De Vlaamse Gids. Jaargang 33
(1949)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 513]
| |
De metaphysische weemoedGa naar voetnoot(1)DE weemoed om het aardse wordt door zijn dubbel en concreet, onveranderbaar en veranderbaar object nauwer omschreven dan de onbewuste, physische weemoed, maar hij is niet dieper, niet smartelijker en beide tesamen maken slechts huidschrammen in vergelijking met de onheelbare wonden, verminkingen en blijvende lidtekens welke de metaphysische weemoed, de weemoed om het eeuwige ons toebrengt. Specifieke mensenziekten noemt men gewoonlijk de zogenaamde ‘Zivilisationsseuchen’, gevolgen van ons onhygiënisch te samen leven. De mens sterft inderdaad op zijn eigen manier aan zijn smul- en snoepzucht en nog andere zuchten door ziekten die bij de dieren niet voorkomen. Maar indien de dieren leefden zoals hij zouden zij zeker aan dezelfde ziekten sterven. De ‘Zivilisationsseuchen’ zijn dus ziekten welke de dieren ook zouden kunnen krijgen en gelijken daarin op de papegaaienziekte die ook de mens doodt, zoals mensentering de papegaai ombrengt. Er bestaan echter ook echte specifieke ziekten, eigen aan bepaalde soorten: hondenziekte, kattenziekte, varkenspest. De enige mensenkwaal waarvan men met zekerheid kan zeggen dat de andere dieren er volkomen immuun voor zijn is de metaphysische foltering, de angst en de wanhoop om het bovenzinnelijke. Misschien is het nog een klein beetje te vroeg om dit typisch menselijk lijden kortweg ziekte te noemen, maar sinds men doorlopend van geestesziekten spreekt en men deze geestesziekten zeer eenvoudig met medicijnen voor het lichaam geneest, of althans bestrijdt, kan men het toch reeds wagen. Intussen zal wel met de dag duidelijker worden dat het thomistisch beginsel: nihil est in intellectu quod non prius fuerit in sensu, veel meer betekent dan Thomas zelf vermoedde en dat zowel de normale metaphysische weemoed als het verhevigd metaphysisch lijden een lichamelijke normale of pathologische oorzaak hebben die in het lichaam kan worden bestreden en geheeld. Zoals spijsverteringsorganen insufficient of foutief kunnen reageren op goede gezonde spijzen, zo kunnen de organen die het denken beheersen insufficient of | |
[pagina 514]
| |
foutief reageren op de eeuwige levensvragen. Maar zoals de organen kunnen goed zijn en het voedsel slecht, zo kunnen de levensvragen onverteerbaar worden voorgesteld. En zoals men geen dokter moet zijn om te weten dat een mens die zo geel ziet als een citroen aan icterus of geelziekte lijdt, zo moet men slechts een blik werpen op de West-europese cultuur om te beseffen dat zij sedert de ‘Aufklärung’ of doorbraak van het rationalisme laboreert aan het metaphysisch lijden: haar intellect beantwoordt de levensvragen op een wijze die strijdt met haar christelijk geweten. Statistieken tonen aan dat tachtig en meer procent van alle Europeanen op middelbare leeftijd besmet zijn met de tuberkelbacil. Indien men de eenvoudige cutireactie waarmee men dit vaststelt ook kon toepassen op de geest, zou men zien dat haast alle volwassen Europeanen gedurende korte of lange tijd geleden hebben aan zeer acute metaphysische weemoed in een graad die in de andere culturen zelden voorkomt.
