Met pen en potlood
14.
MERENDREE 1949... Verleden jaar zijn we er niet geweest, dobberden we genoeglijk op de Zuiderzee. Nu dokkeren we in een suffig boemeltreintje naar Landegem. Als we er aankomen, wacht ons een stilte van twee uren. Om niet veel te laat te zijn, moeten we veel te vroeg vertrekken. Maar pas betreden we het Merendreese grondgebied, het Merendreese huizencomplex, of uit ‘Willem Tell’ komt mej. Bonquet ons vriendelijk te gemoet. ‘Willem Tell’ is het eerste grote eethuis van Merendree, waar de eerste helft van de letterkundige schare te eten krijgt. Het tweede is bij de kerk en heet ‘Café Gemeentehuis’: voor de andere helft bestemd. Beide landelijke restaurants worden door gedienstige mensen gehouden die De Schrijver heten en heel goed voor hun... homoniemen zorgen. Daartussen ligt in rechte lijn een rijkelijk met scherpe keitjes bestrooide straatweg, als om er ons aan te herinneren dat ook de weg van de Schoonheid vol hindernissen is bezaaid. Enfin, we geraken er zonder al te veel gesakker. Op de affiches lezen we: ‘De Pijn der Ziel’, door Basiel de Craene, toneelspel dat 's avonds wordt opgevoerd. Maar voorlopig denken we vooral aan, en duchten we, de pijn der voeten.
Weer zitten we genoeglijk in het kroegje op de hoek. Verlaten ligt het stukje straat tussen het rode restaurant, de gele schoenwinkel en de grijze papierzaak. En van een tot twee uur zien we daar voorbij defileren, alleen, in duo, in groepjes van drie, in trosjes van méér: Gaston Martens, Michel van Vlaenderen, Frans de Backer, Julia Tulkens, Staf Weyts, Anton van Duinkerken, Bert en Mark Decorte, Adolf Herckenrath, Maurice Carême, Maurits de Doncker, Marcel Coole, de Arsenalisten en tal van anderen, bijna allen gewederhelft. Later, aan het hek van de pastorie bemerk ik een kartonnetje of een houten bordje, met het veelzeggende Woord ‘Poëzieplein’ en daaronder een nog méér zeggend pijltje, de bezoekers bescheiden diets makend dat ze de Pastoor niet vóór twee uur moeten komen storen. Op het ‘plein’ de Pastoor zélf reeds, Frans de Wilde, Paul de Ryck en nog vele anderen.
- Hebt U al ingetekend? vraagt me een licht blozende, bloemige juffrouw.
- Weer een dichtbundel? informeer ik, meer doornachtig dan rozig.
- Neen, het gastenboek! stelt ze mij en anderen gerust.
Als 't halfdrie is op de kerktoren (die we niet kunnen zien) en op onze horloges (die we even uithalen),zet de stipte pastoor zijn achtste reeks poëziedagen in.
Na de preliminaire plichtplegingen volgen nu in gezapige volgorde de oratorische en de declamatorische.
Het gaat hier niet om een volledig verslag, slechts om een paar indrukken en notities.
Over de Vlaamse poëzie wordt oordeelsdag gehouden; Meiveld in Juli. De Pastoor zélf veroordeelt geen enkele dichter; hij laat de uitspraak en desnoods