| |
| |
| |
Met pen en potlood
31
Zo nu en dan komt het mij wel eens wenselijk voor, wat afwisseling te brengen in mijn lectuur. Te veel monografieën lezen over allerlei beroemde mensen deugt tenslotte ook niet en dan is het nuttig daarna eens een werk over de mens-zonder-hoofdletter ter hand te nemen. Ook de dieren interesseren me. Verleden jaar las ik een niet onaardig essaytje over de kat, geschreven door een vergeten Italiaan Giovanni Rajberti. Nu zit ik te grasduinen in een geïllustreerd werkje van Johan Pieterse over de hond: ‘Mijn Hond’ (Uitg. Meulenhoff, A'dam). Ik kan u verzekeren dat ge uit deze kleine, zeer onderhoudend geschreven encyclopedie tal van belangrijke wetenswaardigheden kunt opdelven. En zelfs zeer veel stof om er over te filosoferen. Ik leer er bijv. uit, dat men de hond op tentoonstellingen nooit mooier mag maken dan hij feitelijk is: ‘Grooming is geoorloofd, het is het langs natuurlijke wegen de hond in de mooiste conditie brengen. Faking is niet geoorloofd. Het is met hulpmiddelen het uiterlijk veranderen, zodat de hond anders schijnt dan hij is’. Nu... faking schijnt bij de mensen een voorrecht te zijn dat tot in lengte van dagen kan worden misbruikt. - Js.
| |
32
Amerikaanse vrouwen schrijven voor Amerikaanse meisjes handige romannetjes over hun beroep. De morele en sociale bedoeling, in elk opzicht en vooral pedagogisch ten zeerste te prijzen, is de jeugd warm te maken voor een practisch te verwezenlijken, efficient ideaal. Maar de ‘propaganda’ mag niet dor en droog, niet uitsluitend technisch wetenschappelijk zijn, ze moet op een aangename wijze worden opgediend in de vorm van een verhaal, waarin ook het hart ten volle zijn deel en zijn part krijgt. En het hart, de liefde, àl te onstuimig en ongeduldig, moet wachten; maar ontvangt tenslotte toch ook zijn verdiende loon, op het einde van het eerste of van het tweede of van het derde boek, al naargelang de ‘adem’ van de schrijfster-propagandiste.
Patricia O'Malley werkt bij een Amerikaanse luchtvaartmaatschappij en het is dan ook Amerikaans-logisch dat zij luchtvaart-romans voor de jeugd schrijft. In ‘Carol krijgt Vleugels’ en in ‘Stewardess’ (Uitg. Hollandia Drukkerij, Baarn), vlot verteld, leert men de jonge, levenslustige Amerikaanse jeugd, Chicago, Texas, Hollywood, een modeshow, een vliegend orkest, een noodlanding, de oorlog in Europa, het hele luchtvaartbedrijf, vriendinnen van Carol en de uitverkoren Grant kennen, alles filmisch snel, vlug gezien en even spoedig vergeten. Zoals het moderne leven.
Dorothy Deming is directrice van de Amerikaanse Bond van Verplegenden. Ook zij heeft haar sporen verdiend als propagandiste voor haar beroep. En
| |
| |
verpleegsters zijn in Amerika zowel als elders al even dringend gewenst en noodzakelijk als stewardesses. Daarom heeft Dorothy Deming haar Penny-figuur op de Amerikaanse jeugd afgestuurd. Haar boeken ‘Penny volgt haar Roeping’ en ‘Penny maakt Carrière’ (Uitg. Hollandia Drukkerij, Baarn) steunen op dezelfde basis als bij de andere propaganda-jeugdlectuur: bonte verscheidenheid van avonturen en huwelijk als belening en bekroning na een beroepskeuze.
Ja, onvermijdelijk volgt het happy end na het happy profession.
- Zoals bijna alle heldinnetjes uit Amerikaanse meisjeshoeken is ook Penny Mars beeldschoon en heeft ze.... rosse krullen, zei me bakvisje nr. 1 aan wie ik het pakje Amerikaanse jeugdboeken had gegeven.
- Zowel Penny als Carol houden van hun respectievelijk beroep, maar ze hebben beiden een grondige afkeer voor administratief werk, merkte wipneus nr. 2 op (‘Waarom toch al die papieren?’ zucht Penny).
- Grappig vind ik dat binden van rolschaatsen onder de stoel van de dikke Oma, meende guitige-snoet nr. 3.
- 't Is eigenaardig, dat al die Amerikaanse meisjes moeten werken en eerst hun verloofde in de onzekerheid laten of ze wel van 'm houden, fluisterde droomoogje nr. 4.
