| |
| |
| |
Pseudo-erotische bla-bla
IN het alleronderhoudendste boek over semantiek dat The meaning of meaning is, spreekt een zo serieus man als C.K. Ogden over ‘bla-bla’, wanneer hij het heeft over allerlei ingewikkelde en zwaarwichtige beweringen, die wanneer men ze op de keper beschouwt, baarlijke onzin blijken te bevatten. De term is bezig vrij algemeen te worden, waarschijnlijk omdat het kwantum van dergelijke onzinnige beweringen verre van gering is en hun gebruik als pseudo-wijsheid vrij algemeen. In de wetenschap zo goed als in het dagelijks leven verwerven tal van lieden zich autoriteit met wel-gecamoufleerde bla-bla, en in vele kringen geldt deze camouflage als een grotere kunst dan het formuleren van nuchtere vaststellingen en onweerlegbare waarheden.
Een geliefkoosde camouflage-vorm van allerlei onzin is heden ten dage de roman, die, daar hij zich aandient als ‘fictie’ door velen ook geacht wordt onverantwoordelijk te mogen zijn ten aanzien der waarheid en werkelijkheid. Niets is echter onjuister. Zelfs de roman die geheel en al op verbeelding berust, staat in de eerste plaats in teen rechtstreekse betrekking tot zijn eigen werkelijkheidsruimte, en dient te beantwoorden aan soortgelijke logische regels als bijvoorbeeld een niet-euclidische meetkunde. Hij moet consistent zijn, niet lijden aan een innerlijke tegenspraak. Hij moet daar waar hij zich beroept op de zintuigelijk waarneembare wereld, ook conform de gegevens der zintuigelijke waarneming zijn. Hij moet een ‘gesloten’ wereld vormen, waarin geen plaats meer is overgebleven voor willekeur en twijfelachtigheden. Wij beschouwen een roman slechts als een geslaagd kunstwerk, wanneer hij van zijn eigen werkelijkheid uitgaande, beantwoordt aan de logische en syntactische wetten dier werkelijkheid, en dit bovendien doet in een aesthetisch waardige vorm, dat is een vorm van adaequaat aan de inhoud.
Tal van onze hedendaagse critici zijn helaas zeer weinig doordrongen van de onontkoombaarheid van deze fundamentele eisen, en al te vlug met het prijzen van werken, die oppervlakkig bezien misschien wel iets aantrekkelijks hebben, maar bij nadere beschouwing de toets van een ernstige critiek niet kunnen doorstaan. Deze beoordeelaars missen blijkbaar het instinct dat hen al dadelijk zou moeten waarschuwen, dat zij met een twijfelachtig product te maken hebben, ook al worden zij op het oog af verblind door schijn-kwaliteiten. Zij gunnen zich geen tijd om ook maar even te bezinnen eer zij beginnen aan hun dithyramben over ‘meesterwerken der wereldliteratuur’ en dergelijke fraaie kwalificaties meer, voor producten die bij enige analyse meer van knoeiwerk en cerebrale probeersels vol bla-bla weg hebben.
Een typisch voorbeeld hiervan is de roman Eenzaam avontuur van Anna Blaman. Haar vorige boek, Vrouw en vriend had de ter zake kundigen reeds tot een waarschuwing kunnen dienen, en als er tussen de beide boeken van een vooruitgang sprake geweest is, dan blijkt het slechts een vooruitgang in negatieve zin, een toenemen van fouten en tekortkomingen te zijn. Men
| |
| |
kan ze samenvatten in drie groepen, waarvan de eerste op de consistentie van het geheel betrekking heeft, de tweede van formele en aesthetische aard is, terwijl de derde de verwoording betreft, en zowel met de logische syntaxis als met het juiste taalgebruik en de kleine aesthetische vereisten van elke literaire mededeling te maken heeft.
Daar Eenzaam avontuur in eerste instantie zich als psychologische roman aandient, is het vanzelfsprekend dat de fouten en tekorten inzake de inhoud in de eerste plaats op het gebied van de psychologie liggen. Hier heeft men zeker met een verifieerbare werkelijkheid te maken, en ook de niet al te onervaren lezer kan over voldoende waarnemingen beschikken, om ook zonder verdere documentatie te kunnen nagaan, wat er van Anna Blaman's psychologie klopt en wat niet. Dit is heel veel, gelijk nog blijken zal.
