| |
| |
| |
Het symbool in de dichtkunst
1. Classicisme en romantisme
WAT is classicisme?
Een streven naar volmaaktheid.
Inderdaad: wij noemen classiek, in de kunst, datgene wat als voorbeeld, canon, regel, kan worden voorgesteld. Zoo'n model is een geschenk des hemels, op voorwaarde dat wij er aan kunnen gelooven.
Wij hebben classieken noodig om ons jong gevoel, ons jeugdig denken daaraan op te richten. Het geloof in de classieken is stut en steun, bescherming en richtsnoer.
Zooals een jonge boomstam aan een paal wordt vastgebonden, om hem recht-opwaarts te doen groeien, zoo heeft ons denken richting noodig, de methode naar de volmaaktheid.
Classicisme is geestelijke tucht.
Geen schoone groei zonder tucht, geen bloei zonder besnoeien: wijze spaarzaamheid.
Maar tucht moet middel zijn. Spaarzaamheid de weg naar rijkdom. Rijkdom het middel tot beschikbaarheid en vrijheid.
Classicisme is een ideaal. Want er bestaat geen volmaaktheid. De idee der volmaaktheid is alleen richtsnoer.
Op zichzelf zijn er geen classieken. Nooit heeft een mensch, nooit heeft een tijd zich zelf als volmaakt gevoeld en ondervonden. Of dat was inbeelding en verwaandheid. Classiek waren altijd maar de eerbiedwaardige ouderen, de voorgangers, voor hun navolgers.
Het classicisme is een schoolsch ideaal. Het bewonderen en het navolgen van een voorbeeld veronderstelt dat er een levend voorbeeld, een voorbeeldig leven, bestaat en dat het geldt voor iedereen.
Daarom bewijzen de classieken weliswaar een groote dienst, maar ook een groote ondienst: het gevaar bestaat altijd dat classicisme in akademisme ontaardt.
Classicisme, tucht, wordt algauw als juk gevoeld, daar waar de jonge geest boven het voorbeeld is uitgegroeid. Voorbeelden zijn nuttig, gedurende een zekeren tijd. Achteraf dienen zij te worden vernietigd. Noodzakelijke beeldstormerij.
Wat is romantisme?
Wel: juist deze beeldstormerij. Wij krijgen en maken allen gaarne beeldjes; maar even gaarne slaan wij ze stuk.
‘In tyrannos’! Tegen de tyrannen, schreef de jonge Schiller als motto boven zijne Räuber. De vraag is tegen welke tyrannie de jonge scholier van de Karlschule meende te moeten opstaan. Er zijn veel tyrannen, maar er is ook veel denkbeeldige dwingelandij.
Het romantisme is dus de opstand tegen de tucht, tegen de voorgewende
| |
| |
volmaaktheid... en haar tegendeel: de onoorspronkelijkheid, het doodsche akademisme.
Maar wekt het niet, juist daardoor, een soort ongedurigheid, het onbehagelijke gevoel der onvoldaanheid?
| |
2. Het Fransche classicisme
Het toeval der geschiedenis heeft gewild dat Frankrijk in de zeventiende eeuw, door zijn toenmalig staatkundig overwicht, ook in het rijk des geestes het type schiep van het moderne classicisme. Buiten dit toeval om, droegen andere redenen er wezenlijk toe bij om Frankrijk deze rol op te leggen.
Na Italië, dat gedurende de Renaissance staatkundig uiteenviel en politiek machteloos bleef, was Frankrijk de eerstvolgende erfgenaam van de Griekschromeinsche traditie. Niet naar het ras, maar wel naar den geest, voelt het Fransche volk zich tot op heden als een latijnsche stam. De ‘Romein’ Charles Maurras is het geestestype dezer Fransche mentaliteit. De centralistische administratie beheerscht Frankrijk, ook nu, alsof het land nog altijd een Romeinsche ‘provincia’ ware. Napoleon regeerde Frankrijk als een wingewest. Niet als Fransche keizer, maar als Korsikaansch proconsul.
De taal der Romeinen is het Latijn, dat per slot van rekening Frankrijk heeft veroverd. Om toonaangevend, classiek te worden voor de andere Europeesche kulturen, moest Frankrijk een doode taal overnemen. Zich kleeden met het pronkgewaad van Rome. De insigniën beteekenen de investituur.
