De Vlaamse Gids. Jaargang 33
(1949)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 676]
| |
Helene Swarth en Pol de MontI.‘MEN mag zeggen, dat sinds 1882, dank zij Pol de Mont, de Nederlandsche literatuur een ware dichteres rijker is geworden!’, besluit wijlen Prof. George Meir de bladzijde, die hij, in zijn monografie over Pol de Mont, wijdt aan de betrekkingen tussen de dichter en Hélène Swarth. De geschiedenis van onze literatuur bepaalt er zich trouwens toe aan te stippen dat de dichteres, dank zij de tussenkomst van Pol de Mont, Nederlandse in plaats van Franse verzen ging schrijven. Deze traditionele voorstelling laat niet vermoeden, dat de ingevolgde wens van Pol de Mont slechts het vertrekpunt van een zeer nauw contact was. Van 1882 af tot 1893 behoorde inderdaad een intense litteraire en ook menselijke wisselwerking tot de evolutie van beide dichters. De geschiedenis van hun vriendschap is belangrijk voor de kennis van deze bewogen periode uit ons litterair leven, omdat Hélène Swarth, in het Noorden, en Pol de Mont, in het Zuiden, tot de meest representatieve letterkundigen van die jaren moeten gerekend wordenGa naar voetnoot(1). De aanleiding tot hun drukke briefwisseling en tot hun zeldzame ontmoe tingen was het exemplaar van haar Franse verzenbundel Les Printanières, dat op 28 Juni 1882 door Hélène Swarth aan Pol de Mont aangeboden werd. Zij was toen nog een volledige onbekende in de Nederlandse literatuur. In de Frans-Belgische letteren had zij wel reeds enige naam verworven, allicht minder om haar eerste bundel Fleurs du Rêve (1879) dan om een mislukte verloving met de fel besproken Max Waller, de leider van de ‘Jeune Belgique’. In 1882 genoot Pol de Mont daarentegen reeds een kloeke reputatie. Van hem waren verschenen ‘Klimoprankskens’, ‘Waarheid en Leven’, ‘Jongelingsleven’, ‘Rijzende Sterren’, ‘De Eerste Mensch’, ‘Gedichten’ (I), ‘Gedichten’ (II), ‘Lentesotternijen’, ‘Novellen en Idyllen’, alle verzenbundels, en ‘Finneken, schetsen uit het Kinderleven’. Omdat Hélène Swarth bijna heel het werk van Pol de Mort kende èn bewonderde en daarenboven wist dat zijn aanzien reeds groot was, voegde zij bij haar bundel een briefje, | |
[pagina 677]
| |
waarvan de schuchtere toon geenszins door het geringe verschil in leeftijd tussen beide jonge mensen - zij drie en twintig en hij vijf en twintig! - zon te verklaren zijn. Monsieur, Heel belangrijk is dit briefje op zichzelf niet. Maar de betekenis van haar volgende brief, wordt er des te duidelijker door. Zeven dagen later deelde zij hem inderdaad van uit Scherpenhoff - tot begin November 1884 verbleef Hélène Swarth te Brussel maar geregeld bracht zij haar verlof in Nederland bij verwanten of kennissen door - haar bekende kentering, haar overgang tot de Nederlandse poëzie mede: Zeer Geachte Dichter, | |
[pagina 678]
| |
Leg op mijn hert uw voorhoofd.
Scoonslaepsterken, scoonslaepsterken.
Een grijze koning droomde.
Zoo gij wilt, voer ik u mede,
langs de blauwe schoone zee...
De mis was aan - de belle klonk...
O blijf gelijk de duive, kind...