Bovendien treft ons in dit boek een fundamentele misvatting over een der belangrijkste levenswaarden: de liefde tussen de sexen. Het is geen misvatting die Anna Blaman alleen eigen is; zij is vrij algemeen, want weinigen slechts kennen de Eros in al zijn schakeringen, van allersubliemst tot uiterst vulgair, ja zelfs bestiaal. Weinigen schijnen te weten dat die Eros niet alleen de belangrijkste cultuurscheppende factor is die wij bezitten, doch dat uit haar tevens alle moraal, alle sociale bindingen, alle idealen geboren worden. Met het versleten woordje ‘liefde’ pleegt men zowel de meest complete geestelijke verbondenheid als de brutaalste sexualiteit aan te duiden, zo goed als alle tussen deze beide extremen gelegen nuances en gradaties. Vandaar dat er met deze term allerzonderlingst geopereerd kan worden.
Het liefdeleven van de hedendaagse mens is, behoudens uitzonderingen van uitgesproken pathologische aard, volstrekt niet exclusief sexueel of exclusief vergeestelijkt. Op dit gebied bovenal mengt ‘engelsheit met diersheit zich ondereen’ en vertoont de homo sapiens zijn dualistisch karakter. Wie dit dualisme miskent, miskent de gehele mens. Maar onderscheidt men ook al het geestelijke van het lichamelijke, gescheiden zijn deze beide elementen nooit. Aard en wezen van hun vermenging zijn juist datgene wat aan het liefdeleven bij ieder individu het strikt persoonlijke, het psychologisch-belangwekkende geeft.
In Eenzaam avontuur staat echter alleen maar de grofste sexualiteit als synoniem voor ‘liefde’, en wel bij alle personen die daarin voorkomen. Andere bindingen dan puur sexuele komen niet ter sprake, en die sexualiteit zelve is ook of ongenuanceerd, van een burgerlijke koppigheid die - in deze onvermengde vorm - veel weg heeft van erotomanie. Daarbij is ze niet eens blij, niet eens heidens-onbevangen, maar tracht zij zich te verwerkelijken in de erbarmelijke sfeer van kamertjeszonde, van alkoofse klefferigheid, zonder triomf, zonder overwinning van haar eigen gezegende absurditeit en ondoeltreffendheid.
Toch is het onbestaanbaar, dat zulke monomane lieden als dit boek bevolken, van elke geestelijke inhoud gespeend zouden zijn, en dat bij hen niet - al was het maar voor enkele seconden - die vermoeidheid des vlezes zou optreden, welke tot een korte bezinning dwingt; dat al hun doen en laten alleen maar
| |
| |
beheerst zou worden door een bruut en stompzinnig verlangen naar de een of andere vorm van cohabitatie. In hun ongenuanceerdheid zijn zij slechte symbolen, ook van datgene wat de schrijfster wellicht heeft willen uitbeelden, juist omdat de Eros nimmer ongenuanceerd is, hoe ongebreideld hij zich ook bijwijlen of misschien wel doorgaans uit.
‘Aan de liefde doen’ of ‘de liefde plegen’ is gewoonlijk de formule voor de burgerlijke opvatting van de verwerkelijking der wederkerige aantrekking die allerlei mannen, vrouwen en meisjes op elkander uitoefenen. Hier eveneens. Waarbij onverholen de verbazing van de schrijfster aan de dag treedt, over het feit dat de uitsluitend-sexuele aantrekking zich aan geen oppervlakkig waarneembare kenmerken van lichamelijke of geestelijke aard schijnt te storen en alle categorieën transcendeert. ‘Hoe is het mogelijk’, klinkt ons uit dit boek tegen, ‘dat een gezonde en mooie vrouw als Alide, die toch een flinke, aantrekkelijke vent als Kosta tot bedgenoot heeft, zich weggooit aan een miezerige kapper als Peps!’ En de schrijfster schijnt er aan te willen toevoegen: ‘Het moest niet mogelijk zijn! Zoiets is pervers!’
Ze vergat echter dat de dwaasheid in haar uitgangspunt vervat lag; in haar praemisse van alléén maar sexualiteit als factor van het liefdeleven, van alléén maar de lichamelijke bevrediging als doen en hoogste uiting ener bekrompen liefdesbetrekking. Dat intussen de sexualiteit aan geheel andere, zeker niet door het verstand beheerste wetten gehoorzaamt als de liefde en zelfs de erotiek in het algemeen, weten zelfs de chemicus en de bacterioloog, zonder dat zij zich daarover opwinden. En gaat men van zulke kunstmatig-eanzijdige mensen uit als Anna Blaman ten tonele gevoerd heeft, dan ligt het voor de hand, dat zij zich precies zo gedragen als zuren tegenover metalen of als infusie-diertjes in het juiste oecologische milieu.
