De Vlaamse Gids. Jaargang 33

[p. 735]

R.M. Rilke en Pol de Mont

UIT navraag en persoonlijke opzoekingen hebben wij moeten constateren, dat de betrekkingen van R.M. Rilke met ons land zo goed als niet geweten zijn⁽¹⁾. Hier en daar wordt er weliswaar iets aangehaald, dat er zou kunnen op wijzen, dat b.v. zijn reis naar Vlaanderen niet honderd procent onbekend is, maar tot nog toe werd dit alleszins belangrijk onderwerp niet definitief aangesneden, laat staan uitgediept.

Hetzelfde kan worden gezegd van 's dichters kortstondige betrekkingen met Pol de Mont. Zelfs in het standaardwerk van, Dr. G. Meir over deze laatste wordt er niets over vermeld.

Hierop nader in te gaan is het doel van de volgende bladzijden.

Na 1894 is de folklore niet meer het belangrijkste element van Pol de Mont's bedrijvigheid: hij begint zich serieus toe te leggen op het beoefenen der kunstcritiek door in den beginne verslagen over allerlei tentoonstellingen te schrijven in De Toekomst en in De Vlaamsche School.

Dat hij aan de kant van de jongeren stond, laat zich indenken; dat de impressionisten in hem een enthousiast verdediger vonden, komt enigszins overeen met zijn eigen impressionistisch georiënteerde poëzie.

In 1897 wordt hij hoofdredacteur van De Vlaamsche School, welke functie hij tot einde 1901 zou behouden.

Eigenaardig is, dat de meer uitgebreide opstellen uit die jaren niet in dit blad verschijnen, doch in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Twaalf dezer studies werden in 1901 gebundeld onder de titel ‘Vlaamse schilders der 19e eeuw’ (Uitg. Mij Elsevier, Amsterdam en de Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen), waarin hij in kleine monographieën deels biographisch deels anecdotisch en deels commentariërend schrijft over C. Meunier, Fr. Courtens, E. Claus. Leo Fréderic, Alb. Baertsoen, Th. Verstraete, e.a.

In de loop van hetzelfde jaar waren tussen hem en de uitgever van De Vlaamsche School meningsverschillen gerezen over de manier van leiding van het blad. Dit noodzaakte hem af te treden, niet zonder weemoed, zoals de Mont in het laatste nummer van de jaargang bekent.

De Vlaamsche School werd omgedoopt in Onze Kunst terwijl de Mont onmiddellijk een eigen tijdschrift stichtte: Kunst en Leven (in het Frans: L'Art et la Vie), dat slechts twee jaargangen zou tellen.

Het spreekt vanzelf, dat hij zijn eigen blad op een zo hoog mogelijk peil trachtte te verheffen. Daartoe deed hij beroep op o.a. de volgende Vlaamse letterkundigen en kunstschilders, die hem dan ook metterdaad hebben gesteund: Max Rooses, Maurits Sabbe, Stijn Streuvels, Herman Teirlinck, Karel van de Woestijne, Emile Claus, Baron Courtens, James Ensor, Jacob Smits, Toorop.

(1) Uit ‘Rainer Maria Rilke en België’, in voorbereiding.

[p. 736]

De Mont zelf leverde een reeks studies onder de titel: ‘Zuid- en Noordnederlandsche Kunstenaars van Nu’⁽²⁾.

Onder de buitenlandse kunstenaars, die hij om medewerking vroeg, moet ook R.M. Rilke worden vermeld. Hij schreef hem op diens adres te Berlijn-Schmargendorf⁽³⁾, vanwaar er voor doorzending werd gezorgd naar Westerwede bij Worpswede, alwaar de Oostenrijkse dichter van einde Maart 1901 tot einde Augustus 1902 verbleef na zijn huwelijk met de beeldhouweres Clara Westhoff.

Het is een ongedateerde briefkaart, maar van de datumstempel kan duidelijk 2 Januari 1902 afgelezen worden.

Zij luidt:

Sehr geehrter Dichter!⁽⁴⁾
Seit längerer Zeit lese ich mit ungewöhnl. [ichem] Genuss Ihre Dichtungen, so wie diese nach wie vor in Zeitschriften erschienen. Nun möchte ich ausserordentlich gerne die schon von Ihnen veröffentlichten Sammlungen⁽⁵⁾ bei dem holländisch-belgischen Leser-Public introduzieren - wie ich es seit 20 Jahren für soviele⁽⁵⁾ deutschen Dichter getan, von Fontane und Grauerbach bis Falke, Bierbaum, Dehmel, u.s.w.⁽⁶⁾. Ich wage es also, Sie zu belästigen mit der Bitte, mir, wenn möglich⁽⁵⁾, zu Recensionszwecken ein⁽⁵⁾ Ex[emplar] Ihrer Sammlungen übermitteln zu wollen. Selbstverständlich schike ich Ihnen z[u] g[elegener] Z[eit] Belege⁽⁵⁾.
Im voraus bestens und ergebenst dankt in aussichtiger⁽⁷⁾ Verehrung.
Ihr Confrater
[get.] Prof.⁽⁸⁾ Pol de Mont.
P.S. Können Sie mir vielleicht die Adresse des Dichters H.v. Hoffmannstahl übermitteln?