- Ik lees liever die boeken dan de druksels van tante Cissy, schamperde roodnagel-roodbekje nr 5.
- Maar ik geloof dat de verpleegstersboeken in Amerika aan de lopende band worden gemaakt. Ze lijken alle erg veel op elkaar, eindigde blauwkousje nr 6. Overal komen er een overstroming in voor, een jonge dokter en een verloving.
Amerikaanse vrouwen schrijven voor Amerikaanse meisjes... en daar onze Europese jeugd ook een tikje Amerikaans is, hebben Nederlandse vrouwen, Margreet Velzen-Quast en Diet Kramer, de boeken van hun overzeese zusters voor de Nederlands lezende bakvisjes vertaald. - Js.
| |
33
De Wereldbibliotheek (A'dam-Antw.), brengt de vierde druk van Ilya Ehrenburg's reportage over het graanvraagstuk in de wereld, zoals het in 1933 door een militante bolsjevist werd gezien: ‘Ons dagelijks Brood’.
De ondertitel Kroniek van het Heden en de dagtekening Parijs 1933 vielen weg. Van 143 blz. werd het in ongewijzigde tekst op 82 blz. teruggebracht: eleganter en steviger. Vers brood is nu eenmaal omvangrijker. Dit boek is oudbakken brood, uit de tijd van ‘de mateloos overschatte journalistieke reportage’ (Van Vriesland dixit). Mister Hays blijft nog steeds het slachtoffer van dezelfde zetfout, zoals in de eerste druk heet hij ook in deze vierde nog altijd Mister Mays. Maar de naam van de ‘rode’ deken van Canterbury, eerst Hulett Johnson, werd thans juist gedrukt. Voor het overige dezelfde, overbekende en reeds duchtig versleten stijl- en vertelmontage. - Js.
| |
| |
| |
34
Weer een paar allergezelligste notedopboeken; na de wereldgeschiedenis lanceert de Hollandia Drukkerij, uit Baarn, nu ook ‘De Dierenwereld in een Notedop’ en ‘De Geschiedenis van ons Vaderland in een Notedop’. Feitelijk zien deze boeken, evenals hun Amerikaanse voorbeelden, er meer als cocosnoten dan als note doppen uit; maar vergeleken met de eerbiedwaardige, dikdelige encyclopedieën verdienen zij toch wel het dop-diminutief. Geen ogenblik verveelt men zich bij de lectuur van deze leerrijke en pittig vertelde hoofdstukken. De volwassenen kunnen er weer eens hun stofferig geworden geheugen mee opfrissen en de jeugd zal er ‘al spelend’ een massa dingen uit oprapen.
Wat de ‘Geschiedenis van ons Vaderland’ betreft, die is natuurlijk meer voor Holland dan voor België bestemd, hoewel het voor nieuwsgierige lui steeds interessant is te vernemen hoe het in het verleden met de Hollandse buurstaat stond. - Js.
| |
35
Het is eenvoudig verbluffend en ongelooflijk welke oneindige verscheidenheid van kleurige en appetijtelijke ‘stillevens’ kan verwezenlijkt worden met een bord of een schotel, waarop men de verleidelijke mozaieken van vis, eieren, tomaten, sla, kaas en wat weet ik meer legt.
Als mem de boeken ‘Hoe bereidt men vlug een gezonde Maaltijd’ en ‘Rondom de Familiedis’, met talrijke foto's in de natuurlijke kleuren, naar de Zwitserse uitgave van Mme F. Nietlispach en voor Nederland bewerkt door M.J. Krabbe (Uitg. Kosmos, A'dam-Antw.), bekijkt, krijgt men dadelijk lust om deze ‘dromen’ in werkelijkheid om te zetten. In ‘Vergeet niet te leven’ drukt de voortreffelijke levensgenieter Raymond Herreman er zijn spijt over uit, geen recepten in zijn klein handboek van het geluk te hebben kunnen opnemen. Welnu, ik gun deze twee feestelijke keukenboekjes een plaatsje van erewacht bij Herreman's geestig handhoek.
Minder feestelijk, doch even degelijk ziet er het werkje uit van Martine Wittop Koning: ‘Met Moeder in de Keuken’ (Uitg. Hollandia Drukkerij, Baarn). Kan men de twee vorige de handboeken van het culinaire meesterschap noemen, dit hier is meer bedoeld voor de leerlingengraad. - Js.
| |
36
Allerlei fascisten en communisten hadden vroeger de mond vol van de ‘Nieuwe Middeleeuwen’, in navolging van Berdjajef's diepzinnige diagnose.