en nog meer, te veel om op te noemen, liefelijke zoetvloeiende zangen vo: melodie. En de ‘Tarwemel’, die heerlijke schilderachtige idylle... en ‘De eerste Mensch’ dat prachtige gedicht dat mij heeft doen trillen en gloeien van ontzag en bewondering! en dat verheven weemoedig ‘Laatste Klokkenlied’! Uit dit antwoord blijkt voldoende het aandeel van Pol de Mont in de beslissing van Hélène Swarth, voortaan Nederlandse verzen te schrijven. Terecht mocht hij, vele jaren later, ter gelegenheid van de zeventigste verjaardag van Hélène Swarth, in de Nieuws Gids schrijven: ‘Ik ben er nog altijd even trotsch op, dat ik er, al wel een halve eeuw geleden, iets toe bijdroeg, om de toen in het Fransch dichtende jonge schrijfster er toe over te halen, in eigen Nederlandsch te zingen’. Voor Hélène Swarth had het probleem van het taalgebruik hiermede niet afgedaan. Zij schreef verder Franse venzen met de bedoeling uit te geven. Zij hoeft nog meermaals geaarzeld tussen het Nederlands en het Frans. Haar twijfel heeft zij in sommige brieven aan Pol de Mont, alhoewel zij zijn onwrikbaar standpunt in dit opzicht kende, medegedeeld. Het bleef niet steeds bij een eenvoudige constatatie: ‘Mijn liefde voor duitsche poezie heeft mij het eerst, weinige jaren geleden, doen beproeven hollandsche verzen te schrijven. In hoeverre, later, uwe gedichten, die ik verleden jaar leerde kennen, er toe bij hebben gedragen mij aan 't nederlandsch te wijden, hoe kan ik net U zeggen? Bewondering voor het talent van ware lyrische dichters doet ons wel eens vergeten hoe weinig wij zelf vermogen’. (10 October 1882). | |
[pagina 679]
| |
Heel dikwijs was er een andere toon dominant: ‘Ik vermeet mij eene taal te behandelen, die ik niet ken en ik ga voort omdat ik het nu eenmaal heb besloten, ook om den jeugdigen meester geen oneer aan te doen - want dat ik, zonder U, geene nederlandsche verzen was blijven maken, staat bij mij vast. Zijn zij beter dan de fransche? ik weet het zelve niet. Vóór gij er uwe goedkeuring aan hecht, verkeer ik in de onzekerheid of al mijn verzen deugen of niet’. (4 November 1883). Twijfel aan haar kennis van de taal niet alleen, maar ook aan haar poëtisch vermogen: ‘Maar mijne fransche verzen, die moest ge eens in klad zien! Daar is het niet beter mee gesteld, ofschoon ik meer van 't fransch dan van 't hollandsch. of - hoe zegt ge het ook weer: Nederlandsch - heb geleerd. Die zijn ook al “vingt fois sur le métier” geweest’. (1 December 1882). Later zou zij nog over het gebruik van het Nederlands klagen, niet zo zeer om de taal zelf, die, als probleem, geleidelijk uit haar blieven verdween, maar om het ondankbare publiek dat zij met die taal bereikte. De klagende toon, niet zelden de melancholische eentonigheid, van haar brieven bevestigt het beeld van Hélène Swarth, dat men zich bij de lectuur van haar verzen vormt. Groot is het verschil met haar levenslustige correspondent, die haar altijd maar opbeurend antwoordde en slechts heel zelden, in ogenblikken van neerslachtigheid, graag betuigde troostwoorden uitlokte. Maar een fundamentele belangstelling in de poëzie enerzijds en een niet minder essentieel doordrongen zijn van het dichterschap anderzijds bevorderden, langs beide zijden, zij het op een verschillende wijze, de toenadering. | |
IIHet litterair aspect van deze toenadering, voor Pol de Mont meer gescheiden van het menselijke dan voor Hélène Swarth, bleef niet lang beperkt tot open aanmerkingen van taalkundige aard. Alhoewel Hélène Swarth nog lang te raad kwam bij Pol de Mont voor de juiste woordkeuze, kregen de rhythmische verantwoording en de verkieslijke dichtvorm geleidelijk voorrang. Problemen van metrum en rhythme vormden een schakel tussen de diepernstige voorkeur bij Hélène Swarth voor de gebondenheid van het sonnet en de speurende belangstelling bij Pol de Mont voor alle mogelijke prosodische oplossingen. Duidelijker nog worden band èn afstand wanneer de gedachtenwisseling van de vorm op de inhoud overgaat: ‘Uwe waarschuwing verwonderde mij geenszins. De twee ghaselen die ik U zond maakte ik met geen ander doel dan om iemand te bewiizen dat ik dien vorm ook weet te gebruiken. Daarna is die spelerij dan ook uit. Dat ik echter wel, in dagen van verveling iets zoek in verzen te brengen loochen ik | |
