| |
| |
| |
Vlaamse Letteren
Moordenaars en liefde
EEN boeiend aspect van de Vlaamse literatuur, zoals zij zich ten dage ontwikkelt, schuilt volgens mij, in het moeizaam streven van onze letterkundigen naar de intellectualiteit. Met verstand over onderwerpen van intellectuele aard spreken, schijnt het voornaamste oogmerk te zijn van de Vlaamse schrijvers sedert het ogenblik, waarop August Vermeylen zijn historische ‘More Brains’ uitriep. En vroeger zelfs. Een fantast en een baanbreker als P.G. Van Hecke had immer lang voor de schrijver van ‘Twee Vrienden’ om verstandelijkheid in onze letteren gevraagd en zijn tijdgenoten van ‘De Boomgaard’ hadden haar ook nagestreefd.
Wat er van zij, de roep naar meer hersens is als een duivelsdrank in onze letterkundigen gevaren. Wanhopige pogingen doen zij om als een Engelsman de problemen van het vlees, als een Fransman de ingewikkelde en vaak ontgoochelende psyche van de intellectueel, als een Rus de heilige zending van het volk, als een Amerikaan de vraagstukken van het instinct te behandelen. Men mag niet zeggen, dat zij er vaak in gelukt zijn. Integendeel, meer dan eens heeft men moeten vaststellen, dat zij jammerlijk teruggezakt waren in de romantiek der pioniers van onze letterkunde. En die verbeten betrachting om ‘intelligent’ te schrijven, gevolgd door dat langzame afglijden naar de sentimentaliteit, de holle verbeeldingszucht en de uiterlijkheid, biedt vaak een pijnlijke aanblik. Waar men alleen ‘De Stille Man’ van Albert Van Hoogenbemt aanstippen kan als roman, waarin de gefolterde, naar oplossingen strevende geest zijn volle recht verkrijgt, zonder dat daarom de overige wezenskenmerken van de mens over het hoofd gezien worden, vraagt men zich soms af of heel de huidige periode van onze letterkunde niet eenmaal als ont-aard zal aanzien worden. Het is werk dat zijn eigen aard ontrouw is. Het is daarom niet nodig Ernest Claes en zijn ‘Laat ze maar doen, de mannen van More Brains. Meer hart, zeg ik’, hij te springen. Maar men moet hoe langer hoe meer vaststellen, dat de kunstenaar zijn eigen aard geen geweld mag aandoen en dat de natuur der Vlamingen wel open staat voor elke luister der zinnen, maar van een vreemde geslotenheid blijft wanneer het over de ‘tribulatiën des geestes’ gaat. Hoewel iedereen zal moeten toegeven, dat de Vlaamse cultuur wel een vooraanstaande schilderkunst, maar nooit een overtuigende literatuur zal kunnen voortbrengen, wanneer het uitsluitend moet geschieden met de liefde voor Moeder Aarde.
Inmiddels zou de productie van onze jonge letterkundigen, gezien van uit dat standpunt, een veelzijdige en boeiende studie toelaten. Van Hubert Lampo, die zich vooral in zijn laatste, surrealistisch-getinte verhalen sterk aangetrokken
| |
| |
voelt door het vrije, ontstellende leven van de geest, tot Hugo Claus, die zijn bijtende verstandelijkheid als het ware onderdompelt in een bad van sensualiteit en zelfs van sadisme, leveren de jonge schrijvers een vrij merkwaardige aanwinst tot het probleem van de Vlaamse letterkunde met intellectualistische inslag. En in het geheel van deze studie zou het ditmaal van een volledige onkunde getuigen, indien men het werk van de 30-jarige Gentse schrijver Pliet Van Lishout onbesproken liet. Wij zeggen ditmaal, omdat men tot op heden al te zeer geneigd is geweest om het werk van Pliet Van Lishout onder de verschillende pogingen der jongeren te minimiseren of negerend voorbij te stappen. Zeker, men handelde aldus omdat de vormgeving van de eerste twee romans van de schrijver - op 20- en 21-jarige leeftijd afgewerkt - nog al te gebrekkig en te onzeker was. Ook de stijl van ‘De Zaak Dr. Jaminez’, het nieuwe boek van Pliet Van Lishout, dat in 1945 voltooid werd en u thans verschijnt, is nog ver van volmaakt. In een zeker opzicht vertoont het nog precies dezelfde tekortkomingen als ‘De Obsessie’. Maar uit het ene zoals uit het andere werk kan voldoende afgeleid worden, dat hier een mens aan het woord is, die de letterkunde beoefenen wil in een van haar hoogste aspecten. Dit aspect namelijk, waarin de schrijver zich in eerste instantie om het geestelijk avontuur van de mens op aarde bekommert; intellectualistische literatuur, die evenveel rechten geeft aan het verstand als aan het hart; werk van iemand voor wie de problemen, die ons door het intellect - of beter gezegd: door het bewustzijn opgedrongen worden, geen hersenschimmen zijn, maar leven en realiteit bezitten. Laat ons even nagaan hoe dat intellectualistisch avontuur afloopt in ‘De Zaak Dr. Jaminez’.