Maar als we de werken uit ónze eigen, Vlaamse Middeleeuwen lezen en met onze nieuwsgierige neus wat aan het speuren gaan, dan komen we tot de overtuiging dat deze oude Middeleeuwen veel democratischer waren dan we
| |
| |
aanvankelijk meenden. Het geloof terzijde gelaten, welk een gulzige levenslust, welk een fris levensgevoel. De oorlogsperiode 1940-44 deed ons steeds meer aan de zestiende dan bijv. aan de veertiende of vijftiende eeuw denken.
Ziedaar de eerste gedachte die me te binnen schiet na het herlezen van enkele zeer bekerde Middelnederlandse werken: ‘Mariken van Nieumeghen’, ingeleid en verklaard door dr. Arnold Saalborn (Uitg. In den Toren, Naarden); ‘Esmoreit’, 15e druk, bezorgd door prof. dr. R. Verdeyen (J.B. Wolters, Groningen); ‘Gloriant’, ingeleid en toegelicht door Jef Notermans (J.B. Wolters, Groningen).
Een speciaal woordje van lof voor de uitgeverij ‘De Vlijt’ uit Antwerpen, die zowel van ‘Beatrijs’ als van ‘Esmoreit’, de eerste integrale reproductie van het handschrift naast de tekst in typographie publiceerde. Inleiding, bibliographie, beschrijving van het handschrift en aantekeningen volledigen telkens het aantrekkelijke geheel. - Js.
| |
37
Al wie critische opstellen schrijft, essay's of monografieën, weet hoe lastig het is om het nodige materiaal bij elkaar te krijgen. Uren, dagen en weken gaan tijdens de opzoekingen verloren; en het is nog maar een klein verlies, als men vindt wat men zocht.
Te onzent heeft zich op het gebied van de bibliographie iemand als Dr. Robert Roemans zeer verdienstelijk gemaakt. Zijn documentatie over Buysse en Sabbe (om er slechts twee uit de vele te noemen!) hebben menige zoeker geholpen. Maar over elke auteur van betekenis zou er een min of meer volledige bibliographie moeten bestaan. Wij haalden zopas het voorbeeld van Roemans aan, we willen ook wijzen op een Hollands model in het genre: de ‘Bibliographie van de werken van Charles Edgar du Perron’, samengesteld door Fred Batten en A.A.M. Stols en door laatstgenoemde, zoals steeds, keurig uitgegeven. Over de activiteit van een kunsteraar, van een schrijver kunnen we ons slechts een juist idee vormen, nadat we zijn catalogus als basis, als vertrekpunt bezitten. - Js.
| |
38
‘Een vreemd geval’, zei karel jonckheere.
De mannen van zijn generatie bekijkende van kop tot teen,
zegt hij na diepe meditatie: een ras van zwijgers zoals geen.
Omdat ik toch niet heb gezwegen, noemt Karel mij ‘een vreemd geval’.
De een krijgt vier en d'ander negen; maar God verlangt steeds zijn getal.
Zijn we niet allen wat speciaal, wij, bladvullers voor Enveetee,
voor Vlaamse Gids, voor Arsenaal, voor 't Daghet of voor Deeweebee?
De hoofdzaak weze: dat we schrijven; en liever eenzaam dan in groep!
'k Drink op ons aller lange leven, en 'k voel me thuis in Karels troep. - Js.
| |
| |
| |
39.
De herinneringen aan de jongste oorlog groeien met de dag steeds aan, de mémoires stapelen zich op, in alle landen van de wereld verschijnen er onophoudelijk boeken over 1940-45. Na de machinegeweren en andere wapens komen de schrijfmachines en pennen in beweging. En velen leveren thans hun documentaire en menselijke bijdrage over de onmenselijkste aller oorlogen (voorlopig althans). Generaals en staatslieden schrijven er over, veldmaarschalken en veldwachters, buitengewone diplomaten en gewone soldaten: zij leveren nu elk hun slag op het litteraire gebied: wie door het nageslacht als overwinnaars zullen worden uitgeroepen, moeten we afwachten, zorg voor later. Weer meldt zich een ernstige kandidaat aan met Sidney en Samuel Moss' sterk ontroerend boek: ‘Uw Mannen zullen vallen’ (Uitg. Hollandia Drukkerij, Baarn). De auteurs zelf noemen hun werk ‘een verslag’. Zij vertolkten het standpunt van de ‘tot soldaten omgevormde burgers’. Als verslag buitengewoon levendig en met duizenden typische details die de voorbije oorlogsatmosfeer fotografisch secuur weer voor de geest roepen. - Js.
| |
40.