Had August Vermeylen geen gelijk toen hij van de Mont later zou schrijven: ‘Hij wees voortdurend buiten onze enge grenzen, flirtte met menige buitenlandsche muze, - figuurlijk gesproken, - trachtte steeds gelijken tred te houden met de modernste Franschen, Hollanders en Duitschers?... Hij duwde vensters naar alle zijden open. Daardoor was zijn hernieuwende invloed aanzienlijk. Hij was een opwekker van geestdrift - maar niet de opvoeder die een toekomst kneedt?’ (in ‘Van Gezelle tot Timmermans’, 1e uitg., Amsterdam, 1923, blz. 35).

De inhoud van deze kaart viel in goede aarde bij Rilke, daar dezes toestand zich ongeveer als volgt ontwikkeld had:

In het voorjaar 1901 was hij met Clara Westhoff getrouwd en ging hij met haar in het bij Worpswede gelegen Westerwede een boerenhuisje betrekken, ‘das mit grosser Ueberlegung und Sorgfallt wohnlich gemacht wurde und das wir uns mit vielen Rosen im Garten und Stuben im Sommer denken, mit einer

(2) Van nr. 3 van jrg, 1 af vermeldt hij als medewerkers voor het tekstgedeelte o.a Dr. Bassen (Dresden), Buitenrust-Hettema, Johan de Meester, Eug. de Molder, J. Destrée, Dr. F. Düllberg (Berlijn), Max Elskamp, Marcel Emants, Dr. Flechsig (Braunschweig), Dr. J. Haller von Ziegesar, Prof. Dr. Ed. Heyck (Berlijn)., Georges Knopff (Munchen), C. Lemonnier, V. Loveling, A. Philippi (Dresden), Arij Prins, RAINER MARIA RILKE (Westerwede), Dr. M. Rooses, Dr. M. Sabbe, Stijn Streuvels, Mevr. Szelinski (München), Ed. Stucken (Berlijn), H. Teirlinck, Is. Teirlinck, A. van de Velde, K. van de Woestijne, Ch. van Lerberghe, Em. Verhaeren, Dr. Winterstein (Kassel).

(3) R.M. Rilke woonde er op nr. laan de Misdroyer Strasse (einde October 1900 tot einde Februari 1901).

(4) Wat in dit en de volgende correspondentiestukken zowel van de Mont als van Rilke tussen vierkante haakjes staat, is er door ons bijgevoegd.

(5) In het origineel onderstreept.

(5) In het origineel onderstreept.

(6) Pol de Mont had o.a. reeds geschreven in:
1881: Jong Vlaanderen, blz. 50-52 ‘Drei plattdeutsche Erzahlungen von Klaus Groth’.
1886: Nederlandsch Museum, I, blz. 316-382 ‘Duitsche Poësie’, later opgenomen in ‘Losse Schetsen’ I, 1888-'89, blz. 175 en vlg.
1890: De Toekomst, blz. 238-245 ‘Jonge Duitsche Naturalisten’.
1891: Haagsche Stemmen, blz. 275-290 en blz. 353-361 ‘De “uiterste linkerzij” in de jongere Duitsche dichtkunst’.
De Toekomst, blz. 158, ‘Th. Fontane’, later opgenomen in ‘Letterkundige Opstellen’, 1914, blz. 186.
blz. 357 ‘Detlev von Liliencron’, later opgenomen in ibidem, blz. 201.
blz. 437-457 ‘De platduitsche letterkundige beweging en Klaus Groth’.
1892: De Toekomst, blz. 231 ‘Th. Storm’, later opgenomen in ibidem, blz. 180.
1893: De Toekomst, blz. 6-14 en 50-56 ‘De “uiterste linkerzij” in de jongere Duitsche dichtkunst’; cfr. Haagsche Stemmen in 1891.

(5) In het origineel onderstreept.

(5) In het origineel onderstreept.

(5) In het origineel onderstreept.

(7) Onduidelijk geschreven woord; wordt veeleer ‘aussichtreicher’ bedoeld?

(8) Pol de Mont was toen nog leraar aan het Koninklijk Atheneum te Antwerpen; pas in 1904 werd hij conservator van het Museum voor Schone Kunsten aldaar.

[p. 737]

sanft verhüllten Lampe im Winter und einem so gesunden Abendtisch nach einem fleissigen Tage, wie er in dem Wunschtraum beschrieben steht, den er einige Monate vorher Clara Westhoff anvertraut hatte. Hier schien mit Abgeschlossenheit, Ruhe und gegenseitiger liebevoller Schonung sich des Dichters Sehnsucht nach stiller Arbeit erfüllen zo sollen’⁽⁹⁾.

En werkelijk: bij schrijft in één herfst het tweede deel van het ‘Stunden Buch’! Maar weldra hopen de geldelijke zorgen zich op, zodat de dichter er 's nachts van wakker blijft. Zijn vader, revisor bij een spoorwegmaatschappij in Bohemen met een betrekkelijk inkomen, kan het nodige stipendium voor het onderhoud van het kunstenaarshuishouden niet meer zenden. Rilke, de wanhoop nabij, schrijft tientallen brieven naar Bremen, Hamburg, Berlijn, Wenen en Holland⁽¹⁰⁾ en verzoekt de geadresseerden bijna smekend om opbrengende bezigheid voor zijn pen. Hij denkt aan vertalingen uit het Russisch, aan voorlezingen, aan geregelde medewerking aan litteraire tijdschriften, enz., alleen wil hij geen eigenlijk journalistieke arbeid doen⁽¹¹⁾.

Nergens heeft hij geluk! Alleen de uitgeverij Velhagen und Klasing wil hem, via Gunter Paulis, een monographie over de Worpsweder schilders laten schrijven.