Een korte uiteenzetting van het onderwerp, dat in het boek behandeld wordt, duidt reeds de hoge worp van de schrijver aan. Een psychiater, van wie ons tegen het einde van het boek medegedeeld wordt, dat hij het ‘product (is) van allerlei duistere ideeën, tot het uiterste toegespitst’ en dat zich in hem ‘de geest (concentreert) van al die moderne mensen die dromen van een soort Uebermensch en die zichzelf van jongsaf zien vol intellectualistische geestkracht’, voelt zich onweerstaanbaar aangetrokken door een probleem, dat zijn voorganger, de door hem vereerde dr. Peeters, gedurende gans zijn leven bezig gehouden heeft. Dat probleem is als volgt samen te vatten: is de moord een daad van de wil of gaat, bij de moordslag, een intens verlangen naar moord over in een drang van het instinct, die de vrije wilsbeschikking uitschakelt? Met andere woorden: is een moord met voorbedachte rade mogelijk? Dit probleem houdt dr. Jaminez des te meer bezig, daar hijzelf, door een samenloop van omstandigheden die de schrijver in het duister laat, beschuldigd wordt van moord op zaakgelastigde Cottar. Tijdens de rechtszaak begint hij zich af te vragen welke gevoelens de man, die de moord werkelijk bedreven heeft, beroerd hebben. Heeft het instinct hem gedreven? Handelde hij in koelen bloede? Welke zou de reactie van dr. Jaminez zelf geweest zijn op het ogenblik van de moord... indien hij die inderdaad uitgevoerd had? Langzamerhand nemen deze vragen zulk
| |
| |
overwicht op de geest van psychiater, dat hij tot volgende slotsom komt: ‘...ik zweer, dat hij (de ware moordenaar) een man is die wij benijden moeten. Geen onzer zal ooit zo intens het zwaarste van alle conflicten in zichzelf beleven’. De obsessie, die het probleem van vrijheid en noodlot tijdens de moord, op dr. Jaminez uitoefent, neemt toe en wordt geleidelijk vertroebeld door een verlangen om zijn superioriteit op de anderen, de normalen te bewiijzen: zelfs indien het waar was, dat niemand er ooit in gelukt is een moord te stellen als daad van de zuivere wil, dan nog is niet bewezen, dat zulke vrije daad onmogelijk is. Hijzelf zou volstrekt tot deze vrijheidsdaad in staat zijn. Met ze te stellen, zou hij tevens een prachtig besluit kunnen geven aan de onafgewerkte studie van dr. Peters. De slotsom van deze lege redenering wordt hem als het ware opgedrongen: ‘Zoek een andere Cottar en wordt zijn moordenaar’.
Gaat dr. Jaminez ten slotte tot moord over? Wij weten het niet. Hij beweert het; zijn vriend, de Chinees Fu Yen Yuen ontkent het. Eeuwig blijft hij voor zichzelf een raadsel, onmachtig om uit ts maken wat hij ja of niet kan. Er is slechts één werkelijkheid, zij spookt hem aan het einde van zijn experiment voor de ogen: dat de mens, die naar het woord uit het Evangelie ‘in zichzelf verdeeld is’ en die het leven herleiden wil tot een spel van abstractie's en concepten, niet alleen zijn eigen ongeluk, maar ook dat van al wie hem omringt, bewerkstelligt. Overgegeven aan de radeloosheid en de angst, kan dr. Jaminez slechts jammerlijk van het schouwtoneel verdwijnen.