Ook het koninklijk der hemelen heeft zijn veroveraars, helden, heldinnen en strategen. Ik lees op dit ogenblik de door dr. Francus Sanders bezorgde bloemlezing uit de werken van Teresa van Avila: ‘Santa Teresa’ (Uitg. Hollandia Drukkerij, Baarn). Heel jong nog wou ze reeds martelares worden, op 14-jarige leeftijd las ze graag ridderromans, doch haar vader stuurde haar op tijd naar een kloosterschool, zodat haar ‘éducation sentimentele’ geen donquichoteske weg insloeg. Zij werd ‘geheel tegen haar zin schrijfster’: haar geestelijke leiders en biechtvaders legden haar de plicht op, voor anderen mede te delen wat zij zelf zag, ondervond en dacht tijdens haar aardse leven van ‘heldhaftige heiligheid’. Haar wereldberoemde werken zijn dus ‘een kostbare vrucht van hare gehoorzaamheid’, zoals dr. Sanders het gevat uitdrukt.
Dat heiligen ook mensen zijn en geweest zijn, ziedaar een van de aantrekkelijke aspecten bij de lectuur van mystieke beschouwingen. Zelfs niet-gelovigen, daarom niet enkel door nieuwsgierigheid gedreven, vernemen graag eens hoe het bij heiligen met de verhouding aarde-hemel is gesteld. - Js.
| |
41.
Over de Europese cultuur een kloek werk en voor de jeugd een pittige bakvissenroman kunnen schrijven, is niet elke vrouwelijke zowel als mannelijke auteur gegeven. Daarin slaagde Carry van Bruggen, enerzijds met haar ietwat miskende werk ‘Prometheus’ en anderzijds met een fris boek als ‘De Klas van
| |
| |
Twaalf’ (Uitg. Hollandia Drukkerij, Baarn), dat thans zijn vierde druk beleeft. De kweekschooljaren van twaalf, sociaal zeer verscheiden meisjes, worden hier verteld. Bijzonder interessant ontleedt de schrijfster de psyche van het Joodse meisje, dat zich als een vreemde eend in de bijt voelt. Op het tweede plan: verschillende typen van leraressen, echt zoals in de werkelijkheid. - Js.
| |
42.
K.H.R. de Josselin de Jong brengt een vertaling van Frans Hellen' verhalenbundel ‘Les Clartés latentes’. Met toestemming van de auteur betitelde zij haar werk: ‘Sluimerende Lichten’ (A.W. Sijthoff's Uitg. Leiden). Trouwe weergave en tevens een even poëtisch equivalent. De nuances van Hellens' impressionistisch proza werden door de Nederlandse vertaalster fijn aangevoeld en adequaat uitgedrukt. Een paar voorbeelden om dit te staven: waar Hellens zegt: ‘et le meunier sentait fondre sur sa pensée l'inquiétude, mille fois plus pesante que son moulin’, modeleert de vertaalster die zin aldus: ‘en de molenaar voelde op zijn denken de onrust zinken, duizendmaal drukkender dan zijn molen’. De molenaar ‘faisait le tour de l'horizon’: hij ‘tuurde den horizon af’. De bekommering van Hellens om ‘mooi’ te schrijven, typisch impressionistische stijlaandacht van vele artisten uit de periode van vóór 1914, drong Kitty de Josselin een zelfde woord- en zinsgebruik op, een zelfde taalstructuur. Maar eenmaal deze grote verdienste-van-volgzaamheid erkend, rijzen er bij de lectuur van dit werkje tal van vragen op. Waarom juist dit boek van Hellens? Voorkeur van de vertaalster? Of van de auteur? Deze clartés latentes hebben wel lang gesluimerd, zo ongeveer een 36 jaar, alvorens in onze taal te lichten. Of eenvoudig toeval? En verder: Waarom dan een vijftal verhalen daaruit niet vertaald? Waarom werden ze geëlimineerd? Ik vind ze niet slechter of niet beter dan de overige. Vóór mij ligt de eerste druk uit 1912: ‘Le salut du soir’, dat niet werd vertaald, is er als een soort van inleiding en beginmotief schuin gedrukt; de auteur hechtte er toen een zeker belang aan. Nu niet meer? En het vertelseltje over de koewachter Pier Loïe, het andere over de maan en de
vrek, zijn ze al niet even karakteristiek voor een periode die het zonneproza van Streuvels en de verhaaltjes van Demolder, Timmermans, e.a. zag geboren worden, als de overige zestien vertellingen die wél werden vertaald? - Js.
|
|