Man en vrouw besloten echter naar Parijs te trekken⁽¹²⁾. Zo werd het korte geluk der huiselijkheid verstoord.

Er stelt zich echter de vraag, of Rilke's financiële moeilijkheden de doorslag gaven om tot een verhuizing te besluiten dan wel zijn drang om te zwerven: hij voelde zich veeleer uitgegroeid boven de Worpsweder kunstenaars en hun sfeer!

Moet het ons dan verwonderen, dat Rilke bijna per kerende op de Mont's kaart inging?

Hij antwoordde wat volgt op een briefkaart⁽¹³⁾:

Westerwede bei Worpswede (über Bremen)
am 7. Januar 1902.
Mein verehrter Herr Professor,
lang ehe mein lieber Freund und Nachbar Heinrich Vogeler mir Ihren Namen mit viel Verehrung⁽¹⁴⁾ nannte, kannte und verehrte ich Sie. Bruchstücke ihrer Werke, die ich in Zeitschriften übersetzt gefunden⁽¹⁵⁾, hatten mich schon vor Jahren überaus sympatisch berührt: so können Sie glauben, dass ich Ihrer Harte einen guten Empfang bereitet habe. Meine jüngsten Bücher: ein Gedichtbuch, 2 Bücher Prosa und ein Drama⁽¹⁶⁾, muss ich mir erst kommen lassen, um sie Ihnen zu senden, aber es wird gleichwohl nicht lange dauern: im Laufe der nächsten Woche werde ich sie Ihnen schicken können; dann schreibe ich auch einen ausführlichen Brief dazu, denn ich habe Sie manches zu bitten und zu fragen und manchen Rath will ich mir bei Ihnen holen⁽⁵⁾. Ihre liebe Karte veräth mir, dass Sie das erlauben werden!

(9) Katharina Kippenberg in ‘Rainer Maria Rilke, ein Beitrag’, 3e uitg., Insel Verlag. 1942, blz. 131.

(10) Volgens Kippenberg, ibidem. Het Rilke-Archiv deelde ons d.d. 21 April 1949 mede, dat hij niemand in Holland geschreven heeft. Met ‘Holland’ zal Kippenberg wel België bedoeld hebben, zoals vaak heden ten dage nog gebeurt. De geadresseerde was Pol de Mont!

(11) Op dit laatste bleef hij trouwens tot aan zijn dood toe staan.

(12) Cfr. nota 34.

(13) Ten onrechte schrijft J.R. von Salis: ‘Wij kennen geen enkel geval, waarin hij (Rilke) zich van een gewone briefkaart bediend heeft’. (Rainer Maria Rilkes schweizer Jahre, Frauenfeld, 1936; in het Nederlands door J.W. Kuiper ‘Rilke in Zwitserland’, uitg. De Driehoek, 's-Graveland, z.d., blz. 45).

(14) Pol de Mont kende Heinrich Vogeler (geb. 12 Dec. 1873 te Bremen) persoonlijk zeer goed. Op de Stadsbibliotheek te Antwerpen berusten van de laatste aam de eerste: een brief d.d. 3-5-'97; 2 ongedateerde brieven; een brief d.d. 28-3-1900 en twee briefkaarten, respectievelijk van 30-4-'97 en 4-3-'03. Meer is er niet. Het was ook niet ons doel hierop dieper in te gaan. Bovendien waren de volgende werken van P. de Mont toen reeds in het Duits vertaald, zodat hij er als letterkundige enige naam had verworven en Rilke aan hem schreef met ‘verering’:
Aus Flandern und Brabant, Episches und Lyrisches, übertragen von Heinrich Flemmich, Freiburg-i.-Breisgau, A. Kiepert, 1888, XVI-220 blz.
Zanna, Ländliches Sittengemälde in 1 Akt, Uebers. von H. Flemmich, Freiburg-i.-Breisgau, F. Wagner, 1889, 26 blz.
Idyllen, Nachdichtungen nach dem Vlämischen von Albert Möser, Berlin, H. Lüstenöder, 1893, XVI - 192 blz.
Zeiten und Zonen, Ausgewählte Gedichte nach dem Vlämischen von Albert Möser, Leipzig, Ph. Reclam, z.j. (1889); 102 blz.
In het Duits vertaalde gedichten waren ook nog in diverse buitenlandse tijdschriften verschenen.

(15) O.a. in Plattdütsche Hustfründ (Leipzig), jrgg. 1880-1887, vertaald door Kl. Groth, sedert jaar en dag vriénd van Pol de Mont; in Plattdütsch Sünndags-bladd (Bielefeld), A. Helmich, jrg. 1889.

(16) Bedoeld zijn: ‘Mir zur Feier’, ‘Vom Lieben Gott und Anderes’, ‘Die Letzten’ en ‘Das tägliche Leben’, dat bij zijn eerste opvoering in Berlijn uitgelachen werd, Cfr. het P.S. van Rilke's volgende brief.

(5) In het origineel onderstreept.

[p. 738]

Heute nur diesen freundlichen und ehrerbietigen Gruss, damit Sie nicht warten sollen, verehrter Professor. Hugo von Hoffmansthals Adresse lautet: Wien III, Salesianergasse 12.
Ihr sehr verehrungsvoll ergebener:
[get.] Rainer Maria Rilke.

Drie dagen later schreef R.M. Rilke aan Pol de Mont om hem ‘manches zu bitten und zu fragen’. Deze brief van 12 bladzijden, geschreven in het gewone regelmatige geschrift van de dichter, is dan ook te citeren in het kader van zijn nijpende financiële toestand.

