gelden om de man, die een half mensenleven aan scherp beluisteren en raak optekenen heeft geofferd, van harte dankbaar te blijven...
Daarnààst echter breidde de schrijver van stonden aan zijn belangstelling uit over het milieu, waar die vertelsels thuis behoorden, en zo verscheen in 1912, - in de thans zeldzaam geworden reeks jaarboeken van de ‘Scalden’, - zijn korte, merkwaardige folkloristische studie De Volkswoning en hare Versiering, opgeluisterd met dokumentaire prenten en tekeningen. Het is niet meer dan een eerste ernstig aanvoelen van één der onderwerpen, die de folklore behandelt, maar, populariserend als het bedoeld is, verschaft het de lezer een macht aan gegevens over de huiskamer met haar primitieve meubilering, haar schoorsteen, haar teilen en potten, haar godsdienstige en wereldse versieringen, mitsgaders het bedrijf dat er plaats vindt, de gewoonten die er worden bestendigd, de spelletjes en overige tijdverdrijfjes die er tot verstrooiing dienen, kortom, over de huiselijke intimiteit van het leven... Het is veel, haast té veel voor een boekje, dat buiten de illustraties amper een 60 tal bladzijden telt; maar och kom, denkt de lezer, De Meyere werkt dat wel uit bij gelegenheid, zodra hij zijn dokumentatie en studie tot iets als een gehéél weet afgerond...
En daar verscheen dan, in 1934, dus twee en twintig jaar later, het grote, aan inhoud zware boek De Vlaamse Volkskunst, dat op Victor de Meyere's onverdroten werk de schitterende kroon kwam zetten en dat ons koponder liet duiken in al wat kenschetsend is voor onze huiselijke Vlaamse volksaard. We kunnen hier niet stilstaan bij de rijkdom aan folkloristische prenten en platen, welke op zich zelf reeds dit werk tot een énig bezit blijken te maken, om het verre en het nabije Vlaams verleden die ze in ons wakker roepen. We bepalen er ons noodgedwongen bij, aan de hand van De Meyere's zeer suggestieve Inleiding vast te stellen, hoe volkskunst een zuivere gemeenschapskunst is en de elementen daarvan, ontstaan in de laagste lagen van het volk, rechtstreeks ontspringen aan het ras, het geloof, het ambacht en andere vormen van leven, die dat éne volk eigen zijn. En eenmaal dàt aanvaard, kunnen we, de schrijver dankend voor zijn proza, dat werkelijk ‘een museum van gegevens’ en tevens een prikkel tot verdieping is, rustig, rustigjes de hoofdstukken lezen, die handelen over: de meubelen, - het aardewerk, - ijzer-, koper- en tinwerk, - glaswerk, - vlechtwerk, - schilderkunst, - snij-, boetseer- en beeldhouwwerk, - volksprenten, - godsdienstige huisversieringen, - knipwerk, - huiselijke werken, - volksjuwelen, - volkssnuisterijen,... dat alles detailsgewijs toegelicht en gevolgd door een naam- en zaakregister en een tweevoudige lijst der illustraties... O, die illustraties! zouden we nogmaals zeggen; want hoe dikwijls hebben ze ons zelf verleid om, even maar, zo heette het, het proza als zodanig los te laten,... en hoe menigmaal heeft onze verbeelding, aan de hand daarvan, teruggekeken naar onze eigen kindertijd, toen zekere huis- en volksgewoonten nog volop levend waren!...