In Italië leefde het Latijn misschien nog voort in het Italiaansch. In het Fransch is het Latijn bijna onkennelijk. Het wortelloos-zijn, het niet-meer-in-zijn-grond-verstaan-worden van de eigen taal was voorwaarde voor haar universaliteit. Voor haar alleenheerschappij over Frankrijk niet alleen, maar over heel Europa.
De arme, doodarme Fransche taal werd de draagster eener classieke, d.i. geijkte, stereotiepe maar springlevende kultuur. Akademisch werd zij eerst later, bij haar verval in de 18e eeuw, samen met den val van het ancien régime.
Dit is geen paradox! En nog veel minder als hoon bedoeld. Tegenover de nadeelen voor het jonge leven, voor de hernieuwing en de jeugdige bloei van Europa, bracht dit feit zeer groote voordeelen.
Al waren deze voordeelen gegrond op dwalingen en vooroordeelen, toch bleken deze laatste buitengewoon nuttig te zijn.
Het was voordeelig toen, en nuttig, te gelooven dat er geijkte waarheden, definitieve waarden bestonden, waaraan niet mocht worden getornd. Daarmede werd gezag gevestigd. En gezag is noodig voor de jeugd.
Laat staan het gezag van troon en altaar. Natuurlijk was ‘L'Etat c'est moi’ een fictie. Het gezag der kerk eveneens. Maar dat verzinsel werd een nuttige grondslag voor anderhalve eeuw. Het was een platform, een archimedisch ‘dos moi pou sto’. Men wist ten minste toen in Frankrijk, hoe laat het was. Dit
| |
| |
wisten de Duitsche vorstendommen, niet. Want zij richtten hun horloge op Versailles.
Belangrijker is het andere, waarachtig geestelijk gezag. Het gezag van de classieke mentaliteit. Die geestesgesteldheid richtte zich naar de overlevering der Grieksch-Romeinsche oudheid. Deze laatste werd nagebootst, maar geenszins op slaafsche wijze. Racine's Phèdre is geen kopie van Euripides' Hippolytos. Racine is een Christen, een strenge Christen zelfs, een jansenist. Van het heidensche voorbeeld behoudt hij enkel het vormenschoon. In de diepten van zijn ziel is Racine meer romantisch dan de plat-burgerlijke Victor Hugo. Maar echt classiek is Racine's benadering van de absolute vormschoonheid.
Classicisme is namelijk het geloof aan een vorm, die absolute schoonheid waarborgt.
| |
3. Het classieke ideaal
Het classicisme heeft een eigen, weliswaar ontleend, heidensch schoonheidsideaal. Het romantisme niet. Daarom is het romantisme wanhopig. Hegel's ‘ongelukkig bewustzijn’ uit de Phaenomenologie des Geistes. Het romantische bewustzijn kan vluchten in de armen van de religie, van het Christendom. Maar dit ook is een vreemd, ontleend ideaal. Zonder deze toevlucht wordt het romantisme demonisch en diabolisch. Het classicisme daarentegen is sereen, ook daar waar het goddeloos is.
Het classieke schoonheidsideaal is tevens bereikbaar. Het classicisme kent de weg, de methode, de regels om de volmaaktheid te bereiken.
Wonderlijk en wonderbaar geloof!
Welke is nu de eerste regel om tot volmaakte schoonheid te geraken?
Heel eenvoudig: de eenvoud.
Ja, het romantisme is van nature ingewikkeld. Het classicisme daarentegen eenvoudig.
De eenvoud is de rechtstreeksche weg om tot volmaaktheid te geraken. Zonder rimpel, zonder plooi. De natuurlijke eenvoud is het ‘gelijkvloersch’ van den geest. Dit gelijkvloersch is gemak en waarborg terzelfdertijd. Versta daaronder niet: laag bij de grondsch, terre-à-terre; maar wel: ‘de plain pied’.
Het is niet gemakkelijk natuurlijk eenvoudig te zijn. ‘Faire difficilement des vers faciles’ leerde Boileau, de schoolmeester, aan zijn zooveel begaafder leerling Racine.