Hier volgt hij:

Westerwede bei Worpswede
am 10. Januar 1902.
Verehrter Herr Prof. Pol de Mont,
Ihre liebe Karte, die heute⁽¹⁷⁾ eintrifft, bestärkt mich in meinem Vorhaben, Ihnen von einigen persönlichen Dingen vertrauensvoll und aufrichtig zu schreiben.
Ich weiss nicht, woher mir die Zuversicht kommt, dass Sie mir in diesem Augenblick, da mein Leben nach allen Seiten im Nebel steht und keinen Freund⁽¹⁸⁾ hat, helfen oder doch rathen können. Ich muss nicht sehr weit ausholen. Ich muss nur sagen, dass ich (ein geborener Oesterreicher) nie eine Heimat hatte und dass die Bestrebungen und Ziele der Menschen um mich meinen Wünschen und Sehnsüchten immer fremd waren⁽¹⁹⁾: damals als ich, ein ernstes einsames Kind, das Leben der Eltern sah, wie später, wenn ich als junger Mensch in München⁽²⁰⁾ und Berlin⁽²¹⁾ Anschluss suchte, um jedesmal, enttäuscht und erleichtert zugleich, zu mir selbst zurückzukehren. Noch später als ich zwei grosse Reisen nach Russland machte, da empfand ich, dass dort unter diesen ernsten, auf die Wichtigkeiten des Lebens bedachten und von lauter Ewigkeit umgebenen Menschen meine Heimat ist; ich lernte die Sprache Russlands und als ich zurückkehren musste nach Deutschland, da nahm ich manche liebe Beziehung, manche treue Erinnerung und die trostvolle Möglichkeit, russische Bücher zu lesen und zu übertragen mit. In Deutschland war inzwischen jenes verfreihte Renaissancegefühl, jene leichtsinnige künstlerische Ueberhebung, die nun alle beherrscht und mitreisst, zu einer gefährlichen Höhe angewachsen, so dass ich, der voll Zustimmung von den demuthigen und zukünftigen Menschen der grossen Wolga kam, machtlos und zusammenhangslos, wie ein Schweigender unter Geschwätzigen, stand, überzählig und unzeitgemäss in jedem Sinn. Und wieder schloss sich, wie eine Stille, die Einsamkeit um mich, dieselbe Einsamkeit, die mir alles geschenkt

(17) In werkelijkheid op 7 Januari 1902!

(18) Aanzag hij het groepje kunstenaars Overbeck, Macksen, Modersohn, Vinnen en vooral Vogeler niet meer als zijn vrienden? Staat in tegenstelling met het begin van zijn vorige briefkaart.

(19) Rilke is altijd een eenzame geweest; cfr. Hildegard Kiesslihg ‘Die Einsamkeit als lyrisches Motiv bei R.M. Rilke’.

(20) Verbleef er van September 1896 tot begin October 1897; leerde er Frieda von Bülow en Lou Andreas Salomé kennen.

(21) Woonde er van begin October 1897 tot 1900, onderbroken door zijn reizen naar Florentië en Rusland. Hierover zijn een paar details te vinden in het woord vooraf van ‘Rilke, Briefe an die Fischer’, herausgegeben von Hedwig Fischer, Werner Classen Verlag, Zürich, 1947.

[p. 739]

und von der ich alles errungen habe, was mein ist an Bewusstem und Unbewusstem. Aber damit diese Einsamkeit eine Welt würde, ein gerundetes Ganze, nahm ich einen Neben-Menschen mit hinein, verband mir ihn zu gemeinsamer Arbeit und Andacht. Ich heiratete die junge Bildhauerin Clara Westhoff, (die mit grossem Erfolg in Paris bei Rodin gearbeitet hat), zog mit ihr in das stille Bauernhaus zu Westerwede, wo sie schon als Mädchen eine zeitlang in stillem Schaffen gelebt hatte und hoffte, dass hier ein Leben der Tiefe und Einfalt aus beide erheben würde zu Fortschritten und Freuden edelster Art. Als uns um Weihnachten noch eine kleine Tochter Ruth gegeben wurde, da schien der Mauerkreiss um die kleine Welt vollendet und es hätte der Alltag beginnen können, der Arbeitstag, nach welchem wir beide wie nach Brot verlangten. Aber gerade da, musste ich, statt in den letzten Mauerkreis gesammelten Sinnes mich zurückzuziehen, selbst anfangen, die Thore zu öffnen und hinauszuspähen auf die Wege der Welt... denn eine kleine Beisteuer, die meine Familie mir zukommen liess (und von der wir, so klein sie war, fast ausschliesslich lebten) blieb aus, und wiewohl ich seit Jahren um ein Einkommen kämpfe, konnte ich mich doch nicht darauf verlassen, dass wir von den spärlichen und kargen, sehr unregelmässigen Einnahmen meiner Feder würden leben können. So muss ich mich entschliessen, in dem Augenblick, wo meine Welt sich gebildet hat, von allem Lieben zu allem Fremden fortzugehen, fortzugehen ohne Wahl, ohne Hoffnung, meine Stille, die meinen Kräften und meiner Gesundheit so kostbar ist, hinzugeben um ein Lensengerecht. Und ich weiss nicht einmal an welcher Thür ich das erwarten soll. Ich habe mich hierhin und dorthin gewandt: aber man braucht andere, weniger Einsame und lässt mich in dem Gefängnis meiner Angst am vergitterten Fenster stehen und warten.
Es soll keine Bitterkeit darin liegen; aber werden Sie es glauben, dass ich für keines meiner Bücher je ein Honorar, von keinem auch, obwohl sie doch gekauft und gelobt werden, eine Tantième bekommen habe? Und wiederum soll es auch keine Ueberhebung sein, wenn ich mich beklage, dass kein deutscher Verleger (obwohl es sehr reiche darunter giebt) auf meine Bücher hin soviel Vertrauen hat, mir ein Jahr sorgloser Arbeit (von dem ich fühle, dass es gerade jetzt an einem Wendepunkte meines Könnens wichtig für mich wäre und förderlich,-) zu ermöglichen. Ich weiss, dass ich gutes geleistet habe, und dass ich nicht das Recht habe, bloss aus Hunger, irgendeinen Beruf zu ergreifen, der meine eigentlichen Künstlerischen Aufgaben in ihrer Entwickelung stört, sie zu Nebensachen macht, und zu Dingen zweiter Wichtigkeit erniedrigt. Ich habe sehr lang, seit