Ook het feit dat er bij jongere meisjes nog geen of weinig libido-fixatie te constateren valt, heeft Anna Blaman slecht, of op zijn best maar terloops onderkend. Zij ziet dit in het licht der volwassenen-psychologie als een soort van ontaarding, en gebruikt het verschijnsel ter versterking van haar pan-sexualistische afschildering der handelingswereld. Maar in zulke meisjes leeft toch heel wat meer dan alleen maar een gemakkelijk trefbare sexuele obsessie. De eerlijkheid waartoe elke romanschrijver verplicht is, moest ook deze auteur ertoe dwingen, die andere kanten te belichten, om niet zelf in het euvel van een gemakkelijk trefbare obsessie en eenzijdigheid te vervallen.
Zulk een eenzijdigheid wreekt zich bovendien dadelijk in de karaktertekening der roman-personnages. Nemen wij zelfs een van de meest ‘normale’ van al mejuffrouw Blaman's creaties, de hoofdpersoon Kosta. Zijn intelligentie demonstreert hij door het schrijven van een detective-verhaal, waarmee hij zijn eigen erotisch fiasco tracht te objectiveren, en waarin hij door het vastleggen van een dagdroom een bevrijdend schijn-bestaan tracht te voeren. Van iemand die dit zo kan als hij, ligt het voor de hand, dat hij in de realiteit ook ‘aan zijn trek’ tracht te komen. Kosta poogt dit dan ook, maar hoe onverklaarbaar stuntelig,
| |
| |
hoe weinig in overeenstemming met zijn gesuggereerde intelligentie. Hij krijgt bijvoorbeeld informaties over de gedragingen van zijn vrouw en over zijn medeminnaar, maar hij weet ze - even onverklaarbaar - niet anders te gebruiken dan op de krankzinnigste en kinderachtigste manier, tot zijn eigen nadeel. Zo is er nog veel meer in zijn gedrag wat ongemotiveerd en daarom absurd is.
Alle hoofdpersonen zijn overigens behept met eenzelfde leugenachtigheid, die vooropstelt, dat zij onder erkenning van de dwingende kracht der burgerlijke moraal, alleen daar tegenin durven gaan door elkander een rad voor de ogen te draaien. Zulk een leugenachtigheid a priori, die de waarheidszin als antagonistische kracht geen kansje laat, voert tot àl te goedkope complicaties en intrigues, die wij in het oppervlakkig-amusante spel van de Commedia dell' Arte nog waarderen kunnen, maar geenszins in een moderne roman. Vooral niet wanneer daarbij de waarheidszin van de auteur zelve in het gedrang komt!
Onwaar is immers Alide's houding tegenover Peps de kapper, die zij in dezelfde strikt-sexueel-erotische sfeer niet tegelijk verafschuwen en beminnen kan. Er moeten noodzakelijk heel andere redenen zijn waarom men zich aan iemand verslingert en waarom men tevens van dezelfde persoon walgt. Maar Anna Blaman differentieert de twee werelden niet, waarin deze antithesen zich tegelijkertijd zouden kunnen voordoen.
Men stuit in haar roman voortdurend op tegenstrijdige beweringen, soms op een en dezelfde bladzijde. In de Proloog bijvoordeeld laat de schrijfster Kosta allerlei erotische avonturen zoeken, maar slechts luttele pagina's verder (blz. 37) kunnen wij zonder verdere opgaaf van redenen lezen: ‘En eigenlijk interesseerde de erotiek in 't algemeen hem niet bizonder’. Het vervolg van de geschiedenis logenstraft deze bewering weer volkomen. Later (blz. 138) wordt van Alide verteld, dat ze niet gearmd met Peps wil lopen, kennelijk uit schaamte tegenover de mensen, maar twee pagina's verder (140) wordt zij omschreven als een ‘die zich toch niet aan mensen stoorde’. Terwijl wij haar tenslotte (blz. 245) tegen Kosta bij het hotel weer horen zeggen: ‘Wij moeten daar door niets bizonders opvallen.’
Maar genoeg over de psychologische onmogelijkheden en tegenstrijdigheden van dit boek. Zijn fouten van roman-compositorische aard zijn nog heel wat erger, en betreffen niet minder de bouw van het geheel als een groot aantal onderdelen. Dat de opeenvolging der handelingen weinig klemmende kracht, weinig innerlijke noodzaak bezit, volgt al uit de leugenachtigheid a priori der hoofdpersonen. Het door Kosta telkens in het hoofdrelaas ingevoegde detective-verhaal zou deze leugenachtigheid aan de kaak hebben kunnen stellen door zelf ‘waarheid op een hoger plan’ te bevatten. Die geschiedenis is echter nóg dwazer en ook ietwat onsamenhangend geworden, zodat men in het begin zelfs onder de indruk geraakt, met een min of meer humoristische autopersiflage te doen te hebben. Kosta's zelfweerspiegeling blijkt echter hoe langer hoe bloediger ernst te worden en werkt inplaats van verhelderend voor de hoofdgebeurtenis eerder verwarrend en hinderlijk. Het is geen ‘complementair’ verhaal, geen uiting van een karakteris- | |
| |
tieke hebbelijkheid of wat dan ook, maar een slechts hier en daar amusante en doorgaans storende overlapping, een soort van persisterende tautologie van het toch al zo aanvechtbare hoofdverhaal.