Zo ontrolt zich het avontuur van de psychiater, die ten gronde ging omdat hij de kennis van het leven in de plaats stelde van de liefde voor het leven. Maar hebben wij aldus de rondgang gemaakt van de inhoud van ‘De Zaak Dr. Jaminez’, de rijkdom van het kunstwerk is daarom niet uitgeput. Het is immers de grote verdienste van Pliet Van Lishout, dat hij zijn gedachten meedeelt in een vorm, die volledig afwijkt van de ideeënroman. Ten eerste worden de canons van de classieke roman opgegeven. Wij leren de innerlijke en uiterlijke belevenissen van het hoofdpersonage niet kennen in chronologische volgorde en de schrijver spant zich ook niet in om alles wat hij te zeggen heeft zo helder en verstaanbaar mogelijk tot ons te laten komen. Integendeel, opzettelijk laat hij het verhaal doen door iemand, die er bitter weinig van begrijpt en pas op het einde inziet wat er feitelijk gebeurd is. Die onwetende verteller is de echtgenote van dr. Jaminez. Door haar worden ons de feiten voorgesteld in de brute toestand, waarin ze tot haar komen. Nooit zullen wij meer van de enigmatische dokter weten dan zijn vrouw weet. Er worden ons althans niet meer elementen gegeven dan haar.
Pliet Van Lishout heeft zich voorgesteld, dat een jeugdige vrouw, die door haar fantastische echtgenoot verlaten werd, aan de verveling van het hopeloze wachten op de geliefde zoekt te ontkomen, met het neerschrijven van al wat tussen haar en hem gebeurd is. Waar het gaat om een geheimzinnige, schone man, wiens verleden zij niet kent, wiens huidige daden zij niet begrijpt en die zij wellicht nooit meer zal terugzien, kan de vrouw niets anders neerpennen dan
| |
| |
een verhaal, dat volmaakt op een mysteriegeschiedenis lijkt. Met iemand als dr. Jaminez is iedere betrekking onmiddellijk met raadsels omhangen. Het effect op de lezer is natuurlijk verrassend. Van de eerste bladzijde af wordt, hij in de onzekerheid geworpen, onzekerheid die niet alleen ontstaat uit het bevreemdend geval, maar ook uit de originaliteit van de vorm. Aanvankelijk meent men met een gewoon, iets te mat geschreven avonturenverhaal te doen te hebben. Men denkt aan ‘Rebecca’, aan detectiveverhalen zelfs. Van het detectiveverhaal heeft ‘De Zaak Dr. Jaminez’ de beklemmende atmosfeer, de raadsels, de dubbelzinnige personages, de verrassende, bruske ontknoping. Het gewone detectiveverhaal stelt zich echter tevreden met het vertellen van een geheimzinnige moordzaak, waarrond de schaduwen gedurig verdikken. Onzichtbaar, als een ster bij daglicht, zit de moordenaar verscholen onder de talrijke verdachten. En inderdaad, de eerste honderd bladzijden kan de lezer verwachten, dat de schrijver het mysterie rond de moord op zaakgelastigde Cottar geleidelijk opheft, temeer daar er almaardoor van deze moord gesproken wordt. Voorbij die honderd bladzijden vraagt hij zich verbijsterd af waar het heen moet met die zaak dr. Jaminez. Er komt enerzijds geen opheldering - integendeel, het boek gaat een gans andere richting uit - terwijl er anderzijds sprake is van een nieuwe moord. De lezer kan al raden wie het nieuw slachtoffer zal zijn. Maar, zoals gezegd weten wij niet eens of deze moord wel gepleegd wordt, als eist Jaminez de vrucht op van zijn daad. Van de eerste moord weten wij niet wie ze pleegde. Van de tweede moord weten wij niet eens of ze plaats had. Vreemde politieroman, voorwaar.
De waarheid is, dat de schrijver er op handige wijze in slaagde het plan van het detectiveverhaal te verlaten om over te stappen naar dat van de psychologische roman. Voorbij de helft van het boek, interesseert de identiteit van de moordenaar ons niet meer, maar gaat gans onze belangstelling uit naar de psyche van de man, die ten onrechte van de moord beschuldigd werd en zich thans afvraagt welke gevoelens de ware moordenaar beroerd hebban. Het mysterie blijft, maar het verkrijgt een nieuwe reden van bestaan.
Hiermede heeft Pliet Van Lishout echter het einde van zijn kunnen nog niet bereikt. Naarmate de gesprekken en de taferelen elkander opvolgen, verandert de aard van de roman een derde maal. Stilaan begint het probleem dat dr. Jaminez bezig houdt, ook ons bezig te houden. Het verliest zijn abstract karakter, het gaat ons op zijn beurt boeien. Wij begrijpen, dat het opzet van de schrijver ten slotte nog verder ligt dan de psychologische roman. Zijn boek zit boordevol gedachten, die ons tamelijk ordeloos voorgelegd worden, maar die essentieel zijn. Zij vestigen onze aandacht op een nieuw punt: de onontwarbare gemoed van de Moordenaar, een der ernstigste problemen, die de mens zich stellen kan. Of de moordenaar inderdaad vrij ofwel gebonden is, zegt Pliet Van Lishout niet. Hij weet tot waar hij gaan mag met de bespiegeling en hij weet eveneens dat te veel antwoorden de enigmatische schoonheid van het kunstwerk
| |
| |
schaden. Maar wat de vormgeving betreft, is hij in zijn opzet geslaagd: begonnen in de stijl van een detectiveverhaal heeft hij ons geleidelijk weten te interesseren voor een mens en een probleem. De lezer past het de besluiten te trekken.