***
Ontmoedigd door deze eeuwen lang aanslepende europese griep, veroorzaakt door het rationalisme, luisteren velen gaarne naar hooggestemde, profetisch perorerende schimpers, die betreuren dat de metaphysische zekerheid, geschonken door het christendom, en de collectieve eenheid in die zekerheid, vernietigd werden en die in het rationalisme een dwaling zien die zich even goed niet als wel had kunnen voordoen en waarvan Europa zich slechts af te keren heeft om weer vrede te vinden. Met drie evidente dingen houdt dat geschimp geen rekening: ten eerste dat het rationalisme nog wat anders heeft gedaan dan vernietigen, ten tweede dat het onvermijdelijk was, ten derde dat het even onherroepelijk is als de constatatie dat de aarde draait. Rationalisme is een verzamelwoord voor verschillende richtingen en systemen, deïstische en atheïstische, het best omschreven door Kant als ‘Ausgang des Menschen aus seiner selbstverschuldeten Unmündigkeit’ volgens de grondwet ‘Jedermann selbst zu denken’ en hes verstand als ‘letzten Probierstein der Wahrheit’ en ‘die Religion innerbalb der Grenzen der blossen Vernunft’ te beschouwen. Dit rationalisme heeft vernietigd, maar veel meer opgebouwd. Eerst en vooral de wetenschap die Luther nog zo overbodig en ijdel voorkwam. Bij het woord wetenschap haalt men gaarne de schouders op. Mag ik er dan aan herinneren dat de wijsbegeerte in elk geval niet beter is, want het is zij die het rationalisme heeft ingevoerd en daardoor de wetenschap, meer dan drie vierden van wat wij weten, kunnen en bezitten en vier vierden van onze toekomstmogelijkheden. Vervolgens heeft het rationalisme een nieuwe staatsopvatting met godsdienstige verdraagzaamheid als grondbeginsel doen ontstaan, de slavernij opgeheven en onderwijs en opvoeding op nieuwe banen geleid. Een heter gevulde positieve staat van dienst is mij niet bekend. | |
[pagina 515]
| |
Diep en verwoestend grijpt het in het leven van alle godsdiensten in, maar het daarom beschimpen wijst op een grondige miskenning van de menselijke natuur en op de vergissing dat enige godsdienstvorm definitief zou kunnen zijn. Het is natuurlijk ieders recht bepaalde historische stadia in de ontwikkeling van het mensdom te verkiezen boven andere, al getuigt het altijd van een verregaande aanmatiging te menen dat men het verleden met boeken, documenten en eigen verbeelding voldoende kan leren kennen om het te kunnen vergelijken met de eigen tijd die men zeer zeker niet voldoende kent. De wereldberoemde schrijver van ‘Schaduwen van morgen’ leed zeer sterk aan die zelfoverschatting en zij blijft voor zijn rekening. Dergelijke historische vergelijkingen zijn zo complex en omvangrijk dat een verstandig man er liever zijn tijd niet mee verliest. Hij laat aan de blaaskaken over definitief uit te maken of de middeleeuwse mens gelukkiger was dan de moderne omdat hij geen machines had en met gans zijn gezin naar de kerk ging, of de moraal in de dertiende eeuw beter was dan in de zestiende. Ternauwernood neemt hij kennis van het oordeel van deze overschouwers der eeuwen, want hij weet al lang dat volgens hen alles beter was naar gelang het langer geleden is. Hij weet dat onze goede aarde tot nu toe op al haar bewoners de indruk heeft gemaakt met grote spoed de slechte weg op te gaan en vermits niemand het haar heeft kunnen beletten houdt hij de indruk voor onvermijdelijk en het feit, indien het een feit is, ook. Natuurlijk is niet alles onvermijdelijk. De amerikaanse journalist Hendrik Willem van Loon vond terecht zeven van de zeventig maal zeventig ‘flaters’ die hadden kunnen vermeden worden. Indien bijvoorbeeld de politie van Washington de 14 April 1865 maatregelen had genomen voor de veiligheid van Lincoln, zou deze niet vermoord zijn geworden en zouden de betrekkingen tussen Zuiden en Noorden zich verder normaal hebben ontwikkeld. Indien de geallieerden in 1917 waren ingegaan op de vredesvoorstellen van Duitsland, zou Rusland niet bolsjewistisch zijn geworden. Indien Titus in het jaar 70 na Christus Jerusalem niet had verwoest, zouden de Joden niet in ballingschap gedreven zijn, trek die de verspreiding van het Christendom in zeer sterke mate heeft bevorderd. Indien de Joden van Medina niet het voorstel van Mohamed hadden afgewezen gans hun leer over te nemen op een kleine wijziging na, zou het Joods geloof