[pagina 680]
| |
volstrekt niet. En toch zijn het niet de slechtste mijner gedichten die ik zoo, spelend, zonder vooruit te weten wat ik schrijven zou, heb gemaakt. Lang en eentonig is de dag en mijn hoofd is dikwijls even ledig als mijn hart! Pol de Mont heeft op deze brief, jaren later, een nota geschreven: ‘Wat geluk dat zij die raad niet volgde! ik gal hem haar onder den indruk van allerlei kritieken die ik over haar subjectief werk te Antwerpen hoorde.’ Hoe eerlijk deze bekentenis ook weze, toch ontzenuwt zij geenszins de bestendige poging van Pol de Mont - zijn eigen karakter daarbij eerbiedigend - haar poëzie en vooral haar inspiratiebronnen op de zijne af te stemmen. Hoe dikwijls beloofde zij hem geen ‘subjectieve poëzie’ meer te schrijven. Zij heeft geen woord kunnen houden, steeds viel zij terug in de ‘oude zoete zonde’ en dat maakte haar grootheid uit. Een voorspelling van de eentonigheid, die haar later zou aangewreven worden, kan evenwel in al de raadgevingen van Pol de Mont ook gevonden worden. Dat Hélène Swarth haar eigen weg ging, ook daar waar zij in schetsen of aquarellen concessies meende te doen, heeft de bewondering van Pol de Mont voor haar werk nooit geschaad. Het bleef niet bij een vriendedelijke aanmoediging. Toen het nog nodig was zocht en vond hij voor haar de gewenste uitgever en, in den beginne, zag hij alle drukproeven na, alhoewel hij de gedichten in handschrift reeds gelezen en ‘gecorrigeerd’ had. De gunstige recensie daarna, was meteen nog een vriendendienst in alle oprechtheid volbracht. Anderdeels mag de bewondering van Hélène Swarth voor haar Antwerpse vriend niet in twijfel getrokken worden. Alhoewel zij exclusiever was in haar litteraire smaak dan Pol de Mont en daarbij blijk gaf van een voorkeur voor een poëtische richting, waartoe moeilijk het werk van de schrijver van Fladderende Vlinders kan gerekend worden, hebben erkentelijkheid en vriendschap haar oordeel gunstig beïnvloed. Een logische houding immers voor iemand, | |
[pagina 681]
| |
die leven en literatuur niet scheiden kon. Op de onmogelijke objectieve poëzie na, die haar nu eenmaal te vals klonk, heeft zij getracht op al zijn wensen in te gaan. Met tegenzin schreef zij op zijn verzoek critisch proza. Aangenamer vond zij de Franse vertalingen die zij voor hem maakte, naar oorspronkelijke Nederlandse verzen van hem, van haar of van andere Nederlandse schrijvers. Op 13 November 1884 aanvaardde Hélène Swarth, met enthousiasme, het aanbod van Pol de Mont de boeken van hun bibliotheken uit te wisselen. Uit de titels van de talloze werken, die tussen Mechelen en Antwerpen, heen en weer werden gezonden, blijkt hun grote belangstelling voor de buitenlandse schrijvers. Hélène Swarth was beter ingelicht over de moderne Franse literatuur, maar Pol de Mont was meer vertrouwd met de Duitse. Als het over de Engelse letterkunde ging dan sprak Hélène Swarth herhaalde malen haar bewondering voor Dante Gabriel Rossetti en Elisabeth Barrett Browning uit. De korte karakteristieken waartoe het terugzenden van de boeken steeds aanleiding gaf, bevatten - hoe kon het anders? - uiteenlopende appreciaties. Hélène Swarth sceptischer dan Pol de Mont, was ook kieskeuriger. In de lectuur zocht zij niets anders dan een verrijking van het eigen gemoedsleven, terwijl hij vooral dacht aan een verruiming van zijn geestelijke horizon. Hun litteraire opvattingen groeiden, spijts de wederzijdse bewondering, uiteen. In een blief van 1886, toen zij 't verst van elkaar stonden, drukte Hélène Swarth het besef van deze afstand uit op een wijze, die ongewoon was voor haar. Mechelen, 13 April 1836 | |
[pagina 682]
| |
‘Mijn ziel, gij die uw eigen god zijt’
en Jacques Perk, nog schooner:
‘De godheid troont, diep in mijn trotsch gemoed’
en gij verlaagt ons, tot beneden een onnoozelen meikever, omdat het diertje
veel genot heeft van zijn insecten leventje...
Gelooft gij dan niet eens meer aan uw eigen ziel, dichter?
