| |
| |
| |
Och God wat is het leven schoon
BABOUF, de wit-zwarte cocker, stak geeuwend z'n tong uit en probeerde met z'n flaporen een vlieg te verjagen, die telkens rond z'n oren bromde. Het was een van die hete lentedagen, die de komende zomer aanmelden. Het gras was dik en groen en in de vijver stond het water nog tot aan de boord waar het lis z'n kop uitstak en rond de muren hing wat koelte. Thérèse liet het boek op haar schoot glijden en strekte haar armen achter haar hoofd. De zon speelde door de blaren op haar gezicht en haar lijf smolt weg in de genoeglijke warmte. Als ze haar benen even ophief zag ze haar hoge zwarte schoenen, die recht naar Babouf's kop wezen. Babouf was een wijze hond. Zolang er een straaltje zon scheen koesterde hij zich erin met gesloten ogen en gaf zich met wellust aan z'n dromen over. Thérèse liet haar ene hand in het licht spelen en toen de andere en geeuwde. Straks zou de gong slaan voor het noenmaal en ze vreesde reeds de doffe klank te horen, die haar zou dwingen recht te staan. Achter in het park herhaalde een koekoek z'n eentonig lied en een verrassend windje joeg de takken der bomen uiteen. Ze keek in de wolken, die overdreven en tere kabbelingen tekenden in de lucht en met haar armen strak tegen haar lijf gekneld liet ze de hangmat heen en weer zwaaien.
Ze hoorde de stappen langs het pad maar keek niet op omdat ze meende dat het Jean was. De man hield even z'n adem in en staarde haar zijdelings aan. Toen haalde hij z'n schouders op, ging resoluut naar haar toe en kuchte. Ze hief het hoofd op en knipte met haar ogen, die verblind waren door het zonlicht.
- Ik geloof dat ik m'n weg kwijt ben, zei de man en glimlachte. Hij was forsig gebouwd en had lichtkrullend kastanjebruin haar, dat nu wat over z'n voorhoofd viel.
- O, deed Thérèse, hij had mooie witte tanden als hij glimlachte, u bent zeker uit de streek niet, da's de fout van de portier die het park altijd open laat; er komt hier toch nooit een levend wezen.
- Nee, zei hij vragend en glimlachte weer. Z'n bovenlip stond vol zweet en z'n broek en laarzen waren bestoft en modderig. Hij moest heel zeker van ver komen. De hangmat wiegde nog traagjes en de man streek z'n vingers door z'n haar en veegde met z'n mouw z'n gelaat af. Z'n kostuum had een goede snit en was niet eens versleten.
- Ik denk dat ik beter wegkom, zei hij en sloeg wat stof van z'n vest, ik ben helemaal de weg kwijtgeraakt, het is hier anders ook erg eenzaam.
- Ja, het is niet erg bewoond, van waar bent u dan eigenlijk?
- Dat is een indiscrete vraag, mademoiselle. Jonge dames moeten niet altijd zo nieuwsgierig zijn, dat levert soms gevaar op. Misschien ben ik wel een boze rover, die iets slechts in de zin heeft.
Ze lachte helder en kinderlijk: - U ziet er eer een vervallen prins uit, die me komt schaken.
| |
| |
- Zoudt u het graag hebben, schone slaapster? vroeg hij en hield z'n ene oog dicht.
- Misschien wel, dat hangt er van af, ik heb soms nogal een ordinaire smaak.
De gong sloeg. Spijtig als er juist eens eindelijk iets gebeurde dat afleiding bracht. Hij hielp haar op de grond en reikte toen haar boek aan met een buiging.
- Ik vind wel m'n weg terug, zei hij, en ze bleef hem nakijken tot hij aan de bocht van het pad verdween.
Tante zat weer stijf als een knipmes in haar fauteuil en sermoende: waar blijf je toch de hele ochtend, je was nergens te vinden, La Violette is hier geweest om uit te rijden en ik heb Jean achter je aan gezonden maar je was onvindbaar. Etienne La Violette was in de ogen van tante een goede partij en bijzonder in de laatste tijd was het best niet overdelicaat te zijn op dat gebied, een grote bruidschat had ze niet te verwachten en de partijen hier waren uiterst zeldzaam.