De natuurlijke eenvoud, de eenvoud der natuurlijkheid, in de kunst, is geen onmiddellijk gegeven. Wel bestaat er de genade der begaafdheid. Maar begaafdheid is aanleg. Zij woekert. Zij dient te worden besnoeid. Ook hier is tucht, keus en spaarzaamheid noodig.
De weg tot de eenvoud is geen schrede voorwaarts. Het is een terugkeer. De mensch moet niets opdoen, maar zich ontdoen van lastige, stijve overtolligheden. Hij moet zich leeren beperken om zich op zichzelf voor te bereiden.
| |
| |
Zich beperken! Zijn eigen grenzen kennen. Eerst aan de grenzen kent men het eigen wezen. Dit wisten ook de Grieken reeds. Zij haatten het eindelooze, grens- en matelooze. Het ware, het wezen is bepaling, leert Plato in zijn Philebos.
De ware bepaling ligt in de maat, in de rede. Het classieke ideaal is altijd rationalistisch, bij de zeventiendeeuwsche Franschen zoowel als bij de oude Grieken. Rationalisme is eenvoudige en sluitende, in zichzelf gesloten waarheid. Deze sluit de romantische dubbelzinnigheid uit. De redelijke waarheden zijn algemeene waarheden. Zij kunnen rechtstreeks worden medegedeeld.
Het classieke ideaal is een ideaal der mededeeling. Het wil overtuigen, niet bedwelmen en overrompelen. Geest spreekt tot geest en trekt geest aan. Het is alles één ‘gelijkvloersch’.
Het classieke ideaal is didactisch. De classieke Fransche literatuur is een prachtige school voor het denken. En tevens een school der bescheidenheid. In de zeventiende eeuw dragen de toonaangevende geschriften de naam ‘Discours’: ‘Discours de la Méthode’, van Descartes; ‘Discours sur l'Histoire universelle’, van Bossuet; ‘Discours sur les passions de l'amour’, van Pascal. En Pascal's ‘Pensées’, als ‘Apologie de la religion’ bedoeld, zijn een ‘Discours sur la condition humaine’.
Ook de werken die dezen naam niet dragen zijn discursief, redeneerend, beredeneerd: de Caractères van La Bruyère, de Maximes van La Rochefoucauld, en zelfs de tragediën van Corneille en Racine.
In de achttiende eeuw zal het ‘Essai’ of het ‘Eloge’ het ‘Discours’ gaan vervangen. De kritische, skeptische geest vreet het classieke ideaal van binnen uit op. Rousseau schrijft nog een ‘Discours sur l'origine de l'inégalité parmi les hommes’, omdat hij gelooft aan zijn eigen pathos. Zijn Discours is een aanklacht. Maar Montesquieu schrijft een ‘Esprit’ des Lois en Voltaire een ‘Essai’ sur les Moeurs.
De didactische mededeeling van redelijke waarheden verlangt eene abstrakte, universeele taal. Het zeventiendeeuwsche Fransch (met zijn circa zevenhonderd hoofdwoorden, volgens Renan) is een soort Esperanto. Goddank: een levend Esperanto. Die taal is toch niet zoo dood als zij schijnt? Integendeel: zij wekt geestelijk leven; het is een prachtig instrument om algemeen menschelijke waarheden uit te drukken.
| |
4. La Rochefoucauld
Schijnwaarheden ten minste! Rochefoucauld's Maximes worden door Schopenhauer geloofd als een klassiek, lees onverbeterlijk, meesterwerkje. Ook naar den inhoud! Maar de reden, waarom die uitbundige lof wordt toegezwaaid, ligt wel hierin dat Schopenhauer een even groot pessimist en misanthroop is als Rochefoucauld, en bovendien een uitgesproken romanticus.