[p. 740]

meiner Kindkeit, meiner Künstlerischen Entwicklung, bewusst und unbewusst gearbeitet und wenn ich einen Schritt zum Verdienen unter dem Drang der nahen Notwendigkeit thun muss, so kann er nur darin bestehen, meine bisherigen Errungenschaften praktisch zu verwerten, meiner schriftstellerischen Kunst, die mich nicht nährt, ein schriftstellerisches Kunstgewerbe zu schaffen und zu unterordnen, welches mich erhält. Ist das nicht auch Ihre Meinung, verehrter Dichter Pol de Mont?
Wofür ich mich eigne, was ich kann, - meine Bücher müssen hier für mich reden.
Nun zu dem speciellem Fall, für welchen ich Ihre geduldige und geneigte Güte brauche: Sie gründen eine neue Zeitschrift⁽²²⁾. Können Sie mich nicht brauchen? Ich bin ganz frei und stelle meine Kraft zu Ihrer Verfügung, lege mich ganz wie ein Werkzeug in Ihre Hand. Ich könnte zu Ihnen kommen (unter vorläufiger Zurücklassung meiner Lieben) und Ihnen helfen. Ich weiss viel von moderner Kunst, von Bildern und Plastik, habe über Kunst und über Litteratur und Theater manches geschrieben, inszeniere jetzt Malterlincks [sic] ‘Schwester Beatrix’⁽²³⁾ in Bremen und beherrsche Russisch und Französisch ausser meiner eingeborenen Sprache so, dass ich es ziemlich leicht lese. Ich kann Ihre Sprache nicht. Aber ich habe in Gorter's wunderschönem Buche ‘Mei’ vieles verstanden, mit der ganzen Tiefe durch die Worte durch ergriffen⁽²⁴⁾, und glaube, dass ich mich rasch mit dem reichen Klang Ihres Idioms [sic] vertraut machen könnte. Aber vielleicht in [ist] dieser Vorschlag zu ungestüm und gewaltsam. Für diesen Fall habe ich einen zweiten bereit: Können Sie mir nicht eine gewisse regelmässige Mitarbeiterschaft an der neuen Zeitschrift anvertrauen?
Ich sende Ihnen gleichzeitig drei Aufsätze ‘Ueber Kunst’⁽²⁵⁾. Diese sollten und sollen allmählich zu einem Buche anwachsen, das mehr und weniger als eine neue Aesthetik und etwas wie eine künstlerische Weltanschauung giebt⁽²⁶⁾. Wenn Sie sich entschliessen könnten von Fall zu Fall (etwa jeden Monat) einen dieser Aufsätze zu bringen, so würde ich mit freudigem Eifer das Buch vollenden und Ihnen so zur Verfügung stellen, dass es (nachdem alle oder mehrere Aufsätze in Ihrer Zeitschrift erschienen sind) als Buch zuerst in Ihrer Sprache d.h. in der Uebersetzung erscheint. Es ist so viel von meinem Besten in diesen Artikeln ‘über Kunst’, die zu meinen liebsten Arbeiten gehören, dass ich glaube, Ihnen etwas würdiges anzubieten. Und wenn das Buch von aussen zu den Deutschen käme, würden sie es, glaube ich, eher gelten lassen, wenngleich ich weiss, dass es viel zu sehr von Zukünften spricht, um die⁽⁵⁾ zu berühren,

(22) In zijn kaart had Pol de Mont hierover niets geschreven. Het staat echter zo goed als vast, dat de Mont hierover Vogeler heeft ingelicht, die op zijn beurt Rilke er over gesproken moet hebben. Jammer genoeg bleven onze pogingen onbekroond om de correspondentie van onze Vlaamse dichter aan de Nederduitse etser in te zien. Merkwaardig ook is, dat Vogeler niet als medewerker aan Kunst en Leven wordt vermeld.

(23) Bedoeld wordt. Maeterlinck's ‘Soeur Béatrice’. Hij had reeds in zijn dagboek uitvoerig geschreven over diens ‘Mort des Tintagiles’ (1894); hij noemde het ‘ein in ein Gefühl hinein komponiertes Drama’. Van Maeterlinck zou hij later zeggen, dat ‘er hätte das Wohin der modernen Künstler... nur durch Punkte angedeutet’. De enscenering van ‘Soeur Béatrice’ ging ten andere door zonder het medeweten van Maeterlinck. ‘Les droits d'auteur ont naturellement, comme de coutume, été encaissés par des pirates littéraires’ (Brief d.d. 25 April 1949).