- Ik was zeker aan 't wandelen, zei Thérèse, en dronk voorzichtig de koude bouillon uit. Etienne was altijd zo opdringerig en ze hield niet van z'n fatterig gezicht.
- De gigot is weer te koud, zei tante, en schudde haar hoofd, Martin zal het wel nooit leren en denk erom dat we vanmiddag naar Dax moeten.
- Ja, ma tante; de vreemdeling moet nu al een heel eind ver zijn, het zag er geen landloper uit, z'n handen waren verzorgd en hij droeg een mooie robijn aan de linkerhand, ze had er op gelet hoe die schitterde in de zon. Ze had geen goesting om mee te gaan naar Dax, eeuwig diezelfde visites bij de barones de Pombrac en de Mesdemoiselles Saint-Viteux en Eléonore met haar krenterig gezaag over Parijs en de bals die zij nooit zou meemaken.
Aline de Saint-Viteux had een lang uitgestreken gezicht met een wrat op de kin die de mouche nooit goed kon verbergen.
Er gebeuren zo'n rare dingen de dag van vandaag, zei ze, ik versta de mensen niet meer, je kunt niemand betrouwen, verleden week is er bij m'n zuster te Bélin brand uitgebioken, stel je voor wat dat gaf, nog een geluk dat het nat weer was, en toen vonden ze wie 't gedaan had, een klein houtboertje dat buitengezet was, stel je voor, ze hebben die mensen veel te veel gewoon gemaakt en nu is er niet het minste ontzag meer, is het niet, monsieur l'abbé?
De abbé knikte, z'n kaken waren doorwijnd en z'n ogen lagen goedmoedig en gelukkig.
- En dat is niet alles, zei hij met z'n fijne meisjesstem en streek over de punt van z'n neus, er dwaalt nog gevaarlijker volk in de Landes rond, rovers en moordenaars en die fameuze kapitein Larouche die uit Bayonne ontvlucht is, een der gevaarlijkste bonapartisten die je je kunt inbeelden, er staat een prijs op z'n hoofd.
- Hij die dat schot loste op de vicomte, vroeg tante.
De abbé trok z'n gezicht in een onmogelijk ernstige plooi en knikte.
| |
| |
- Dezelfde, hij en niemand anders en luister naar m'n woorden, als ze die niet spoedig te pakken krijgen staan in minder dan geen tijd de Landes in brand van Bayonne tot Bordeaux, die kerel is gevaarlijk.
Tante schudde haar hoofd, dat was trouwens een van haar tics.
- Die Corsicaan heeft niets dan rampen over ons arm land gebracht, en van al die roturiers die nu de baas spelen is er niet veel beters te verwachten.
- Kijk naar Delmas, zei de oudste Saint-Viteux, z'n vader heb ik nog gekend als een klein schoenlappertje, een goede werkman en doodbraaf en z'n zoon nu, Victor, die advokaat is in Toulouse, ik heb die eens bezig gehoord, wat een goddeloze en verderfelijke dingen dat mannetje verkondigde en hij is niet hoger dan een laars, ik was er echt ongemakkelijk van.
Thérèse amuseerde zich of ze met het ene oog meer zag dan met het andere en knabbelde ondertussen koekjes. Een koets ratelde de koer binnen, dat zullen de Pombracs zijn, meende tante en Aline trok het gordijn open.
Op de terugweg dommelde tante in zoals gewoonlijk en Thérèse keek hoe de avond over de bossen en de magere velden viel. De koets rolde behaaglijk over de zandweg, die vreemdeling was zeker Larouche geweest, hij zag er welopgevoed en een echte heer uit, als ze hem maar niet te pakken kregen.
Als het zo voortging werd het een erg droog jaargetij dacht de koetsier, het hout stond al poerdroog en het water zakte snel. De zandweg lag eindeloos plat en eenzaam voor hem uit, de paarden kenden het van buiten, je moest niet eens de teugels vasthouden, enkel bijtijds Noireaud die wat tegentrok, dat beest verleerde nooit z'n wilde streken.