De verdienstelijke levendigheid waarmee de vier meisjes Berthe, Annie, Hilde en Yolande aanvankelijk optreden - de schrijfster op haar best - voert uiteindelijk tot niets dan een episodische inschakeling van een paar dezer meisjes, om naar het slot toe als bespiedsters van Peps en Kosta en Alide te fungeren. Dààrvoor alleen werd belangstelling voor deze figuurtjes zo nadrukkelijk gewekt en... onbevredigd gelaten, toen de schrijfster ze niet meer zo dringend nodig had.
Beziet men de afzonderlijke episodes, dan blijkt dat alle personen eender denken, eender spreken, gelijke hebbelijkheden vertonen, ja zelfs gelijke woorden en formules bezigen, ook al stammen zij uit geheel verschillende milieu's en al verkeren ze in totaal gewijzigde omstandigheden. De beperktheid van uitdrukkingsvermogen der schrijfster, haar manifeste taal-armoede, is hiervan natuurlijk een der hoofdoorzaken. Aan dezelfde oorzaak is vermoedelijk ook het ontbreken van alle atmosfeer en alle visualiteit te wijten, waardoor Eenzaam avontuur zulk een droog en onplastisch boek geworden is, en bij alle verlustiging in sexueelerotische thema's tevens zulk een weinig opwindend en tenslotte zelfs onaangenaam-onerotisch geschrift.
Het baat Anna Blaman onder deze omstandigheden weinig, dat zij haar personnages bij voorkeur naar beproefd-romantische plaatsen voert, kastelen en kasteelterrassen, maneschijn, dancings en prikkelende bossen. ‘De maan stond groot en dromerig aan 't firmament en doordrong het bos van prachtig en gevaarlijk licht’, heet het op de ene plaats (blz. 45). Dan weer wordt er uitgestaard ‘over de dromende vallei... enkel vervuld van de enorme rust rondom, die op een grijzig protoplasma leek’ (blz. 141). Om ter afwisseling van de bossen uit het begin, ons ook andere, meer bizondere bossen voor ogen te brengen ‘waarvan zelden slechts gebieden afgerasterd bleken rondom particulier bezit.’ (blz. 139). Hoe zo'n bos er verder uitziet, vertelt de volgende unieke regel: ‘Het was een prachtig oord, dit paradijs.’
Van slepende muzieken, avondcostuums en vooral verkleedpartijen krijgt de schrijfster al evenmin genoeg; ze duren tot de laatste bladzijde vóór de epiloog en vervangen de vroeger gebruikelijke en zo smakelijke kopjes thee der Hollandse romancières.
Bij het complex van deze tekortkomingen dringt zich de vraag op, of zij niet resulteren uit een fundamenteel gebrek aan artisticiteit, meer nog dan uit psychologische en technische onbeholpenheid. Het grote aantal fouten, vaagheden, slordigheden en onnauwkeurigheden in de verwoording van deze roman, de uitermate slechte taal en het gemeenplaatsige ervan, wijzen maar al te zeer in deze richting. Veel zou hierover te zeggen zijn, maar kortheidshalve moge het volgende volstaan. De lelijke en armoedige woordherhalingen zijn legio. Alide
| |
| |
krijgt niet genoeg van ‘troebel voor zich uit staren’, (tweemaal op blz. 35 en als da capo de ogen ‘grijs en troebel’ op blz. 199).