Pliet Van Lishout lost het door hem gestelde probleem niet op. Dit neemt niet weg dat zijn boek een strekking heeft. Deze strekking luidt ongeveer als volgt: terwijl dr. Jaminez aangebeden wordt door zijn jonge, schone vrouw, wijst hij haar liefde af en verliest zich in zijn passie om een ondoorgrondelijk probleem te doorpeilen. Zijn intelligentie is niets meer dan een vorm van Nietzscheaans egoïsme. Hij denkt boven de zedelijke wetten te staan en de impuls van zijn geest te mogen volgen. Dit niet alleen in zijn hoedanigheid van man der wetenschap, maar ook als individu. Zijn jammerlijke verdwijning in de regenavond is zijn straf. Maar het meisje, dat hem en het leven lief heeft, bezit het nodige geduld om aan het noodlot te weerstaan en te wachten op de terugkeer van het geluk.
Zo wordt de liefde van Solveig uitgespeeld tegen de intelligentie van Hamlet. Het gaat hier - zoals in vele moderne romans - om een vaak aangeprezen terugkeer naar het paradijs der liefde, waarin ik niet geloven kan. Liefde wordt hier immers opgevat als een zalige onwetendheid. Zeker, de liefde ként ook, maar stellig die problemen niet, waarvan de afgrond ons door het verstand onthuld wordt. Wie intelligentie zegt, zegt splitsing, onverzoenlijkheid en wie aan deze onverzoenlijkheid meent te kunnen ontkomen in het domein van hart en zinnen, slaat op de vlucht, maar geneest zijn ziekte niet. De gelukzalige onwetendheid is de intelligenten niet weggelegd. Daarom is de innerlijke gespletenheid een onveranderlijke toestand, waaraan geen ontroering en geen zinneroes verhelpt.
Pliet Van Lishout spreekt trouwens met weinig overtuiging wanneer hij ons deze moraal voor ogen houdt. Zijn vrouwenfiguur mist alle schittering en scherpte. Integendeel, meer dan eens krijgen wij de onbehagelijke indruk de bewegingen van een pop te volgen. De liefde vindt in haar een theoretische, maar geen vitale expressie. Nog erger wordt het, wanneer wij dezelfde ontoereikendheid om zijn personages leven te schenken en aldus de strekking van zijn boek kracht bij te zetten, vaststellen in de uitbeelding van dr. Jaminez. De psychiater is een intellectueel, zegden wij; hij gaat ten gronde aan zijn intellectualisme. De vaststelling was oppervlakkig. Zij tastte niet naar de essentie van het complexe karakter van dr. Jaminez. Zij erkende niet, dat diens intellectualisme van troebele aard is. Bij een aandachtiger overwegen van dat intellectualisme komt men tot de vaststelling, dat de ontledingszucht van dr. Jaminez op een bepaald ogenblik over gaat in een kleinzielig gevoel van gekwetste eigenliefde. Hoe zou ik doden? vraagt dr. Jaminez zich af. Vrij? Door mijn instinct gebonden? Ziehier dus een tweede verklaring: dr. Jaminez is geen authentieke intellectueel, hij is een egoïst. Of beter, zijn intellectualisme is slechts een ver- | |
| |
kapte vorm van zijn egoïsme. Ook de jonge vrouw stelt dat ten slotte vast. Na een aandachtige overweging zal de lezer echter inzien, dat zelfs die eigenliefde geen grond heeft. Zij is niets meer dan een schakel in een lang, innerlijk proces dat zich in dr. Jaminez afspeelt en dat hem van een ontstoken nieuwsgierigheid naar een verwarde moordlust drijft. Vindt dat innerlijk proces zijn ontstaan in het intellectualisme van de psychiater, een intellectualisme dat slechts op een gepaste gelegenheid wachtte om de verscheurde mens in de afgrond te storten? Misschien. Misschien ook niet. Mogelijk wordt dr. Jaminez alleen naar de moord gedreven omdat hij niet weet te weerstaan aan de dolle
visioenen, die zijn verbeelding hem ingeeft. Want een verbeeldingsmens is hij onbetwistbaar. Hij fantaseert gedurig, hij gelooft in wat hij zichzelf wijsmaakt, hij jaagt absurde gedachten na. Men hoort het aan de minste van zijn uitlatingen. Zodat de lezer ten slotte volledig de kluts kwijt geraakt en niet meer uitmaken kan of Jaminez' verbeelding of wel zijn zucht naar kennis ontwaakte op het ogenblik, dat hij met zoveel welsprekendheid door het openbaar ministerie van moord beschuldigd wordt. Wat werd toen in beweging gezet? Stond zijn intellect op en wenste hij te weten? Of ging zijn verbeelding aan het werk en liet hij zich meedrijven door zijn fantasie, zonder in gevaren te geloven?