- Ho, riep een stem, ho, en de paarden vielen vanzelf stil. Een man greep met z'n ene hand de teugels vast en stak met de andere een pistool naar de koetsier, kom maar van je bok al, er zal niets gebeuren als je stil blijft, kom.
De koetsier sprong bang af. Thérèse stak haar hoofd uit, ze kon niets zien maar herkende toch direkt de stem. De man kwam nader, terwijl hij met z'n pistool de koetsier opzij duwde. Hij knikte beleefd en keek toen verrast, wat een toeval mademoiselle, maar ze lei haar vinger op haar mond en deed teken dat er nog iemand bijzat.
- Het spijt me vreselijk, zei hij, maar nood dwingt en ik zie me verplicht van uw paarden gebruik te maken gezien ik in m'n huidige toestand niet snel genoeg uit de voeten kan en die rekels zijn verduiveld rap.
- U kunt ons toch niet hier op de weg laten, en Thérèse glimlachte bedeesd, het is 'n heel eind en tante is al op leeftijd.
Hij beet op z'n lip, bleef haar een minuut aanzien en knikte.
- Dan voer ik u eerst naar huis, klim maar op je bok man, maar geen poetsen anders moet je de gevolgen dragen en gelijk wie je tegenkomt doe of je nergens van af weet, en hij trok de portière open en zette zich tegenover hen met z'n pistool in de hand.
Tante was te bang om een woord uit te brengen, dat kwam van tot zo'n laat
| |
| |
uur in Dax te blijven, ze had het moeten voorzien, god gave maar dat alles goed afliep. De koets deinde weer voort maar sneller nu.
- Dat ding maakt het u toch niet te ongemakkelijk, vroeg Larouche en wees op z'n pistool, ik begrijp best dat het niet erg fatsoenlijk is daar in gezelschap van dames mee te spelen maar ik heb geen keus.
- Ik ben niet bang, zei Thérèse en bloosde.
- Ik zie dat mademoiselle me begrijpt, ik ben trouwens geen gevaarlijk man maar er is niemand die met bijzonder veel genoegen voor z'n leven in de kerker zit. Het was feitelijk een dwaasheid niet met een van die paarden weggereden te zijn, als ze nu voorbijkwamen en in de koets keken. Ik ben Larouche als U het nog niet wist, zei hij, kapitein Larouche, het was erg onbeleefd me niet eerder voor te stellen maar ik leef sinds enkele tijd ver van de beschaafde wereld.
Thérèse keek hem aan, wat zou tante denken als ze nu haar naam zei, zut dacht ze.
- Ik heet Thérèse de Montplessis, en ze bloosde weer.
- Een mooie naam, vond hij, een heel mooie naam, en stak z'n pistool op zak, en als ik u een welgemeende raad mag geven, moesten die heren hier nu voorbijkomen doe dan absoluut of er geen Larouche in de wagen zit, anders zou ik in een moeilijk parket geraken en nu u zo vriendelijk geweest bent me te verzoeken mee te rijden zou ik u niet graag last berokkenen.
- We zijn er bijna, zei Thérèse, en zuchtte licht. Door de pijnbomen verschenen de torens van het kasteeltje reeds, de laatste zon schitterde op het leien dak dat hier in de streek eerder ongewoon was. Babouf blafte terwijl ze de geplaveide laan opreden tot aan de hoofdingang.
- Het spijt me reeds van u te moeten afscheid nemen, mademoiselle, het was een zeer aangename rit voor mij en als u me nu nog een flink fris paardje kon bezorgen zouden al m'n wensen voldaan zijn.
Thérèse keek tante aan die erg bleek zag.
- Geef hem eender welk paard, zei die, dat hij snel weg is, ik kan bijna niet meer op m'n benen staan.
Babouf blafte tegen de man aan en ging toen op de grond liggen kwispelstaarten.
- Afscheid nemen valt altijd zwaar hé, zei hij en kuste haar hand. Ze bloosde nog toen hij al op het paard zat en het in de hals klopte. Misschien zien we elkaar nog wel eens terug in betere tijden, en hij sloeg z'n hakken in de buik van het paard en liet het de laan uitlopen.
