder het Ancien Régime, was hij een der leiders van de hervormingsgezinden tijdens de gematigde fase van de Franse revolutie, werd hij minister onder het Directoire, speelde hij een grote rol in de staatsgreep waardoor Bonaparte aan de leiding van de staat kwam, was, met Fouché en Napoleon zelf natuurlijk, een der allermachtigsten onder dit nieuwe regime; wat lastiger was, hij werd tijdelijk staatshoofd in de tussentijd van de val van Napoleon af tot de aankomst van Lodewijk XVIII, eerste-minister onder deze koning, en zag zich nog het eerste-ministerschap aanbieden onder het nieuwe regime van Louis-Philippe. Was hij dan zo soepel, zo kruipend, dat hij met elk regime wist goed te staan? Het zou al heel onwaarschijnlijk zijn, maar het is daarenboven onjuist, en de verklaring is, dat Talleyrand met buitengewone schranderheid steeds heeft gezien, - en in het geval van Napoleon of van Louis XVIII b.v.b., vele jaren bij voorbaat, - dat een regime zich door zijn dolle politiek zelve veroordeelde. Daar deed hij niet aan mee, en zo stond hij steeds in de oppositie wanneer het regime ineenstortte. Waarom heeft hij dan zo'n slechte naam? Voor een deel wel, omdat hij het verdiende; in geldzaken is zijn gedrag op generlei wijze goed te praten; maar hij was lang niet de enige waarover er iets te vertellen viel. Wat hem bovenal heeft geschaad, is dat hij gelijk kreeg tegen Napoleon. Vele jaren vóór de val had hij de keizer gewaarschuwd, dat er een einde moest gesteld worden aan die onzinnige oorlogen, aan die niets ontziende veroveringszucht. Herhaaldelijk had hij erop gewezen, dat Frankrijk bondgenoten moest hebben, dat een evenwicht in Europa moest geschapen en niet een steeds wankelend overwicht. Hij heeft meer gedaan dan het de keizer zeggen. Hij heeft op eigen hand | |
[pagina 761]
| |
gepoogd het te verwezenlijken, heeft zelf contacten aangebonden met de vreemde machten. Hij heeft nog meer gedaan: nadat al zijn raadgevingen met een hoongelach werden beloond, heeft hij bewust, met koene durf, de andere mogendheden tegen Napoleon opgestookt, omdat hij geen andere oplossing meer zag voor Frankrijk dan het omverwerpen door alle middelen van een verderfelijk regime. Veroordeelt men dit, dan dient men ook consekwent de Duitse samenzweerders, die in volle oorlog Hitler poogden te verdrijven te veroordelen. Zeker is, dat, ware hij geslaagd, er niets zou veranderd zijn - aangezian Napoleon toch ten verderve opgeschreven stond - maar dat millioenen levens waren gered geworden. Zo moet men Talleyrand zien, als de man die de juiste politiek voor zijn land heeft bepaald, die niets ontzag om deze politiek te doen triomferen, die ten slotte door het verloop van de geschiedenis zelve in het gelijk werd gesteld, maar die daarom moest worden doodgeverfd door alle voorstanders van de Napoleonlegende. Deze legende staat of valt met het figuur van Talleyrand: hij moet een verrader en een schurk zijn, zoniet is Napoleon een onverantwoordelijke mensenmoordenaar...
Dat zijn dan de beschouwingen, die bij de lectuur van Duff Cooper's boek te voorschijn treden. Ik voeg er nog aan toe, dat dit boek aangenaam geschreven is, en dat de vertaling weinig te wensen overlaat.
***
Last not least, een heel merkwaardig boekje dat mij eerder toevallig in de handen viel. De schrijver is A. Maertens, de titel luidt ‘Leven en dood van een bank in de 19e eeuw’Ga naar eind(8). Ik heb het in een adem doorgelezen, tenminste de vijf eerste hoofdstukken (er zijn er negen). Het is het m.i. spannende verhaal van de bloei en teleurgang van de ‘Bank Dujardin’, de grote Brugse bank uit de 19e eeuw die in 1874 roemloos aan haar einde kwam.
Ik kan in dit tijdschrift de nadruk niet leggen op het economische en technische belang van die studie, maar wel mag ik er hier op drukken, hoe in dat boekje een heel stuk sociale en stedelijke geschiedenis toch zo voortreffelijk tot uiting komt. In het opkomende Brugge van het midden uer 19de eeuw, zijn de Dujardins de bankiers en de bank is de navel van de stad. Boeren, kleinburgers, maar ook de pastoor van de parochie, die aanzienlijken (wier juwelen later naar de Berg van barmhartigheid zullen gedragen worden en niet ingelost, omdat men bij het springen van de bank alles verloren heeft) zien naar bank en bankier op als naar het allerheiligste. En hoe zou het anders? Is mijnheer de bankier soms niet de voorzitter van de politieke vereniging, de bloedverwant van burgemeester en al wat aanzienlijk is, is het niet ‘zijn kliek’, zoals men na de val zal zeggen, die in werkelijkheid over de stad meester is? En toch, mijnheer de bankier is zeer naïef, zeer goedgelovig, even goedgelovig als zijn argeloze kliënten. Zoals het ene boertje na het andere zijn zuur gewonnen penningen naar | |
[pagina 762]
| |
de bank draagt, aangelokt door de 4 t.h. interest die daarvoor worden betaald, zo ook staat de bankier in het wilde leningen toe, zonder behoorlijke onderpanden, zonder ernstige controle, duizend frank, honderdduizend, een millioen (een millioen goudfrank!), dat alles leent hij maar, aangelokt door de fabelachtige winsten die oplichters voorspiegelen. Oplichters, of ook eerlijke lui met onuitvoerbare, ook soms wel uitvoerbare plannen. Zijn bank speelt een grote rol in de industriële ontwikkeling: fabrieken, spoorwegen, vaarten kunnen door haar toedoen worden tot stand gebracht. Maar de kwade posten overwegen. Onverantwoordelijke investeringen nemen een groeiend aandeel van de toevertrouwde gelden in beslag. Onze bankier voelt dat hij ten onder gaat en maakt dan vlug een nieuwe put om de eerste te dempen, en dat is het aangrijpende, het tragische van dat leidende figuur uit het sociale en politieke leven te Brugge: sedert jaren weet hij, hij die uiterlijk met glans omgeven leeft, weet hij, of tenminste voelt hij, dat hij reddeloos verloren is, maar jaar na jaar gaat hij voort, bijna vijftien jaar leeft hij met de nakende ondergang voor ogen. In 1874 komt de catastrofe, die het economische leven van Brugge en van West-Vlaanderen met één slag vernietigt, en die, zonderlinge ommekeer, voor gevolg heeft dat de stad Brugge, haar industriële droom verzakende, zich gaat toeleggen op het toerisme. Bruges la Morte is een kind van het Dujardinbankroet J. DHONDT |
|