thans heersen over bijna gans Azië en Noord-Afrika. Met al deze flaters en toevalligheden echter, wordt de geschiedenis toch voortgedreven door onafwendbare krachten. ‘Dwaling verlaat ons nooit, zegt Goethe, toch trekt een hogere behoefte steeds den streefzamen geest zachtjes naar de Waarheid toe’. Het rationalisme was niet een flater die had kunnen vermeden worden, het was niet een toeval dat zich even goed niet had kunnen voordoen, het was onvermijdelijk omdat de kennisdrang niet kon stilstaan aan het einde der Middeleeuwen. Men kan zich verdiepen in de vraag hoe anders een en ander zou verlopen zijn indien Luther de hem aangeboden kardinaalshoed had aanvaard, maar niet zich afvragen of er wel rationalisme zou zijn geweest | |
[pagina 516]
| |
indien Luther, Calvijn, Galilei, Newton, Jean-Jacques, Voltaire, Kant en anderen in hun wieg waren gestorven. De stenen zouden hebben gesproken indien zij hadden gezwegen. Van de ene kant beweren sommigen met klem dat God onze natuur zo goed heeft gemaakt dat zij ons niet kan misleiden omtrent het essentiële en van de andere kant willen zij ons doen geloven dat zij sinds vier eeuwen in het rationalisme een essentieel verkeerde weg opgaat. Indien hun argument enige waarde heeft is het feit dat de mensheid sedert het begin der zestiende eeuw steeds rationalistischer wordt een onweerlegbaar bewijs voor de juistheid van deze richting en leer. Zo ver besluiten wij voor onze rekening niet. Wij beweren slechts dat ‘Jedermann selbst zu denken’ en het verstand ‘als letzten Probierstein der Wahrheit’ beschouwen in de culturele ontwikkeling van Europa even onvermijdelijk was als het volgen van Lente op Winter of Zomer op Lente. Het was immers inderdaad geen afdwaling, maar werkelijk een terugkeer tot het denksysteem der Hellenen. Het is zo onherroepelijk als het onvermijdelijk was. Men kan nu eenmaal niet berekenen en bewijzen dat de zon altijd heeft stilgestaan en weer terugkeren tot de mening dat zij voor één namiddag op het bevel van Jozuë heeft opgehouden te draaien. Men kan betreuren te hebben vernomen dat vader en moeder Sint Niklaas zijn, maar men kan nooit meer met overtuiging zijn klomp zetten. Men kan Lente en Zomer betreuren zonder zich daarom schuldig te voelen aan de Herfst. Luther zou er misschien niet zijn geweest zonder wantoestanden in de kerk, maar het rationalisme was niet te ontgaan. Dat is ook de mening van de katholiek H.W. Rüssel in zijn boek ‘Gestalt eines christlichen Humanismus’: ‘De Middeleeuwen hadden gelogen en vervalst zoals kinderen liegen en bedriegen, altijd met de beste bedoeling, altijd de wens latende zegevieren over de werkelijkheid, maar in het leven van de Christenheid kan het niet anders toegaan dan in dat van de enkeling: op de kindsheid met haar teveel aan fantasie, volgt de mannelijke leeftijd, waarin men, naar het bekende woord van den apostel Paulus, te niet doet wat des kinds is. Zo betekent de Renaissance in het leven van het christelijk Westen het ontwaken van de mannelijke rijpheid met haar bezonnenheid en nuchterheid, met haar verantwoording en waarachtigheid.’ In zijn roman ‘Zo-har’, ontleding van een passionele liefde tussen broer en zuster, geeft Catulle Mendès in waarschijnlijk de beste passus uit heel het boek, zeer goed aan dat al wie nadenkt moet twijfelen en dat dit vroeger niet het geval was alhoewel de gegevens dezelfde waren. ‘Quiconque songe, doute. Le divorce de la foi d'avec la religion est un fait accompli. Autrefois et naguère, sans doute par l'effet de la discipline atavique, les intelligences n'entraient pas toujours en révolte contre le mystère, le constataient, ne le contestaient pas. On pouvait être un vaste esprit et un esprit simple, raisonner et affirmer, savoir et | |
[pagina 517]
| |
croire. Pascal qui, en sa lutte contre l'objection sans cesse renaissance, gardait la certitude ou s'y contraignait, a été possible. Pour s'expliquer Bossuet, fanatique et dur, Fénélon, défaillant de béatitude, il n'y a nul besoin de recourir à des soupçons de féroce ou tendre hypocrisie. Ils furent des penseurs sans cesser d'être des chrétiens. Aujourd'hui, toute rêverie engendre l'appréhension de l'erreur et les plus puissants esprits sont les plus tourmentés. ‘Il ne faut pas se faire une trop haute idée de Dieu’. Je ne connais pas une plus amère parole.’