Tante zat met allerlei flacons bij zich en begon stilaan tot haarzelve te komen.
- Mon Dieu, mon Dieu, zuchtte ze, wat een durf die kerel had, zo'n brutaliteit.
Thérèse trok haar handschoenen uit en staarde in de lege haard, als hij naar Dax opreed was hij nu het eerste bosje voorbij maar bij zou wel de andere kant
| |
| |
uit zijn, de Landes in, daar was 't veiliger. Ze hoorde nog z'n stem zingen in haar oor, het was een zeer aangename rit voor mij, mademoiselle, hij had een licht brouwend accent, wat had hij eigenlijk misdaan, dat schot naar de vicomte, daar herinnerde ze zich niets van, tante, vroeg ze en keerde zich om.
Tante zuchtte klagend en hield een met reukwater doordrenkt zakdoekje onder haar neus.
- Tante, wat deed hij eigenlijk?
- Wie, Larouche, een bandiet is het, erger dan een struikrover, zelfs Cartouche was maar een klein kind er bij vergeleken, ik besef nog altijd niet aan welk gevaar we ontsnapt zijn, zo'n bandiet.
Thérèse keerde zich om en staarde pruilend in de haard. Babouf knorde zacht en ging zich elders leggen.
Ze ging vroeg slapen zoals elke dag, de avonden waren eindeloos lang op het kasteel en niet het minste ongewoon geluid verbrak ooit de stilte. Ze ontkleedde zich traag en loom en trok haar witte zijden nachtjapon aan. Uit het park kwam een warme lucht de kamer binnen, het rook naar de bossen. De maan scheen helder en in de vijver kwaakten de kikvorsen en nu en dan volgde een plons. Ze tuurde dromerig naar een treurwilg, toen ze plots bemerkte dat in de schaduw ervan iets bewoog. Dat moest Larouche zijn, als er hem nu maar niemand van de anderen zag, roepen durfde ze niet, als hij opkeek moest hij haar zien en ze trok haar japon toe over haar borst. De schaduw wankelde weer en even blitste een witte kleur, hij was toch nooit gekwetst.
- Mademoiselle, riep hij zacht, en ze fluisterde nauwelijks hoorbaar:
- Ja.
- Mademoiselle.
Ze boog zich voorover en herkende hem nu duidelijk, z'n arm was in een witte sjaal gewikkeld, hij moest een wonde hebben. Hij trad op de tenen tot onder haar venster, er knarsten keien onder z'n laarzen en de maan maakte z'n schaduw groot en verradend.
- Ze zitten me op de hielen, zei hij. Ze bedacht zich niet langer:
- Klim langs het balkon naar boven. Hij trok zich moeizaam aan z'n ene hand op en ze moest hem helpen over de balustrade geraken.
- Oh, zei ze en slaakte een kleine gil; er was een bloedvlek op z'n arm en schrammen in z'n gezicht.
Hij glimlachte pijnlijk.
- Ze hadden me bijna te pakken, het paard hebben ze neergeschoten, het spijt me voor u en ik kreeg een kogel in de arm.
- En dat, zei ze en wees met medelijdend gelaat naar de schrammen.
- Och, dat is van de struiken, ik heb moeten lopen als een haas om hen het spoor te doen kwijtgeraken, gelukkig dat het hier zo dicht bebost is, maar ze zitten me nu nog op de hielen.
Ze zwegen beiden en ze werd rood omdat z'n ogen op haar hals bleven rusten. Ik krijg koud zo, zei ze, en wierp een grote sjaal om.
| |
| |
Hij glimlachte.
- Ik had u al de hele tijd aan het venster zien staan, mademoiselle, ik had de moed niet u wakker te maken.
- Wakker maken, ze lachte, ik sliep toch niet.
- Nee, dat niet, maar u stond daar zo dromerig, dat ik wist dat u niet eens het park bemerkte en de vijver en dat uw ogen moesten bedoomd zijn en ik durfde niet storen.
- Doet de wonde erg pijn, vroeg ze en nam voorzichtig z'n arm vast.