‘Die Berthe, wou ze terwijl denken’, heet het erg onfraai (op blz. 36) en de pagina daarop eerst: ‘Die Berthe, wou ze toen zichzelf weer afleiden’, en dan wat regels verder: ‘En weerom wou ze denken: Die Berthe dan...’ Op blz. 45 verneemt men hoe ‘nu de elfen dansen tot zij delireren’, om op de volgende bladzijde nogmaals ingepeperd te krijgen: ‘Waar elfen dansten in delirante vreugde’. Hoogdravend heet het (op blz. 55): ‘Zonder Alide is er een kosmische ontzieling’, en terwijl men zich nog verbijsterd afvraagt wat dit voor iets is, leest men al de bladzijde daarop nogmaals van die ‘kosmische ontzieling’ zonder commentaar. Met dat kosmische is er trouwens iets geks aan de hand, zoals op blz. 38, waar ons bijgebracht wordt: ‘Alide was zoveel, zo machtig als een kosmische impuls.’ Alsof de boosaardige zetter voortdurend een s teveel in dat griezelige adjectief gestopt heeft. De ‘hete fluisterende stem’ op blz. 85 is enige regels daarvoor gevarieerd als ‘zijn stem was fluisterend en heet’ (blz. 84). Nog fraaier is achter elkaar: ‘bomen die smachtend en vergeefs naar elkanders takken reikten. Weelderige varens en daarboven wijde smachtende boomkronen,’ en alweer meteen: ‘een paradijs.’ (blz. 150). Zo kunnen wij nog lang doorgaan, evenals met het aanhalen van dergelijke kennelijke onzin als ‘doordat ze op twee polen van zieleleven had vertoefd, bij mij en bij een Peps.’ (blz. 99).
Tenslotte blijkt niet méér dan dat de ‘minnevrouw’ die Juliette-Alide heet te zijn (blz. 227) een kleine spatie tekort komt tussen haar beide samenstellende delen. Tenslotte blijkt óók, dat de schrijfster er niet tegen opziet meer dan twintigmaal in deze roman te spreken over blanke en rotte tanden, allerlei gebitten en mondgebreken, op één bladzijde (82) zelfs tot driemaal toe, alsof zij voor een vereniging van tandartsen schreef, terwijl haar naam van haar Peps herinnert aan die gouverneur-generaal uit Indië, die door de bevolking aldaar om zijn starre glimlach ‘Si Pepsodent’ genoemd werd. Ten overvloede blijkt eindelijk ook, dat een vulgariteit van uitdrukking, zoals op blz. 155 en 156 voorkomen, iets meer gecamoufleerd allerwege in het boek de aandachtige lezer schokt. Het ergste zijn en blijven echter al die uitspraken over ‘de liefde’, al die kwasi recht op de man afgaande suggesties bij monde van de hoofdpersonen zonder werkelijke antagonisten, het uitsluitend platvloerse van de kunstmatige, bordpapieren wereld waarin de lezer van dit werk op de orgastische problemen van Kosta, Peps en Alide worden vergast.
Terecht zal men thans vragen, of een roman waar zóveel tegen in te brengen valt, dat het eigenlijk niet meer discutabel is, toch zulk een uitvoerige negatieve critiek verdient, en dat nog wel met voorbijgaan van de enkele kwaliteiten die hij toch ook voor sommigen zou kunnen bezitten - een zekere handigheid, een happy-go-lucky-manier van vertellen, een onbekommerdheid om alles en nog wat - eigenschappen die ik geenszins wil loochenen of verkleinen. Het boek zou men gerust aan zichzelf over kunnen laten; de tijd is een rechtvaardig, rechter in
| |
| |
literaire zaken, en tenslotte moet elk vogeltje maar zingen zoals het gebekt is. Menig diertje gaat het zelfs gaandeweg beter doen, als het er het vermogen toe bezit en niet te hardleers is. Anna Blaman treft dus geen bizondere blaam.
Bovenstaande uiteenzetting is dan ook minder tegen Eenzaam avontuur zelf gericht, dan tegen de critici - waaronder sommige met heel wat reputatie en op maar al te verantwoordelijke plaatsen - die zich niet ontzien hebben, dit boek met miskenning van alle proporties, met een verregaande literaire gewetenloosheid mogen wij wel zeggen, rondweg een ‘meesterwerk’ of ‘een meesterwerk behorende tot de wereldliteratuur’ te noemen. Wat blijkt hun oordeel waard? Waarop is het gebaseerd? Het zijn deze misleiders en zaaiers van verwarring op literair gebied, die hier schuldig staan, en die daarmee erger tegen de Muzen gezondigd hebben dan de schrijfster die door hen op een voetstuk verheven werd, dat maar al te voos blijkt.
Het zou met de critiek in Nederland droevig gesteld zijn, wanneer deze restrictieloze aanprijzers van twijfelachtige producten zonder geargumenteerde tegenspraak hun gang zouden mogen gaan. Ook al is men er nóg zo van overtuigd, dat zelfs na het meest éclatante mode-succes de tijd elke fraai-klinkende bla-bla tenslotte wel ontmaskert als hele of halve onzin.
Zelfs de autoritaire krantenpraat der applaudisserende critici.
Albert HELMAN
|
|