(24) Hoe had hij kennis gemaakt met Gorters ‘Mei’? Hij stond nooit met Gorter zelf in betrekking (mededeling van het Rilke-Archiv d.d. 21 April 1949). Wellicht kreeg Rilke het boek te lezen van H. Vogeler, die sterk bevriend was met de Nederlandse kunstschilder van Welie, die met Vogeler kan hebben kennis gemaakt tijdens dezes verblijf be Sluis. Schrijft Vogeler niet aan de Mont op 3.5.'97: ‘Ihr Unternehmen (De Vlaamsche School) interessiert mich sehr, da ich das vlamische Volk sehr hoch schätze, ich lebte kurze Zeit in Brügge und Sluis und waren mir die Menschen sehr sympathisch’?

(25) De drie opstellen werden opgenomen in Kunst en Leven, jrg. II, nr. 5 en 6, in de vertaling van een zekere P.A. Wie is deze laatste? Men suggereerde ons Arij Prins, die toen in Duitschland woonde. Doch zeer waarschijnlijk lijkt ons dat niet!

(26) Hiervan is niets terecht gekomen.

(5) In het origineel onderstreept.

[p. 741]

welche mit der Gegenwart so ganz zufrieden sind. Es würde mich. tief und aufrichtig freuen, wenn die drei Aufsätze ‘über Kunst’ Ihre Zustimmung fänden: es wäre zugleich ein Aeussern für mich und (wie Sie sehen) eine Hülfe!
Das sind die beiden Möglichkeiten des Auswegs, die ich sehe: vielleicht (wenn Sie so gütig sind, sich einen Augenblick mit meiner Lage zu befassen) sehen Sie noch andere. Ich habe natürlich in Deutschland alle möglichen Mittel in Bewegung gesetzt, um nicht zu ertrinken, aber die Zukunft steigt wie Hochwasser, und die am Ufer stehen sind theils theilnehmslos, theils mit - Ueberbretteln beschäftigt...
In solcher Situation, verehrter Pol de Mont, kam Ihre erste liebe Karte und fast versinkend griff ich danach und hielt mich daran. Es war keck und eigenmächtig von mir, aber wer kann mir das in diesem Moment nachrechnen? Ich weiss, dass ein solches gewaltsames Ins-Vertrauenziehen eine Rücksichtslosigkeit ist; aber es giebt Augenblicke, wo man rücksichtslos ist, wie man wohl auch einen verehrten Gast, an dessen Schlaf man nie zu rühren gewagt hätte, mitten in der Nacht weckt, wenn die Gasse in Flammen steht, oder wenn jemand stirbt...
Verzeihen Sie mir das und, wenn Sie können, theilen Sie mir Rath und Hülfe mit, sonst aber behalten Sie in der Erinnerung nur eines: das treue, verehrungsvolle Vertrauen, das Ihnen erwiesen hat Ihr
sehr ergebener:
[get.] Rainer Maria Rilke

Nachschrift⁽⁵⁾:
Ueber Heinrich Voglers Kunst, die auch mir sehr lieb ist, schreibe ich einen grossen Aufsatz für die ‘Deutsche Kunst und Dekoration’ (Darmstadt)⁽²⁷⁾. Ich weiss, wie oft er dankbar davon gesprochen hat, dass Sie zuerst, nicht nur in Holland und Belgien, sondern überhaupt - eingehend und verständnisvoll über seine Kunst geschrieben haben⁽²⁸⁾.
Von meinen Büchern geht ‘Vom lieben Gott und Anderes’ gleichzeitig mit diesem Briefe ab. In den nächsten Tagen folgen: Das Novellenbuch: Die Letzten (1901) und das Drama ‘Das tägliche Leben’ (welches bei der Erstaufführung in Berlin (20 Dez. 1901) im Hohngelächter des Publikums unterging). Ausserdem das Gedichtbuch ‘Mir zur Feier’ (1899). Sollten Sie Anlass nehmen über meine Verse irgendwo etwas zu sagen, bitte ich Sie dringend, noch das nächste Gedichtbuch ‘Das Buch der Bilder’, das im Frühling d[ieses] J[ahres] erscheint⁽²⁹⁾, abzuwarten, - da die Gedichte in

(5) In het origineel onderstreept.

(27) Verschenen in de 5e jrg., nr. 7, April 1902.

(28) Nl. in een in 1897 in De Vlaamsche School verschenen opstel, later opgenomen in ‘Koppen en Busten’, H. Lamentin, Brussel, 1903, blz. 363-370.

(29) Wij menen, dat Pol de Mont nooit iets over Rilke's boeken heeft geschreven op de beoordeling van dezes kleine studie over Rodin, welke verscheen in Kunst en Leven, II, 7, samen met ‘Constantin Meunier’ von Karl Scheffler en ‘James Whistler’ von H.W. Singer, welke drie boekjes uitgegeven waren bij J. Bard, Berlin W. 57. Het is overgens een meer dan vaag gehouden critiekje, waarin met geen woord over Rilke's boekje in het bizonder wordt gerept. De tekst van Rilke's boekje (1903) werd later als eerste deel opgenomen, in het lijveriger werk over de beeldhouwer Rodin. Het tweede deel van dit werk is de tekst van een spreekbeurt gehouden in 1907.