- O dat gaat, laat u maar, ze hebben me nog niet, ik heb voor heter vuren gestaan dan dat.
- Het is veel te gevaarlijk zo blijven, daar kan koudvuur van komen, toon eens, we moesten een arts hebben om die kogel uit te halen, het zal veretteren anders.
Hij beet op z'n tanden terwijl ze de kwetsuur bette en het zweet brak hem uit. Haar haren hingen los en hij snoof de geur van lavendel.
- Het is me werkelijk erg pijnlijk, dat we op zo'n manier moesten kennis maken, mademoiselle, ik had het graag anders gewenst.
- Ik ook, zei ze, bleef in z'n ogen kijken en naderde hem onmerkbaar.
- Thérèse, fluisterde hij, en trok haar met z'n vrije hand tegen z'n borst. Z'n vest rook naar het bos en de geur van buskruit en zweet bedwelmde haar.
- Hoe heet je, vroeg ze.
- M'n vader doopte me Aristide, ik ben geboren in 87, zei hij verontschuldigend en ze lachten allebei, het is wel een dwaze naam maar je wordt daar snel aan gewoon.
- Ik vind het een prettige naam.
- Toch niet zo mooi als Thérèse, en hij boog zich voorover en beroerde naar voorhoofd met z'n lippen.
- Ik was zo bang dat ze je zouden achterhalen, zo bang en ik kon niets doen om het te verhelpen, ik ben heel blij dat je teruggekomen bent, nu mag je niet meer weggaan.
- Nee, lachte hij, nooit en hij liet z'n wang op de hare rusten.
- Je hebt zo warm, zei ze en lei haar hand op z'n voorhoofd, je hebt zeker koorts en je baard is verschrikkelijk.
- Er zijn niet veel barbiers in de Landes en als ik hem lang genoeg laat groeien denken ze met een eremijt te doen te hebben, die leeft van wortels en knollen.
- Je moet zo niet blijven staan, dat vermoeit, en ze voerde hem naar de grote rood-overtrokken fauteuil. Hij ging zitten en hield haar hand vast, er is plaats genoeg voor twee en trok haar naast zich. Er was niet de minste wind en het gordijn hing roerloos als was het gebeeldhouwd.
- Morgen, begon hij...
- Kom laten wij niet aan morgen denken, dat is nog zo eindeloos ver, ik had graag dat het nooit meer dag werd, jij ook?
| |
| |
Hij knikte en ze rekte zich tot ze met haar mond aan z'n kin kon.
- Je ogen zijn zo helder en zuiver als bronwater en de geur van je haren zou de tranen in m'n ogen kunnen doen komen.
Ze glimlachte tegen zichzelf en drukte z'n hand vaster tegen haar aan. Door de sjaal voelde hij de ronding van haar horsten maar hij was zonder begeerte en bewoog niet eens de vingers.
- Vertel me nu wat over jezelf, vroeg ze, ik ken je zo weinig.
Hij likte peinzend z'n onderlip die droog en koortsig begon te worden.
- Er is niet veel te vertellen. Ik kom uit een soldatenfamilie en heb zelf nooit iets anders gedaan, daarom ben ik ook zo ruw, van m'n zestien jaar ben ik overal de Keizer gevolgd tot Waterloo toe en de rest, wel die heeft me hier gebracht en dat alleen was de moeite waard.
- Nu weet ik niet veel meer, maar ik heb je hier en dat is genoeg, je zou eigenlijk beter wat uitrusten, je kunt het bed krijgen dan blijf ik in de fauteuil liggen, ik ben niet moe.
- Ik rust zo ook, zei hij, en drukte haar borst vaster. Het moesten juist onrijpe vruchten zijn en ze was voorzeker nog geen zeventien.
Een hond blafte en hij schrok op.
- O dat is niets, die blaft elke nacht bij 't minste geluid en soms zelfs zuiver uit genoegen. Hij voelde zich insluimeren, het ware toch beter op een bed te liggen na al die dagen, god alleen wist wat morgen gebeurde.