***
Het ontactisch beleid van de kerk is volgens sommigen een der oorzaken van het rationalisme dat zonder deze fouten niet zoveel omvang zou hebben gekregen. Anton van Duinkerken schrijft in zijn boek ‘Verscheurde Christenheid’ het verval van het hem duurbaar katholicisme vooral toe aan een verburgerlijking van de clerus, die ambtenaars in plaats van heiligen vormde, een levensschuwe openbare deftigheid predikte, de scheppende oorspronkelijkheid van sterke persoonlijkheden afwees, de letter zocht en de geest van liefde schuwde. Ver van mij dit te willen tegenspreken, ik betwijfel slechts zijn conclusie dat es nog enige heropbloei zou te verwachten zijn van een terugkeer tot die liefde waarin volgens hem geheel het christendom bestaat. Ik zie niet dat die liefde er ooit werkelijk geweest is. ‘Het evangelie is liefde’, schrijft hij honderdduizend christelijke schrijvers na, maar hij voegt er niet bij dat die liefde altijd in het evangelie gebleven is en er nooit buiten gekomen. Het evangelie is liefde, maar de christenheid niet en de geschiedenis van die christenheid is zelfs alles behalve liefde. Ik ken er geen met meer moord en brand. Men spreekt ons veel over de liefde der eerste christenen die in een soort pre-communisme zouden hebben geleefd, maar de gegevens zijn uiterst vaag en met hoevelen waren zij? Van een enigermate omvangrijke volksgroep die namens het evangelie gedurende een respectabele tijd liefderijker zou hebben geleefd dan anderen is mij geen enkel voorbeeld bekend. Trouwens Gotama Boedha heeft vijfhonderd jaar vóór Christus dezelfde liefde gepredikt, dezelfde opoffering voor de naaste, dezelfde vergeving van geleden onrecht, dezelfde liefde voor de vijand en hetzelfde negatief resultaat bekomen. Hoe kan een verstandig man dan nog hopen op een terugkeer tot een liefde die er nooit is geweest, een terugkeer waarvan in twintig eeuwen nooit schijn of teken is gezien. Heeft nu het beleid der kerk zich werkelijk vergist, indien het zich niet had vergist, zouden de uitvinding van de drukkunst, de wereldreizen, het buskruit, de studiën der humanisten voor haar even noodlottig zijn geworden als zij nu gebleken zijn. Het geloof stort in. Vele honderdduizenden priesters, broeders, zusters en leken ijveren ervoor in honderdduizenden kerken, scholen, gasthuizen, godshuizen, gildehuizen, patronaten en ten particulieren huize. Zij hebben geen broodzorg of familielast. Zij grijpen in de gewetens in door de biecht, zij bewerken de mens | |
[pagina 518]
| |
op zijn gevoeligste dagen en plekken van zijn geboorte tot zijn dood. Zij genieten een bij traditie ingeprent ontzag en gezag plus staatsteun onder alle vormen en de voordelen van de ongelooflijke rijkdom van de kerk. Sedert de elfde eeuw hebben zij niemand meer tot hun geloof moeten overhalen en hebben zij niets anders te doen gehad dan een homogeen katholiek Europa eenvoudig in zijn geloof te doen volharden. Deze volharding vergt vanwege de katholiek weinig of geen moeite. Hij moet slechts des Zondags gedurende een half uur mis horen, des Vrijdags vlees derven, eenmaal 's jaars biechten en communiceren en wanneer hij deze plichten verzuimt het berouwvol biechten. Ongelooflijk weinig, niet veel meer dan de plichten van om het even welk club- of partijlid. Geef mij de helft van deze propagandisten en hun middelen en ik wil Europa winnen voor om het even welke idee. En toch stort het geloof in. En waarvoor wijkt het? Voor een rationalisme dat over geen enkele georganiseerde propaganda beschikt. De fouten van het kerkbeleid dragen natuurlijk het hunne bij tot dit ontkersteningsproces, maar het is zeer weinig. Het geloof stort in omdat het strijdig is met onze kennis en ons gezond verstand, omdat het met de dag belachelijk wordt. ‘De tijd komt dat onze nakomelingen verstomd zullen staan dat wij zulke evidente dingen niet geweten hebben’ zegde Seneca