De Maximes zijn zonder twijfel een meesterwerkje. Haast even ‘more
| |
| |
geometrico’ geschreven als Spinoza's Ethica. En toch hapert er iets aan hare volmaaktheid en schijnbare onweerlegbaarheid. Rochefoucauld's partijdigheid en onvolmaaktheid blijkt reeds duidelijk uit het feit dat zijn Maximes van de eene uitgave tot de andere opvallende afwijkingen vertoonen. Men kan wel zeggen dat de eerste spreuk reeds, namelijk dat ‘onze deugden slechts vermomde ondeugden’ zouden zijn, de sleutelsteen uitmaakt van het gansche gebouw. Welnu, van de eerste tot de verdere uitgaven, werd dit principe aldoor scherper geformuleerd, par esprit de système. Ik ben volstrekt niet overtuigd dat de invloed van Mme de la Fayette, die na 1665 de eerste viool ging spelen bij den auteur, na Mme de Sablé, matigend heeft gewerkt op Rochefoucauld. Want ik zie het tegendeel: Daar waar de eerste uitgaaf nog vaag onze deugden omschrijft als ‘un fantôme orné par nos passions’, en latere uitgaven gewagen van een ‘assemblage de diverses actions et de divers intérêts’, 't geen nog tamelijk onzeker en onbepaald blijft, prijkt de scherpe paradox als motto vooraan boven de laatste uitgaven. Hiermede wordt dus trapsgewijze de deugd in haar tegendeel verkeerd. Maar let wel: ‘trapsgewijze’ en uit stelselmatige koppigheid, uit koppige stelselzucht, uit gelijkhebberij. En gelijkhebberij is verkeerde, verzuurde drang naar waarheid.
Was die partijdigheid, die overdrijving dan zoo noodig? Geenszins! Weliswaar: overdrijving is een geliefd, romantisch stijlmiddel. De overdrijving maakt de waarheid tot een paradox. Zij is het greintje zout waarmee wij onze denkbeelden kruiden om ze des te interessanter te laten voorkomen. Maar dat misbruik wreekt zich. Op het eerste gezicht is, weliswaar, het interessante: de verrassing van het onverwachte. Maar in tweeden en laatsten aanleg ligt het waarlijk interressante in het verre, verrassende perspektief, in de rijke overvloed van gevolgtrekkingen. Welnu, degene die aan overdrijving doet schaadt achteraf zichzelf. De juiste gevolgtrekkingen blijven weg, verdwijnen. Wel is het interessant, te lezen dat ‘les vertus se perdent dans l'intérêt comme les fleuves se perdent dans la mer’; of ‘les vices entrent dans la composition des vertus comme les poisons entrent dans la composition des remèdes’; maar men ziet niet goed in hoe, indien de deugden zelve ondeugden zijn, de ondeugden nog met haar, als tegenovergestelde elementen, moeten vermengd worden en pakteeren (entrer en composition) en, van giften, tegengiften kunnen gaan uitmaken. En ten slotte verliest de mooie gedachte: ‘l'hypocrisie est un hommage du vice à la vertu’ elken zin, daar men niet inziet hoezoo en waarom de ondeugd nog tegenover zichzelf schijnheilig zou moeten zijn en eerbetuigingen aanbieden. Eene fictie kan men vereeren, maar men moet er aan gelooven.
Die nieuwe ondeugd der schijnheiligheid is... een romantische ondeugd zoowel als de verwaandheid. Zij baseeren op eene dubbelzinnigheid die met het classieke ‘gelijkvloersch’ niets meer heeft uit te staan. Classicisme is ongedwongen conformisme. De leugen en, erger nog, het zich zelf beliegen (‘l'esprit est toujours la dupe du coeur’) is uiteraard romantisch en breekt met de classieke naïviteit.
| |
| |
| |
5. De Fransche moralisten
Is het niet eigenaardig dat, wanneer men ze éen voor éen van naderbij gadeslaat, de meeste classieke figuren zich tot romantische dweepers ontpoppen? Want La Rochefoucauld, die oude ‘Frondeur’, is lang geen uitzondering. Gelijk zijn tegenvoeter, de cardinaal de Retz, is hij in den grond een Renaissance-mensch, een geboren opstandeling. Tot rond de helft van de zeventiende eeuw duëelleeren die mannen niet alleen, voor een peulschil. Zij vergasten malkaar op geniepige overvallen, op een dolksteek achter een fluweelen gordijn, bijna zooals wij malkaar heden ten dage begroeten met hand en hoed.