- Je ziet wel dat ik gelijk had, zei se, en maakte z'n hand los. Ze trok z'n laarzen uit toen hij op het bed lag, boog zich over hem en kustte hem op de mond. Z'n ogen waren gesloten en ze zei ‘bonne nuit, Astride’ en deed de bedgordijnen voorzichtig dicht.
De nacht was koel nu en vol verlangens en ze wreef peinzend haar voorhoofd en streek haar haren achterover. Larouche ademde met stoten, het zweet stond dik op z'n gezicht en hij zuchtte, de wonde moest pijn doen. Ze ging zich gemakkelijk in de zetel nestelen. Het was voorzeker middernacht en het hele huis lag roerloos en als dood op de komende morgen te wachten.
De zon zong hoog aan de hemel toen ze ontwaakte. Larouche zat op het bed met een blos op z'n wangen en poogde tevergeefs z'n laarzen aan te trekken.
- Bonjour Aristide, zei ze, je had wel kunnen wachten of me wakker maken om dat te doen en ze geeuwde.
- Ik heb je al last genoeg berokkend.
Ze hielp hem en trok z'n hoofd tegen haar borst toen 't gedaan was.
- Ik moet zien weg te geraken, z'n stem had een hese rauwe klank, anders help ik je meer en meer in 't ongeluk.
- Toe toe, suste ze, je kunt nergens naar toe in zo'n toestand, je zou vallen onderweg en erbij blijven liggen, ik zal Camille om een arts zenden naar Dax, ik zorg er wel voor dat tante er geen erg in krijgt en als je goed genezen bent en braaf geweest zijt mag je gerust voort, als je nog wilt wel te verstaan.
- Nee, zei hij en klemde z'n tanden opeen, de wonde scheen open te
| |
| |
rijten, nee, ze zullen toch m'n spoor vinden en dan is 't beter dat ik weg ben, ik hou het toch niet meer uit maar ze moeten niet denken dat ze m'n vel zo maar voor niets zullen krijgen.
- Als je denkt dat ik je zal laten gaan, ze streek z'n haren schoon, er zaten nog blaren tussen en die geur van pijnbomen hing steeds over hem, je bent in m'n macht en je zult gehoorzamen en daar is geen praten aan.
- Kind dat je bent, zei hij hees en trok haar mond tegen de zijne. Z'n lippen waren droog en hard en z'n baard prikte haar. Er werd op de deur geklopt, dat moet Camille zijn. Hij sprong recht en keek rond of er geen uitweg was.
- Maak je maar niet bang, Camille is een goed meisje en die zal niets voortvertellen. Maar kom toch binnen, riep ze en duwde hem wat achter het bedgordijn opdat ze niet teveel zou verschrikken en hen verraden.
- Oh, zei Camille en lachte pervers, mademoiselle heeft bezoek geloof ik. Thérèse nam haar bij den arm en deed de deur dicht. Toen lei ze een vinger op haar mond en fluisterde:
- Je moet zien dat tante niets te weten komt en niemand anders ook, als je me echt graag ziet moet je me helpen, dan ben je een braaf meisje.
Camille keek Larouche aan en schrikte wat van die stoppelbaard en die bloederige doek.
- Dat was een ongeluk, zei Thérèse snel, meneer is van z'n paard gevallen en heeft een wonde aan z'n arm maar tante mag niets te weten komen, je weet hoe ze is.
Camille knikte begrijpend en trok een peinzende plooi in haar rond gezichtje.
- Dat zal niet gemakkelijk gaan mademoiselle.
- Kom, zei Thérèse ongeduldig, we moeten er iets op vinden, je moet naar Dax een arts zoeken en die meebrengen.
- Maar hoe kan ik die ongezien binnenbrengen, ik ben veel te bang, madame zou me dood doen moest ze het te weten komen.
- Je krijgt twee hele louis als je 't doet en ik zal je nooit meer tergen.
- Misschien zouden we beter meneer achter in 't park in het klein paviljoentje brengen, daar komt toch nooit iemand en dan kan de arts gerust bij hem geraken zonder dat we gevaar lopen dat ze 't merken.