Hélène Swarth. Zeer subjectief geformuleerd was het verschil dat Hélène Swarth hier constateerde. Op deze basis immers konden zij geen overeenkomst bereiken. Voor Pol de Mont waren leven en literatuur geen volstrekte synoniemen zoals voor Hélène Swarth. De betrekkelijke afstand die hen, als schrijvers, scheidde, zou veel duidelijker blijken uit hun pogingen tot gemeenschappelijke arbeid. Tweemaal hebben Pol de Mont en Hélène Swarth getracht samen een tijdschrift uit te geven. Begin Mei 1887 stelde hij haar voor een nieuw poëtisch tijdschrift te stichten. Hélène Swarth was dadelijk bereid, maar zij had bezwaren tegen de ‘formalistische richting’ en tegen halve talenten, onder wie zij Prosper Van Langendonck rekende. Dikwijls informeerde zij naar de stand der zaken, blijkbaar nog nadat Pol de Mont het plan reeds opgegeven had. Drie jaar later haalde Pol de Mont het plan opnieuw te voorschijn. Eens te meer was Hélène Swarth enthousiast, maar zij opperde dezelfde bezwaren tegen de halve talenten en formuleerde ze scherper: ‘Mijn program komt wel gedeeltelijk met het uwe overeen, maar de medewerkers die gij mij voorstelt, zou ik, op enkele na, verwerpen. Jan Van Droogenbosch, als zuiver parnassien, J. Van Looy en L. Couperus (dien ik hooger stel dan Van Looy) zouden mogelijk zijn, maar de pretentieuse naäpers van J. Vlaanderen, neen! R. Stijns, Van Langendonck, Brans, nooit! Sauwen leek iets toen hij uw eerste manier nadeed, maar bleek mij later niets te zijn. Van J. Winkler Prins had ik goede verwachtingen, ik wijdde zijn bundels destijds een uitvoerige studie, maar hij is erg achteruitgegaan. Hij zegt onbeduidende dingen in gedwongen onmuzikale taal. Deze schrijvers hebben allen hun tijdschrift, hun passend kader: Langerok, Vermeylen, enz. Jong Vlaanderen dat ik, op weinig stukjes na, een prullig nadoen van de belgische fransche blaadjes vind. De andere vl. schrijvers die gij opnoemt hebben de D. en K. Halle (gij weet zelf welk een litteraire waarde die heeft!) en Holland-Vlaanderen de flauwe weerschijn of salon des réfusés van de Nieuwe Gids. Hélène Swarth droeg het plan nochtans een warm hart toe. Zij verzamelde een groot deel van de copij, schiftte en verbeterde vele ingezonden stukken, zocht mogelijke medewerkers, en suggereerde ten slotte de titel ‘Zingende Vogels’. Alleen haar verloving met Wolfgang Van der Mey heeft verhinderd, dat het tijdschrift als een gemeenschappelijke onderneming van haar en Pol de Mont zou bekend staan. Deze tweede poging tot samenwerking bracht een heropflakkering van de briefwisseling, die in de loop van de jaren enigszins verflauwd was. In deze | |
[pagina 683]
| |
brieven, zoals in de vorige trouwens, treffen de eenvormigheid van de romantische stemming en de veelvuldigheid van de zakelijke mededelingen. Voor de verhouding tussen Hélène Swarth en Pol de Mont zijn beide belangwekkend: het zakelijke voor het litteraire en het romantische voor het menselijke. Nam de romantische neiging een te hoge vlucht, dan dreigde wel eens een spanning, op het randje af een sentimentele crisis te ontstaan, die dan toch steeds tijdig - tijdelijk zou ook wel juist zijn - in een positieve tijding opgelost werd. Dat evenwicht wist Pol de Mont beter te bewaren dan Hélène Swarth. | |
IIIJuni 1883 Lieve Vriend, Het zou verkeerd zijn 't copiëren van gedichten, waarvan in deze brief - geschreven onmiddellijk na hun tweede ontmoeting - sprake, te rekenen tot de zakelijke contacten. Deze nederige hulp verraadt, niet zonder schroom, een diepe sympathie. Remy de Gourmont schrijft in zijn Lettres à l'Amazone over dit gevoel: Celui même qui ne désire plus rien, dont l'âme s'est repliée comme des antennes fatiguées d'avoir senti et palpé le monde, celui-là désire encore la sympathie. Ainsi que l'amour dont elle est peut-être un des masques, ou l'une des formes, la sympathie tombe où elle peut. On la voit installée entre des | |