Maar bekijk die andere classieke Fransche moralisten: Is Pascal niet een romantische figuur? Is Boileau-Despréaux niet ook niet jansenist? Is La Bruyèra die verstokte vrijgezel, niet ook een eenzame zonderling?
Hun streven is classicistisch, in zooverre zij de menschelijke psyche hebben getracht te herleiden tot algemeens wetten. Hunne zielkunde is ‘rationeele psychologie’, waarmede zij zelfs het irrationeele tot de rede trachten terug te voeren. Meesterlijke maar vergeefsche poging! In hunne ontleding schrijden zij voort volgens eene methode van deeling, splitsing, van oplossing in elementen waarbij een grootste gemeene deeler en een rationeel quotiënt moet worden gevonden, zonder ondeelbaar overschot. De deeling moet zuiver opgaan. Er moet van alles rekenschap kunnen worden gegeven. Overschot: nul. In den grond zijn die moralisten nihilisten.
Pascal alleen komt in opstand tegen dit nihilisme, dit alles bedreigende skeptische rationalisme. Hij onderscheidt ‘esprit de géométrie’ en ‘esprit de finesse’. In laatsten aanleg is Pascal irrationalist: ‘Le coeur a ses raisons, que la raison ne connaît pas’. Hij wil het geloof redden. Maar wat baat het? Daar waar alle Franse psychologen, in de achttiendeeuwsche romans, het heele menschelijke zieleleven met hun analyse uitpluizen en vernietigen. Er loopt een roode draad van Pascal en Rochefoucauld, over Vauvenargues en Chamfort, de jonge Crébillon's Egarements du coeur et de l'esprit, waar van geen ‘hart’, maar enkel van zinnelijkheid sprake is, tot Diderot's Jacques le Fataliste en Bijoux indiscrets, tot de Liaisons dangereuses van Choderlos de Laclos en de Manon Lescaut van l'abbé Prévost. Nooit heeft het skeptische ‘persiflage’ zoo'n triomf gevierd als bij deze ‘fanfarons du vice’.
Deze Fransche moralisten zijn grootmeesters der rationeele, analytische psychologie, om niet te zeggen van de psychanalyse. Zijn zij in hun pogen geslaagd? Laat ons grootmoedig zijn en toegeven dat zij tot 50% rekenschap hebben gegeven van de geheimste roerselen der menschelijke psyche: 50% is ruim toegemeten!
Maar de psychologie - daarin had Pascal, de diepzinnigste en meest echtromantische van allen, ongetwijfeld gelijk - gehoorzaamt aan een andere logica dan de wiskunde. De anderen vervielen allen in Spinoza's trant en denkfout.
| |
| |
Ook of juist La Rochefoucauld. Want deze laatste had toch tusschen tweeërlei egoïsme (de materialistische hebzucht en de idealistische eigenliefde, die dikwerf in strijd geraakt met de hebzucht en deze laatste bedwingt), moeten onderscheiden. Zijn ‘amour-propre’ is dubbelzinnig. Hij had er moeten op letten dat het eigenste ‘ik’ omslaat tot het algemeene, universeele, geestelijke in den mensch.
En toch! Ook nu geldt ten deele nog het ideaal eener rationeele psychologie, want de ziel streeft naar den geest, en de geest naar de rede. Maar terwijl Spinoza als wet stelde b.v. dat liefdebetoon sympathie verwekt, zal heden ten dage Marcel Proust beweren dat liefdebetuiging tegenzin, antipathie en zelfs weerzin veroorzaakt. En toch is Marcel Proust ook een verregaand apriorist. Want hij schrijft ergens: ‘Il est inutile d'observer les moeurs, puisqu'elles se déduisent des lois de la psychologie’.
| |
6. Het classieke ‘gelijkvloersch’
Het classicisme is een grootsche poging om alles tot een enkel vlak, het gelijkvloersch, de geleidelijkheid van de rede te herleiden. In dit streven naar vereenvoudiging en geleidelijkheid gelijkt de classieke kunst op de wetenschap. Ook zij tracht, met een minimum aan inspanning, een maximum aan nuttig effekt te bereiken. Daarin ligt de befaamde, bewonderenswaardige oekonomie, de beroemde ‘spaarzaamheid’, huishoudelijkheid van de classieke kunst.