[p. 742]

‘Mir zur Feier’ schon recht verjährt sind. Die älteren Bücher⁽³⁰⁾ sende ich nicht mit, theils weil sie nicht mehr aufzutreiben sind, theils weil ich nichts von ihnen halte.
Dank. Viel Dank!
[get.] Ihr Rainer Maria Rilke.

Wie voelt zich niet aangegrepen na de lectuur van deze zich vernederende en bijna smekende brief van de dichter Rilke? Meevoelend mens die Pol de Mont was, moet hij er zeker en vast op geantwoord hebben. Ongelukkig schijnt zijn brief zoek geraakt.

Alleen kunnen wij vermoeden, dat hij, net als de meeste redacties van tijdschriften vóór en na hem, zal geschreven hebben: Vereerde dichter, het spijt mij zeer, maar ik kan U onmogelijk helpen - medewerkers aan ons blad worden niet gehonoreerd! Weet U, dat wij zeil al dik in de schulden zitten bij de drukker, e.d.m.?

Dit moet hij hem ten andere per kerende hebben geantwoord, want reeds op 14 Januari 1902 schrijft Rilke wat volgt:

Westerwede bei Worpswede,
am 14. Januar 1902.
Mein verehrter gütige [sic] Pol de Mont,
Sie haben mir einen so lieben Brief geschrieben, der mich ergreift in seiner Wahrhaftigkeit und mir durch seine Art wohl tut wie eine Hilfe! Haben Sie Dank! Und seien Sie überzeugt, dass ich bereit bin für ‘Kunst en Leven’ alles zu tun, was Sie wollen, dafür und darüber zu schreiben, wo ich kann. Falls Ihnen die Aufsätze ‘Ueber Kunst’, die ich Ihnen gesandt habe, gefallen und passend scheinen für Ihre neue Zeitschrift, stehen sie Ihnen ohne Honorarauspuch zur Verfügung, das ist selbstverständlich. Zwei weitere Bücher von mir (das Buch ‘Vom lieben Gott und Anderes’ haben Sie wohl schon!) gehen heute ab: Das Gedichtbuch ‘Mir zur Feier’ und das kleine Prosabuch ‘Die Letzten’. - Ueber meine Prosa zu urteilen steht Ihnen schon jetzt frei, da ich nichts Neues Wesentliches in Prosa seither geschaffen habe. Zu notieren wäre, dass das kl[eine] Buch ‘Die Letzten’, obgleich später gedruckt, vor⁽⁵⁾ dem Buch vom Lieben Gott geschrieben ist, sodass dieses als das letzte Wort zu gelten hat. - Ich danke Ihnen, verehrter Pol de Mont, für alle guten Worte Ihres Briefes und bitte Sie mich zu Ihren aufrichtigsten und dankbarsten Freunden zu rechnen und auf meine Mitarbeit an Ihrem selbstlosen Werke⁽³¹⁾, an Ihrer Zeitschrift, unter allen Umständen zu zählen! Ich suche weiter nach Brot und schreibe Ihnen, was ich finde⁽³²⁾!
Ihr verehrungsvoll ergebener
[w.g.] Rainer Maria Rilke.

(30) Nl. ‘Eerste Gedichte’, ‘Erzählungen und Skizzen aus der Frühzeit’, ‘Briefe an einen jungen Dichter’ en, ‘Frühe Gedichte’.

(5) In het origineel onderstreept.

(31) Tot een hechte vriendschap kwam het echter niet. Verdere bijdragen werden ook niet meer geleverd, mede gezien het kortstondig bestaan van Kunst en Leven.

(32) Hierover werd niet meer gecorrespondeerd.

[p. 743]

Op eerste gezicht schijnt R.M. Rilke meer dan eens een ‘bourgeois’-dichter te zijn, maar na de lectuur van een dergelijke brief horen wij onze mening definitief te veranderen. Zelf zonder geld zitten en desniettegenstaande een vrij lang opstel, waarvan hij in een vorige brief zelf had geschreven dat hij het aanzag ‘als eine neue Aesthetik und etwas wie eine künstlerische Weltanschauung giebt’, zonder honorarium ter opname toestaan - royaler kan het niet! En wat een hartekreet in die laatste zin: ‘Ik zoek verder naar brood...’!

Van toen af slabakte beider correspondentie. Nog één keer moet Rilke aan de Mont hebben geschreven.

Deze laatste brief luidt als volgt:

Westerwede bei Worpswede
(über Bremen)
am 15. August 1902.
Hochverehrter Herr Pol de Mont,
heute sende ich Ihnen das Gedichtbuch, von dem ich Ihnen schon geschrieben habe⁽³³⁾, ‘Das Buch der Bilder’, das eben erschienen ist. Sie wissen, wie ich mich freue, es in Ihre Hände legen zu dürfen. Ich habe inzwischen (was Sie vielleicht interessieren wird) eine Monographie von ‘Worpswede’ geschrieben, deren Erscheinen noch im Herbst bevorsteht. Aber nun fahre ich in etwa vierzehn Tagen nach Paris⁽³⁴⁾, um die Vorstudien für ein Buch über Rodin zu machen, das ich schreiben soll; eine Arbeit, der ich mit Herzklopfen und zitterenden Händen, aber voll glühender Freude entgegengehe⁽³⁵⁾. Ich hoffe, einmal wieder zu hören, dass es Ihnen gut ergeht, und dass ‘Kunst en Leven’ Ihnen Erfolg und Freude bringt. Das eine Heft, welches ich erhielt, machte einen prächtigen Eindruck! Leider verhindern meine Verhältnisse mich an den Unternehmen irgendein Antheil zu nehmen als Abonnent oder dergleichen.
Aber meine Mitarbeiterschaft hoffe ich, sobald sich Gelegenheit ergiebt, tüchtig ausüben zu können⁽³¹⁾.
Nehmen Sie, lieber und hochverehrter Pol de Mont, die aufrichtigsten und wärmsten Grüsse
Ihres ergebenen:
[get.] Rainer Maria Rilke.