tot de Romeinen. Die tijd is gekomen voor de Romeinen en hij is ook voor ons op komst. Indien het ontactisch beleid der kerk de gevolgen had welke zij er in zien die nog redding verwachten van een tactisch beleid, zou de kerk sinds meer dan minstens drie eeuwen helemaal niet meer bestaan. Het ontactisch beleid begint al bij het begin. De historische argumenten voor het gezag van Rome zijn waardeloos. De vestiging van dat gezag is een verhaal van list en vervalsing. Vóór het einde van de tweede eeuw is er geen spraak van enige primauteit van Rome. In het jaar 190 beveelt bisschop Victor van Rome de kerken van Klein-Azië Pasen te vieren op dezelfde dag als hij en zij antwoorden hem zich met zijn eigen zaken te moeien. Victor dreigt met excommunicatie en zij laten hem weten dat zij hem zeer arrogant vinden en hun voeten zullen vegen aan zijn excommunicatie. Dertig jaar later schrijft Tertullianus met hartelijk misprijzen over een bisschop die zichzelf bisschop der bisschoppen noemt. Hij bedoelt de gewezen slaaf Callistus, die nu nog door de kerk vereerd wordt als een heilige paus en martelaar, alhoewel hij vreedzaam op een bed is gestorven en evenmin gemarteld werd als de heilige Agnes, Cecilia, Lucia en Sebastiaan, die slechts romantische legenden zijn. In 252 schrijft bisschop Cyprianus van Carthago aan zijn ‘dierbare broeder’ Cornelius van Rome om zich er over te beklagen dat Cornelius gehoor verleent aan Cyprianus' tegenstanders, die schismatieken zijn. Deze brief is volgens de katholieken een bewijs dat het gezag van Rome toen erkend werd, terwijl hij integendeel bewijst dat het niet werd erkend. Immers, Cyprianus vraagt waarom zij juist bij Cornelius komen, want, zo schrijft hij woordelijk, het is onder allen erkend dat een vergrijp moet geoordeeld worden waar het gepleegd werd en dat | |
[pagina 519]
| |
elke herder zijn deel van de kudde heeft en God moet rekenschap geven over zijn beleid. Daarom mogen degenen die wij besturen niet elders lopen en de goede betrekkingen tussen de bisschoppen niet verstoren. Katholieke geschiedkundigen als Mgr Duchesne stellen als een bewijs van Rome's suprematie voor dat in 254 de gallicistische bisschoppen aan Cyprianus van Carthago en Stefanus van Rome laten weten dat een hunner collegas wegens wangedrag is afgesteld en weigert zich te onderwerpen en dat Cyprianus hiervoor aan Stefanus schrijft dat het de plicht is van de paus tussen te komen in Gallië. De waarheid echter is dat Cyprianus schrijft: ‘het is onze plicht’, de plicht dus èn van Stefanus èn van Cyprianus. Trouwens, zo weinig erkent Cyprianus het gezag van Stefanus dat hij hem enkele jaren formeel de les leest, Stefanus dreigt met excommunicatie, Cyprianus antwoordt namens al de Afrikaanse bisschoppen zeer scherp en deze correspondentie bewijst volgens Mgr Duchesne en consoorten dat het gezag van Rome erkend was. Als ander bewijs haalt men dikwijls aan dat Augustinus zou geschreven hebben: Roma locuta est, causa finita est’. Augustinus heeft dat nooit gezegd en nooit geschreven. Het is doodgewoon een verkeerde samenvatting van een passus waarin Augustinus zegt dat twee veroordelingen van de ketter Pelagius door twee Afrikaanse concilies naar Rome gezonden zijn, dat men antwoord heeft ontvangen en dat de zaak nu beëindigd is. Zeer duidelijk bedoelt Augustinus dat de zaak beëindigd is, niet door een uitspraak van Rome, maar door ene van Rome en Afrika te samen, hetgeen juist bewijst dat het gezag van Rome niet erkend was. Maar de zaak was niet ten einde. Paus Zosimus sprak zich uit ten voordele van Pelagius en de Afrikaanse bisschoppen dwongen hem zich te herroepen. Zosimus beriep zich op twee canons van het concilie van Nicea. De Afrikanen namen inlichtingen en het bleek dat Zosimus de twee canons zelf gefabriceerd had. Zij lieten hem weten dat zij genoeg hadden van zijn trukken. Hiermee was de zaak