[pagina 684]
| |
personnes en apparence fort éloignées l'une de l'autre, rapprocher des caractères faits pour se combattre, des esprits d'essence différente et des coeurs aux aspirations divergentes, on le croyait et ils le croyaient eux même. La sympathie se prononce à l'improviste et s'affirme aussitôt avec une certaine indiscrétion. Elle connait la jalousie, les désespoirs et les aveux timides et indirects, cherche à se manifester par les petits dévouements absurdes qui lui semble autant d'actions d'éclat, et se montre fort dépitée quand elle se voit méconnue. Mais la sympathie ne se décourage pas’. Zonder tot in alle détails op de sympathie van Hélène Swarth voor Pol de Mont toepasselijk te zijn, suggereert deze bladzijde van Remy de Gourmont toch heel goed de geladen atmosfeer, die heel dikwijls in de brieven, wanneer alle zakelijke mededelingen, als zoveel veiligheidskleppen, de nodige rust en berusting niet brachten, merkbaar blijft. Dan duiden stippeltjes, zinsspelingen, halve woorden... de beheersing aan, die het verstand, uit vrees voor het misverstand, eiste. Uiterst talrijk zijn de brieven, gedurende deze lange en door niets ontsierde vriendschap gewisseld, precies omdat de ontmoetingen bijzonder schaars geweest zijn. Het was ten slotte makkelijker over bundeltjes en bandjes te schrijven, dan over koetjes en kalfjes te spreken. Van 1882 tot 1893 hebben Hélène Swarth en Pol de Mont elkaar slechts een tiental keer ontmoet. Na iedere van deze samenkomsten vlotte de briefwisseling niet meer en troffen zachte verwijten Pol de Mont. Hij was het ook die veel uitnodigingen van Hélène Swarth vriendelijk afwees.
Na de eerste ontmoeting, op 5 November 1882, werd de toon van de brieven onmiddellijk inniger, men zou haast zeggen vrouwelijker. De belangstelling van Hélène Swarth gold zozeer de jongste bundel als de laatste verkoudheid. Verzen werden ‘Voor U, Aan U, Over U’ geschreven. Troost werd gezocht en gevonden in de moeilijke ogenblikken, toen haar vader zware geldelijke verliezen leed en zij, ontmoedigd, de hoofdstad voor Mechelen moest verlaten, later nog toen eerst haar zuster en dan haar moeder overleden. Aan Pol de Mont vertrouwde zij ook haar ontgoochelde liefde toe. ‘Aan Uw vriendelijke wensch iets meer betreffende mijzelve te vernemen, gaf ik reeds gehoor door het toezenden mijner “Rêves perdus”. De verzen zijn niet van de beste die ik geschreven heb, maar zij geven eenigszins het gevoel weer dat mij bezielde, in dien tijd, zoo lang geleden. Ik kan niet in die herinneringen eener idylle, die zoo droevig eindigen moest, bladeren zonder mij verbitterd te gevoelen’. (4 Februari 1883). Deze zinspeling op ‘haar liefde tot Max Waller’ - zo schreef Pol de Mont op deze brief - werd de inleiding tot talrijke uitlatingen, over dat mislukte avontuur. Na jaren van druk verkeer, althans epistolair verkeer, werden van het jaar 1884 af minder brieven gewisseld. Pol de Mont bleek niet haastig te zijn om op | |
[pagina 685]
| |
haar vragen te antwoorden. Zo hun verschillende litteraire ontwikkeling, nog meer hun uiteenlopende faam enige invloed op hun verhouding had, dan moet die veeleer bij Pol de Mont dan bij Hélène Swarth gezocht worden. Had het oordeel van Kloos, waarin Hélène Swarth als het hoogste en Pol de Mont bijna het laagste vertegenwoordigen, enige invloed op hun verhouding? Heeft de dichter, ten slotte, de sympathie van de dichteres gevreesd? Vraagtekens en verklaringen volstaan niet om een tijdelijke vervreemding tussen twee vrienden, een man en een vrouw, te achterhalen. Het zijn evenmin feiten alleen, die de andere reactie van de natuurwet, de aantrekking, bepaald hebben.