Wat onze Vlaamse bard hierop geantwoord heeft, weten wij alweer niet. Ook niet, of Rilke nog meer geschreven heeft. Dat mag ons trouwens niet verwonderen, gelet op de bijna spreekwoordelijk geworden slordigheid van de Mont om zijn brieven en papieren te bewaren. Al wat wij nog bezitten, is te danken aan zijn zoon Frits, die van kindsbeen af een en ander weggapte en... gelukkig voor het nageslacht bewaarde.

Dan ligt vóór ons een laatste kaartje van Pol de Mont aan Rilke, ongedateerd bovendien, zoals zijn meeste brieven.

(33) Zie laatste par van de brief d.d. 10 Januari 1902.

(34) Hij verbleef er van einde Augustus tot einde December 1902 aan de rue Toullier en van begin Januari tot begin Juli 1903 aan de rue l'Abbé de l'Epée met ruim een maand onderbreking voor een reis naar Viareggio.

(35) Zijn eerste bezoek bij Rodin had plaats op 1 September 1902.

(31) Tot een hechte vriendschap kwam het echter niet. Verdere bijdragen werden ook niet meer geleverd, mede gezien het kortstondig bestaan van Kunst en Leven.

[p. 744]

Uit het adres - rue de l'Abbé de l'Epée 3, Paris - en de poststempel kunnen wij echter opmaken dat het van ongeveer 30-4-'03 moet dateren.

Wat was er tussen de laatste Rilke-brief en de hieronder volgende kaart van de Mont gebeurd?

Deze had ‘Das Buch der Bilder’ ontvangen (is verloren gegaan); Rilke had zijn ‘Worpswede’ en ook zijn werkje over Rodin geschreven en aan onze dichter toegezonden met - zoals de kaart van de Mont doet vermoeden - telkens een begeleidende brief, misschien wel gevolgd door een briefje waarin Rilke er zijn verwondering over zal uitgedrukt hebben geen reactie van zijn Vlaamse correspondent te hebben ontvangen!

Hier nu de bedoelde kaart van Pol de Mont:

Lieber Dichter!
Gewiss erhielt ich Ihre Worpswede⁽⁵⁾, las das Buch mit gr[osser] Interesse⁽³⁶⁾. Ihre Rodin⁽⁵⁾-Mon[ographie] kam mir aber nicht⁽⁵⁾ zu⁽³⁷⁾. Jedenfalls spreche ich meinen schönsten Dank aus für das Eine wie für das Andere.
Nächstens hoffe ich Ihnen eine Samml[ung] meiner Aufsätze über viele modernen Künstler offrieren zu können⁽³⁸⁾...⁽³⁹⁾ 400 Seiten davon sind fertig. Noch ± 50 fehlen; aber wie raschgeschriebene Augenblicksbilder sind das! Keine durch und durch eingehende Arbeiten wie die Ihre.
Haben Sie nicht für mein Album eine Kabinet-Photographie (unaufgezogen) und ein Autograph so gross als die Photographie, einen Vers, einen Spruch, eine Widmung, denn⁽⁴⁰⁾ Sie⁽⁵⁾ fehlen ja in meinem Album! Sie und auch Vogeler! Und das schmerzt mich!
Heil und Erfolg!
Ganz Ihr
[get.] Pol de Mont.
Nur Kabinet-Format dient! Wo erschien: Mir zur Feier⁽⁵⁾?

Het album, waarvan hierboven sprake, berust heden, evenals de correspondentie, op het Museum der Vlaamse Cultuur te Antwerpen. Het is een heel dik boek, zeer goed bewaard. Een ‘foto, een vers, een spreuk, een opdracht’ van Rilke ontbreken. Deze is dus op het verzoek van de Mont niet ingegaan. Waarom niet?

Van de toegezonden boekjes is er slechts één bewaard gebleven: ‘Die Letzten’, waarin de volgende opdracht staat geschreven: ‘Herrn Pol de Mont, dem Dichter, in aufrichtiger Verehrung, Rainer Maria Rilke, 1902’.

Hiermede moeten voor ons, het nageslacht, de kortstondige schriftelijke betrekkingen dezer beide dichters eindigen.

Leo SIMOENS

(5) In het origineel onderstreept.

(36) Wij vonden het nergens besproken door Pol de Mont. Het werd begin 1903 (op bestelling) uitgegeven door de uitgeverij Bielefeld te Leipzig.

(5) In het origineel onderstreept.

(5) In het origineel onderstreept.

(37) Zie in verband hiermede nota 29. Had Rilke hem een tweede exemplaar toegezonden? Tot een uitvoerige bespreking schijnt het niet gekomen te zijn.

(38) Bedoeld wordt ‘Koppen en Busten’. Of Rilke het boek ontvangen heeft, is ons niet bekend.

(39) Onleesbaar woord.

(40) Zeer onduidelijk geschreven woord.

(5) In het origineel onderstreept.

(5) In het origineel onderstreept.