- Je bent een engel, zei Thérèse en zond haar een stralende glimlach toe, neem m'n mantel Aristide, zo zullen ze er niet op letten, en klim van het balkon in de tuin, altijd rechtdoor voorbij de vijver langs de plaats waar je me gister zag, dan kom je recht op het paviljoen uit en wacht er tot ik kom, Camille zorg dat je wat eten er naar toe brengt.
- Ik ben een ellendeling je zoveel last te berokkenen, je moest het heus niet doen.
- Als ik 't nu graag wil, zei Thérèse, en ga nu vlug voor iedereen van tafel is.
Larouche kuste haar terwijl Camille door 't venster keek en liet zich toen
| |
| |
zakken. De pijn in z'n schouder was hartverscheurend en z'n hoofd gonsde. De grote kapmantel gaf hem een echte roversair en Thérèse bleef hem nakijken en bloosde toen omdat Camille glimlachte.
Tante had bijna gedaan met ontbijten en was nog ontsteld van gisteravond, ze had geen oog dicht gedaan en elk gerucht deed haar het ergste vrezen.
- Ik heb Jean direkt naar Dax gestuurd, er moet iets gedaan worden, ik waag me niet meer buiten voor die kerel onschadelijk gemaakt is.
Het paviljoen was leeg toen Thérèse er binnentrad en een grote kom buillon stond half uitgedronken op het vensterraam. Ze ging in de deur staan en riep zacht, - Aristide, maar geen blad bewoog en dan pas bemerkte ze dat er een briefje tegenaan de deur lag.
Chère mademoiselle, stond er op, ik kan het niet over mijn hart krijgen u nog meer onder mijn aanwezigheid te doen lijden, ik besef te veel welke ernstige gevolgen dat voor u zou kunnen meebrengen. U moet zich geen zorgen maken over mij, ik ben soldaat en weet zelf hoe me uit de slag te trekken. Ik hoop dat u daarover niet boos zult zijn want dat ware voor mij uiterst pijnlijk en ik wens dat we onze vriendschap op een andere en betere wijze zouden kunnen voortzetten. Moest het lot daar echter anders over beslissen wees dan verzekerd, dat Larouche nooit zal vergeten op welke wijze u hem gered hebt, en uw gestalte altijd voor mijn ogen zal zweven als het voorwerp dat ik aanbid. Voor eeuwig en altijd hoop ik te megen blijven, uw dienaar Aristide.
Het geschrift was klein en stekelig maar met een vaste hand geschreven. Waarom, zuchtte ze en voelde de tranen opkomen, ik zie hem nooit meer weer en ze weende tegen de muur geleund met het briefje verkreukeld in haar hand. De hele morgen bleef ze in het paviljoen en hoopte telkens dat hij ging terugkomen en ze z'n pijnlijke glimlach zou zien en de reuk der Landes in z'n haar. De zon ging weg en zware regenwolken trokken voorbij, maar er viel geen druppel water en de lucht was drukkend en laf.
's Avonds droomde ze aan haar venster en hoorde de koetsier praten met de stalknecht. Jean kwam bij en z'n adem was hoorbaar opgewonden.
- Heb je 't nog niet vernomen, zei hij en had moeite uit z'n woorden te geraken, z'hebben hem te pakken gekregen, Larouche, hij zat in het bosje van de Calvets en hij heeft zich geweerd als een echte duivel, ze hebben hem moeten neerkogelen als een hond, Julien heeft het lijk zien liggen, het was verschrikkelijk, heel z'n kop was een bloed en hij had wel tien kogels in z'n lijf en toch schoot hij nog, een mens zal nu toch weer op z'n twee oren kunnen slapen.
Thérèse beefde en voelde zich draaierig worden.
- Aristide, snikte ze en wierp zich op het bed. De wind ging liggen en de neerpletsende regendroppels verfristen de atmosfeer en knetterden op het droge hout. Ze hield het kussen met beide handen vast en dolf er haar hoofd in.
- Aristide, O mijn Aristide, snikte ze en de regen sloeg tegen de balustrade en vormde een plasje onder het venster dat altijd maar groter werd.
Hans VAN ACKER
|
|