dan nóg niet beslist. Enkele jaren later schreven zij paus Zosimus een brief, waarvan het origineel nog bestaat en waarin zij zijn voorstel tot bemiddeling verwerpen, hem de raad gevend ‘geen ijdele hoogmoed binnen te brengen in de kerk van Christus, die hen welke God zoeken, het licht van de eenvoud en van de nederigheid voorhoudt’. ‘Roma locuta est, causa finita est’ zijn dus geen woorden van Augustinus, betekenen niet wat men er van maakt en zijn formeel in strijd met de historische waarheid. Roma locuta est et causa non erat finita. In het jaar 250 na Christus, meer dan twee eeuwen na Christus' dood, waren er in Rome, op één millioen inwoners, nog altijd maar twintigduizend christenen. In zeventig jaar was er geen vervolging geweest. Die kwam onder Decius en Diocletianus. Er werden er niet veel gemarteld, want haast alle twintigduizend verloochenden hun geloof. In 310 waren er niet veel meer over. Toen veranderde alles plots. Niet door enig kerkbeleid, maar door drie andere | |
[pagina 520]
| |
oorzaken. Ten eerste stelde de bekering van keizer Constantijn de weg naar promotie open voor de christenen. Ten tweede koos Home partij voor de Trinitarianen tegen de Arianen en werd daarom door de eersten erkend als gezag en wapen tegen Arius. Ten derde deed het opdringen van de Germanen de westerse bisschoppen van het pas gepredikt christendom hun toevlucht nemen tot Rome alhoewel ze de romeinse aanmatiging in hun hart even diep verfoeiden als de oosterse bisschoppen. De overgrote meerderheid van de heiligen en martelaars der eerste eeuwen zijn sure verzinsels van lieden die kost wat kost het zeer nederig en zeer menselijk debuut van hun kerk wilden diviniseren. Vijfduizend martelaars bijvoorbeeld worden op de rekening geschoven van de vriendelijke keizer Alexander Severus, die geen vlieg kwaad zou hebben gedaan en die dan ook niemand heeft vervolgd. Keizer Maximinus werd er van beschuldigd velen om hun geloof te hebben ter dood gebracht en Görres heeft bewezen dat tijdens zijn regering de doodstraf in heel het wereldrijk haast nooit werd toegepast. Het opgegeven aantal christen martelaars moet vermoedelijk tot één tiende worden teruggebracht en moet dan vergeleken worden met het aantal martelaars van de inquisitie. De geschiedenis van de door paus Zosimus voor eigen gebruik gefabriceerde canons van het concilie van Nicea was nog niet ten einde. De legaten van de opvolger van Zosimus, paus Leo, gebruikten de valse canons om de griekse bisschoppen te overtuigen van Rome's suprematie, waarop deze bisschoppen in de vijftiende zitting van het concilie van Calcedonië verklaren dat de bisschop van Calcedonië gelijk is aan die van Home. Desniettegenstaande tonen de legaten van paus Leo kort daarna aan de bisschoppen van Gallië een wederom vals verslag volgens hetwelk de griekse bisschoppen paus Leo erkend hebben als hoofd van gans de kerk. In de negentiende eeuw stelde paus Leo XIII de geheime archieven open voor de geschiedschrijvers. De katholieken pronken gaarne met deze openhartigheid. Zij zeggen dat er ernstige fouten begaan zijn die echter juist des te beter de schoonheid van het geheel en de zichtbare (bescherming Gods doen uitkomen. Het is juist andersom. Juist het geheel is lelijk en doet de zichtbare bescherming Gods verwerpen. Het geheel van de geschiedenis der pausen van de vijfde tot de zestiende eeuw bevat meer vervalste geloofsbrieven, meer bedrog en geweld bij verkiezingen, meer immoraliteit, machtsmisbruik en praalzucht, meer eerloosheid dan om het even welke nationale geschiedenis, om het even welke andere godsdienst. Juist het geheel maakt onmogelijk ook maar één ogenblik te veronderstellen dat God de tweehonderd pausen van de ene kant zorgvuldig voor elke dwaling zou hebben behoed en dus onfeilbaar gemaakt en van de andere kant nonchalant elke denkbare gemeenheid laten begaan. Wanneer katholieken deze harde waarheden horen antwoorden zij allen hetzelfde: Ik wist dat niet, ik ken daar niets van, wend u tot pater Zus en zo, die dat bestudeerd heeft, maar aangenomen dat de feiten echt zijn, hoe verklaart gij | |
