heeft er zo pas op gewezen, dat de inrichting van een nationale vesting, zoals deze vóór 1914 en 1940 ten grondslag lag aan het Belgisch verdedigingsstelsel, geen zin meer heeft. Om deze reden zal een basis in Congo ingericht worden. Maar dit betekent geenszins, dat het nationaal grondgebied, na een kortstondige verdediging bij het uitbreken van een oorlog, zal prijsgegeven worden en dan later weer bevrijd. Een dergelijk vooruitzicht heeft reeds de openbare mening verontrust en haar zelfs, voornamelijk in Frankrijk en in Nederland, beroerd. Generaal Anthony Head, die in December de westerse verdediging behandelde in een radiolezing voor de B.B.C., stelde terecht de vraag of, benevens de oorlogsvernieling, een bezetting van West-Europa niet tot de vernietiging van de traditionele beschaving zou leiden. Het valt te vrezen, dat een nieuwe bezetting de strekking naar afzondering en provincialisme zou bevorderen, die ten grondslag heeft gelegen aan het Petainisme en gelijkaardige verschijnselen, waarvan de invloed in het Westen op het vasteland niet volledig verdwenen is.
Het gevaar voor ontreddering der geesten kan niet veronachtzaamd worden. De solidariteit en de vriendschap, die de westerse naties binden, zijn stellig diepgeankerd. De wapenbroederschap gedurende de laatste twee oorlogen en de gemeenschappelijk ondergane beproevingen geven aanleiding tot ontroerende getuigenissen wanneer zij ter herinnering geroepen worden. Dit zijn de stevigste bestanddelen van de westerse unie en men moet ze vrijwaren. Maar het belang van de economische factoren kan niet onderschat worden. Zij waren de oorzaak van de verwijdering, die zich soms voordeed tijdens de periode tussen de twee oorlogen. De mislukking in 1935 van de politiek van het goudblok, die door België en Frankrijk gevoerd werd, had een ongunstige weerslag, die bijdroeg tot de verzwakking van de collectieve veiligheid. Britse historici hebben eveneens de betreurenswaardige invloed erkend van het onbegrip, waarvan Groot-Brittannië in 1932 getuigde ten opzichte van het verdrag van Ouchy waarbij Nederland, België en Luxemburg voornemens waren hun toltarieven geleidelijk te verlagen.
Terugblikkend in het verleden ziet men, dat de verdragen, die ten tijde van Jacob Van Artevelde, in 1399 en 1340, gesloten werden tussen Brabant, Vlaanderen en Engeland tegelijk de veiligheid en de economische betrekkingen regelden. Deze verdragen kunnen als voorlopers van het westers pact beschouwd worden. Bij nader onderzoek is men inderdaad getroffen door de overeenkomst van zekere bestanddelen, door wat zij omvatten en door het voorbereidend werk, dat in 1299 en 1300 werd aangevangen en waarbij een aanpassing van de Brabantse en Vlaamse munt werd nagestreefd.
De westerse wereld is thans betrokken in onderhandelingen over vraagstukken, die verstrengeld zijn. Benevens het Atlantisch pact is er de groep van de negentien landen van het Marshall-plan, de studiegroep in zake het vraagstuk van een Europese tolunie en de studiegroep in zake een Europese Unie met raadgevend parlement.