Eens te meer antwoordt de schrijver niet. Hanteert hij het mysterie niet met al te veel gemak? Zijn boek wint er natuurlijk geen duidelijkheid of overtuigingskracht bij. Hij blijft de twee factoren - intellect en verbeelding - door elkander strengelen en schenkt nimmer klare wijn. Hij stelt ons de fantast in Jaminez voor, op het ogenblik, dat wij geneigd waren om in de intellectueel te geloven. Hij laat de getoermenteerde opduiken wanneer wij, ten einde raad, beslist hebben dat het hier om een erbarmelijke clown gaat. De figuur van dr. Jaminez mist dan ook alle innerlijke sterkte. Er wordt veel over hem gepraat en in ellenlange discussies, maar hemzelf zien we geen daden stellen uit eigen, innerlijke noodzakelijkheid. Is hij een lafaard? Ik geloof het niet, maar een halfslachtige is hij ontegensprekelijk. Aster Morant, het hoofdpersonage uit ‘De Obsessie’ was er al ene. Deze figuur was trouwens menselijker getekend dan dr. Jaminez. Bij Morant was er geen twijfel mogelijk over het feit, dat hier een mens ten gronde ging, die zich absoluut liet beheersen door zijn holle verbeeldingszucht, zijn ingebeelde angsten, zijn valse obsessies. In de figuur van dr. Jaminez daarentegen heeft Pliet Van Lishout getracht een intellectueel te tekenen, ‘een product van onze tijd’. Hij is er slechts gedeeltelijk in gelukt, daar hij de psychologische motivering al te dubbelzinnig heeft gelaten. De wagen werd wel door het intellect aan het rollen gebracht, maar algauw kwam de lege verbeelding achter het hoekje kijken en nam het stuur over.
Zoals de meeste Vlaamse letterkundigen wil Pliet Van Lishout met zijn hersens schrijven. Niet alleen omdat zulks nu eenmaal mode is, maar vooral omdat hij zeer goed begrepen heeft, dat de Vlaamse letterkunde een dringende nood heeft aan intellectueel werk ten einde te bewijzen, dat zij de dodelijke kring
| |
| |
van de romantiek weet te doorbreken. In Pliet Van Lishout zwicht het intellectualisme voor de verbeelding, hij anderen treden hart of zinnen op als spelbrekers. Dat deze mislukking niets afdoet aan de belangrijkeid van ‘De Zaak Dr. Jaminez’ zal de lezer voldoende afgeleid hebben uit de inhoud en het opzet van de poging, die stellig een verrijking betekent voor onze letterkunde en dan ook door alle Vlaamse literatuurliefhebbers moest gekend zijn. Maar ach, DE ideeënroman van de nieuwe generatie is dit werk niet geworden.
De essentiële tekortkoming van ‘De Zaak dr. Jaminez’ is. volgens mij, van ideologische aard. Pliet Van Lishout heeft de categorie van het tragische vermeden om uiting te geven aan zijn - ten slotte optimistische - theorie van de superioriteit van het hart op de hersenen. Had hij de figuur van dr. Jaminez zuiver gehouden van iedere besmetting van hart en zinnen en had hij hem de rechte onverbiddelijkheid geschonken van Julien Sorel of Iwan Karamazow, hij zou ons met zijn boek in het rijk van het treurspel binnen geleid hebben. Er lag daar een mogelijkheid om een grote, waarachtige ontroering te scheppen. De mislukking van de geheimzinnige dokter Jaminez mocht niet ontstaan uit het feit, dat in zijn ziel intellectualiteit met verbeeldingszucht worstelde, maar uit de droeve waarheid, dat het verstand steeds machteloos zal zijn om de uitgestrekte domeinen van het bestaande integraal en zuiver te omvatten.
Jan WALRAVENS
|
|