Nieuwe vraagtekens en nieuwe verklaringen opsommen voor de heropflakkering van de vriendschap in het jaar 1887? Waren de gemeenschappelijke plannen oorzaak of gevolg? Hoe het ook zij het is net alsof beide een verloren tijd wilden inlopen. Na zoveel jaar ontmoetten zij elkaar opnieuw. Pas een jaar later schreef Hélène Swarth over deze ontmoeting: ‘Ja ik denk veel aan U en zoek telkens het bankje in de Jardin Botanique weer op, waar ik eens verleiden jaar U naast mij zag zitten. Soms spreekt men elkaar en vermijdt juist dat te zeggen wat ons op het hart ligt. Waarom? Hoe meer ik ondervind, hoe meer ik begrijp dat eerlijke menschen oprecht met elkaar moeten omgaan, om elkaar veel misverstand en nutteloze spijt te besparen. Maar dan zijn wij trotsch en willen ons goed houden en scheiden - God weet voor hoe lang! - zonder één hartelijk woord.’ (9 September 1899). Dat was dan opnieuw de oude toon, tevens het oude probleem. Ook een volgende ontmoeting loste de spanning niet op, wel integendeel: ‘Maar dat ik U als mensch niet minder hoog, ja soms hooger stel dan als dichter, daar zijt gij toch wel van overtuigd? Tussen litteraire oordeelvellingen, plannenmakerij en wederzijds dienstbetoon door bleef de moeilijke menselijke verhouding aandringen. Zij brak, eenmaal slechts, in een crisis uit: Neen, in verzen kan ik ook mijn hart niet uitstorten. Heb ik dat niet al veel te veel gedaan? Ge hebt toch wel begrepen dat meer dan een van mijn sonnetten voor U was? Ja, dat weet ge natuurlijk wel. Vraag mij niet weer bij U te komen, 't zou wel zoet zijn maar... | |
[pagina 686]
| |
Het verwijt in deze vraag besloten, heeft Pol de Mont in een nota op de brief beantwoord: ‘Arme Hélène, ge hebt nooit begrepen dat zoowel dat zeggen als dat wegblijven, juist en alleen voortkwam, niet uit onnoozele pruderie, maar uit de halsstarrige wil, u, ondanks al wat mij naar u dreef, voor bitterheid te sparen, die mijn levensomstandigheden noodzakelijk moesten baren. Coquetterie was 't nooit - al heb ik, het niet kunnend in woorden brengen, het u ook nooit zoo gezegd als het was, en geschreven zeker niet’. Minder dan een maand later kondigde Hélène Swarth haar verloving met Wolfgang van der Wey aan. Dit bericht betekende weliswaar het einde van hun briefwisseling niet, die voortgezet werd tot in 1893 en besloten met enkele brieven in 1910, maar de inhoud ervan werd om zo te zeggen uitsluitend litterair. | |
IV.Overschouwt men deze vriendschap dan constateert men dat het litteraire en het menselijke aspect moeilijk uit elkaar te houden zijn. Hélène Swarth, ignoreert het essentiële verschil tussen het leven en de literatuur. Zij leeft litterair, romantisch litterair. Louter menselijke gevoelens drukt zij gaarna uit met geciteerde verzen, liefst van Franse romantiekers. Zij transponeert het leven niet in de literatuur, maar wel de literatuur in het leven. Pol de Mont heeft haar zeker als mens bekoord, maar waar deze mens ophield dichter te zijn en bij voorbeeld een liberale politieker werd, was de belangstelling zoek. Het autobiografische karakter van haar poëzie is tenslotte maar een aspect van de litteraire allure van haar leven. Een bewijs, negatief evenwel, is de mislukking van haar liefdesleven. Max Waller, Wolfgang van der Wey en Frits Lapidoth, zoveel mannen die slechts helden van een idylle hadden mogen zijn. Pol de Mont maakt daarentegen een principieel onderscheid tussen leven en poëzie. Juist op grond van deze scheiding heeft de vriendschap tussen hem en Hélène Swarth, de dichteres, kunnen gedijen, Hij is het die steeds tracht de betrekkingen op het zuiver litteraire plan te houden. Hij is consequent wanneer hij haar aanraadt onderwerpen buiten haar te zoeken. Zelfs wanneer hij, ten einde raad, zegt dat hij met zijn verstand en niet met zijn gemoed dicht.
De vaandeldragers van de nieuwe literatuur van het laatste kwart van de negentiende eeuw hebben Hélène Swarth bewonderd en Pol de Mont verguisd. Zij was echt en hij was niet waar. Het litteraire absolutisme van de Tachtigers zag daarbij het traditionele in haar romantisme over het hoofd en miskende de drang tot vernieuwing in zijn veelzijdigheid. Tegenover deze overdrijving staat de echtheid van een vriendschap, waarvan het oude bij Hélène Swarth en het nieuwe bij Pol de Mont slechts het litteraire aspect zijn.
Herman LIEBAERS |
|