Men zou die eenvoud van het classicisme nog anders kunnen formuleeren: Classiek is de kunst waarbij gedachte en uitdrukking samenvallen.
‘Ce que l'on conçoit bien s'énonce clairement Et les mots pour le dire arrivent aisément’,
leert Boileau. En hij noteert hiermee een verschijnsel dat ik hier het ééne vlak, het ‘gelijkvloersch’, het ‘plain pied’ noem van het classicisme.
Dit ééne vlak is het ideale vlak der zuivere rede. Alleen daar, waar naar mededeeling eener volmaakte waarheid wordt gestreefd, kan aan dit postulaat worden voldaan. Schijnbaar, ten minste, valt de ‘idéé claire et distincte’ samen met hare uitdrukking. En dan eerst in eene intellectualistisch-abstracte, doode taal. Aan die identiteit van binnen en buiten, van indruk en uitdrukking, aan dit onmiddellijk samenvallen hebben de snelvoetige, vlugdenkende Franschen langen tijd geloofd, totdat, met het rationalisme, de universeele heerschappij van het Fransche classicisme schipbreuk leed.
Het romantisme was, zooals Mme de Staël terecht opmerkte in haar boek de l'Allemagne, in zijn oorsprong een uiteraard Germaansch verschijnsel.
Zou aldus van stonde af aan, tegen 't einde der achttiende eeuw, het classieke ‘gelijkvloersch’ hebben uitgediend?
Per slot van rekening had het toch wel zeer langen tijd gegolden, maar nooit in der werkelijkheid bestaan. Want niet alleen zijn de groote Fransche classici, individuëel gezien, romantische figuren. Niet alleen hebben wij bij La Rochefoucauld, ondanks de bondige, dogmatische vorm zijner Maximes, variaties
| |
| |
ontdekt en trapsgewijze verdieping van zijn pessimisme. Zijn pessimisme zelf is romantisch. Bij Pascal, den diepzinnige, zijn er ‘redelijke’ gronden voor een irrationalisme. De classieke psychologie verklaarde hoogstens de helft der menschelijke ziel. En eindelijk, tusschen de gedachte en hare uitdrukking, ligt er ten minste altijd een stoep, al ware 't maar de bekende ‘drempel van 't bewustzijn’. Let op die stoep, let op dien drempel, anders valt gij op uwen neus! Er zijn zelfs vele trappen, ongetelde schreden; en misschien valstrikken en dwaalsporen. Want nooit zal het woord, als uitdrukking, met het denkbeeld volledig samenvallen en versmelten. Het denkbeeld is als een schaduw. Het vliedt langs andere afmetingen dan het perspektief der uitdrukking. Er is eene vierde dimensie van de gedachte, die wij door bewoording niet kunnen voorstellen. Die vierde dimensie is... het ijle.
Het gelijkvloersch, als werkelijkheid opgevat, is in werkelijkheid een kuil. Het gold immers enkel als ideaal.
Wanneer Molière een schijnheilige ‘Tartuffe’, een dramatische ‘Avare’ of een ‘Misanthrope’, een ‘Malade imaginaire’, een ‘Médecin malgré lui’ voorstelde, schiep hij zonder het te weten... romantische, want in zich zelf tegenstrijdige figuren, even romantisch als ‘le père Grandet’ of ‘le baron Hulot’. Maar die komische figuren van Molière worden tragische martelaars bij Balzac, door monsterachtige overdrijving in het tegendeel. Molière daarentegen houdt zijn personages in bedwang; hij houdt hun het effen vlak van de rede vóór, van den classieken Spiegel. Die spiegel is het ware ‘gelijkvloersch’, het vlak der rede waarvan ik sprak, want hij bestaat uit een ideaal van klaarheid, maat en redelijkheid. En bij alle classici is de volmaaktheid nooit eene bestaande werkelijkheid, maar een ideaal geldende maatstaf geweest, een richtsnoer, een perspektief in de diepte.
Een ideaal dat nooit kon worden bereikt... Waarom? Natuurlijk omdat het ‘slechts’ een ideaal was. Gij weet het nu: wegens de vele ‘oneffenheden’ in de werkelijkheid.
(Wordt voortgezet)
René HEYTENS
|
|