[pagina 521]
| |
dan dat al die slechte pausen altijd onverandeilijk dezelfde leer hebben doorgegeven? Zij weten immers niet dat de pausen zich herhaaldelijk hebben vergist en tegengesproken. Zij weten niet wat het dogma van de onfaalbaarheid eigenlijk verklaart. De pausen zijn onfaalbaar enkel en alleen wanneer zij uitdrukkelijk zeggen dat zij gebruik maken van hun onfaalbaarheid en daar niemand onder hen ooit geweten heeft dat hij onfaalbaar was konden zij het moeilijk zeggen! Wat denkt een ontwikkeld katholiek over volgende stellingen? 1. Wijsbegeerte moet beoefend worden zonder rekening te houden met de bovennatuurlijke godsdienst. 2. Ieder mens mag vrij omhelzen en belijden de godsdienst die hij voor de ware houdt in het licht van de menselijke rede. 3. De mens kan het eeuwig heil vinden en bereiken in elke godsdienst. 4. Wij mogen ten minste de gegronde hoop koesteren op het eeuwig heil van allen die niet tot de ware kerk van Christus behoren. 5. De paus van Rome kan en zou zich moeten verzoenen met vooruitgang, liberalisme en moderne beschaving en er mee instemmen. Welnu, niet in de middeleeuwen, maar op het einde van de negentiende eeuw heeft paus Pius IX krachtens zijn onfaalbaarheid verklaard dat deze stellingen ketterijen zijn door de duivel in Europa verspreid. Het is een algemeen bekend geschiedkundig feit dat de pauselijke staten altijd de slechtst geregeerde van heel Europa zijn geweest en nu horen wij de pausen drie vier maal per jaar de staatslieden de les lezen. Toen het leger van Victor-Emmanuel optrok tegen dat van de paus Pius IX, vroegen de Italianen een plebisciet om het volk zelf te laten zeggen of het onder Italië wilde komen of onder de paus blijven. Het koos bij overgrote meerderheid Italië en Pius IX vond het een monsterachtige dwaling de onderdanen te raadplegen over de regering die zij wensten. Een halve eeuw later, tijdens het verdrag van Versailles, tijdens de conferentie van Versailles na de eerste wereldoorlog, vond paus Benedictus XV een plebisciet de ideale oplossing. Anton van Duinkerken laat in zijn ‘Verscheurde Christenheid’ het meest ontactisch beleid van de kerk, dat van de inquisitie, onvernoemd. Dit heeft niets verbazends. Zelfs de inquisitie is van betrekkelijk geringe invloed op het ontkersteningsproces. De onontwikkelde katholiek houdt elke afkeuring van de inquisitie voor lage leugen van de vrijdenkers en de ontwikkelde zegt dat een waarheid niet staat of valt met de wandaden in haar naam bedreven. Hij zegt dat heel de geschiedenis door mensen werd afgeslacht in naam van valse leuzen en dat overdreven strengheid in naam van de enige waarheid lang niet zo erg is. Hij aanvaardt en verdedigt met mate de inquisitie zoals de nationaal-socialisten de moord op Röhm | |
[pagina 522]
| |
en de communisten de terechtstelling van de Trotskisten. En inderdaad, elke groepsorthodoxie is in de ogen van om het even welke groepsorthodoxen om het even hoeveel mensenlevens waard. Er is geen pacifist of hij neemt voor iets de wapens op. De ontwikkelde katholiek moet eerst de kerk verlaten hebben, eerst ingezien waarvoor eigenlijk de ketters gefolterd en gedood, werden om de verontwaardiging te voelen. Gaat hij dan over tot het communisme, dan zal hij woeden tegen de inquisitie en met genoegen in zijn krant lezen dat de goede zaak er weer wat beter voorstaat door het tijdig tegen de muur zetten van een kliek vuile Trotskistische verraders. Ik tracht nu sober te resumeren wat eigenlijk het geloof ondermijnt en acht dit niet overbodig, want het is met deze dingen zoals met de klassieke schrijvers: iedereen doet maar alsof hij ze kent. Gerard WALSCHAP |
|