| |
| |
| |
Post-atomische sotternie
MET het litterair talent van Aldous Huxley lijkt het mij maar steeds bergaf te gaan. Kort nà den Eersten Wereldoorlog had deze Engelsche romancier terecht met zijn Point Counter Point wereldfaam verworven. Al was dit werk niet een ‘roman’ in de klassieke beteekenis van het woord, i.e.: een dramatisch geladen verhaal zich geleidelijk ontwikkelend naar een fatale en logische ontknooping; toch boeiden deze vlotte, niet banale, dialoog, deze geraffineerde psychologische introspectie en dit van een zeer eclectische belezenheid getuigend intellectualisme een lezerspubliek, dat gaarne geneigd was om in den jongen auteur een waardigen opvolger van George Meredith te begroeten.
Jammer genoeg leken de lauweren die Shaw en Wells respectievelijk op het gebied der sociaal-filosofische satire en der fantastische fabulatie geplukt hadden, Aldous Huxley benijdenswaardiger en begeerlijker. Zijn Brave New World, een prefiguratie van de toekomstige samenleving, zooals zij ingevolge de wetenschapelijke ontdekkingen er zou komen uit te zien, was een duidelijke afzwenking in voormelde richting. Ook dit boek had een enorm succes; maar ik vermoed dat zij die het bewonderen niet meer dezelfde kieskeurige lezers waren die het geraffineerde Point Counter Point hadden genoten. Voor dezen, de vereerders van het eerste uur, kan Brave New World beslist de vergelijking niet doorstaan met Wells' toekomstvisioenen, wier fantazie heel wat subtieler en vindingrijker, wier litteraire vormgeving heel wat artistieker uitvallen. Niettemin groeide Brave New World tevens uit tot een ‘succès de scandale’. Waren daar niet die choqueerende bladzijden over de voortplanting van het menschenras, dewelke, in de toekomst, buiten alle amoureuze teederheid, buiten alle geslachtelijke omgang om, zich in de koud-nuchtere distilleerkolven der laboratoria zou voltrekken?.. De wetenschapsmenschen hebben over deze onhebbelijkheden glimlachend de schouders opgehaald... aber hier staunen die Laien, in wier simplistisch brein dergelijke onnoozele romantische stoutmoedigheid het toppunt lijkt der moreele emancipatie!..
Intusschen had Brave New World niet àlles voorzien, o.m. een wetenschappelijke ontdekking van immense draagwijdte: de toepassing van de atoomsplitsing op de oorlogsvoering. Na Hiroshima zag Huxley zich dan ook verplicht zijn toekomstvisioen nog eens te ‘overdroomen’. De vrucht van deze droom, ofte nachtmerrie, is zijn jongste werk Ape and Essence, een fantazie die een beeld wenscht op te hangen van Amerika, nadat het in den Derden, ditmaal Atomischen, Wereldoorlog een grondige verwoesting zal hebben ondergaan. De fabulatie van dit boek is zeer eenvoudig, zelfs schraal. In de Twee en Twintigste Eeuw vertrekt een wetenschappelijke expeditie uit Nieuw Zeeland (een der zeldzaam gespaard gebleven landen van den aardbol), om Californië opnieuw te ontdekken. In deze, voorheen paradijselijke oorden, die de namen Los Angeles en Hollywood droegen, leeft nu een in de meest primitieve levensvoorwaarden
| |
| |
teruggevallen menschdom. Deze taaie stervelingen, nochtans authentieke afstammelingen van Franklin en Edison, hebben - en dit is de zwakke basis van het geheele werk - alle herinnering verloren aan de technische verworvenheden, die eeuwenlange Vooruitgang mocht boeken. Zelfs bij den meest geborneerden lezer zal het er niet in willen dat, zoo er dan toch enkele Noë's uit den Atomischen Zondvloed konden gered worden, deze uitverkorenen de deugdelijkheid van kruiwagen, pomp, katrol en stoomketel, zooals men hen deze op de schoolbanken demonstreerde, zouden zonder meer vergeten zijn. En wie zal het gelooven dat in dit uitgelezen gezelschap ook niet een chauffeur zou overblijven, die weet hoe men een viercylinder-auto ineenflikt?
Huxley's helden weten dus niets meer af noch van steenkoolontginning noch van textielnijverheid. Zij stoken hun bakovens met de boeken der bibliotheken en delven de begraafplaatsen open om de lijken der miljardairs en filmsterren van hun gekleede jassen en nylonkousen (die, o wonder, nog best bruikbaar lijken!) te berooven. En, terwijl men nu toch aan het graven is, zijn er geen ‘bijprodukten’ die niet een passende aanwending vinden: de knoken der geraamten worden in fluiten en de schedelpannen in drinkschalen omgezet.
Ik ben overtuigd dat zelfs de directeur van het befaamde Parijsche Grand Guignol, die zeker voor geen horrifieke griezeligheden terugschrikt, nochtans over deze wansmakelijke ‘vondsten’ veeleer zijn latijnschen neus zal ophalen.
Deze berooide post-atomische sukkelaars leven in een soort nazi-communistische maatschappij, onder de hoede van een kaste priester-eunuchen. Hun religie huldigt Belial! De post-atomische mensch is dan toch logisch gebleven. In zijn zakelijke overweging heeft hij consekwent vastgesteld dat het Kwaad heeft getriomfeerd en dat het dus maar best is: goed te staan met het Princiep van alle kwaad: den Booze!
Het past hier terloops te noteeren dat, met deze opvatting, Aldous Huxley in de Vlaamse Letteren reeds een voorlooper had, die niet eens den Tweeden (laat staan den Derden!) Wereldoorlog afwachtte om een profetische aanklacht tot het menschelijk geweten te richten. Ik bedoel Urbain Van de Voorde, in de conclusie van zijn te weinig gekende, visioenaire Verwoeste Steden (aan Ieper en Diksmuide):
Maar onze asch zal zijn op 't hoofd van de volken.
Voor ons gescheurde muren, scheuren ze eens hun gewaad,
als Jehova, verwoed, zond uit nood-zwangere wolken
na den Zoon zijner Liefde, den Zoon van zijn Haat.
Op ons puin, waar het Kruis stortte in met de torens,
rijst dan donkere Galg als Gods nieuw Testament,
wijl de stervende zon, als een stierkop, haar horens
bloedig strekt in het koud firmament.
| |
| |
t Verst geslacht zal bij God geen woningen hebben:
De aarde, naakt, zij zijn krocht. Alle zegen zij vloek.
Gods liefde als een zee begint eindelooze ebbe:
want ons bloedige dood staat gewraakt in zijn Boek.
Het door Huxley aan den wand gemaalde demonisme is trouwens niet zoo bar nieuw! Men herinnere zich de Zwarte Missen der Satanisten, zooals deze van af de zestiende eeuw tot - naar sommigen beweren - zelfs op dezen dag werden gecelebreerd. Maar het satanisme, zooals b.v. Joris Karl Huysmans het in zijn beroemde Là - Bas beschreef, is oneindig meer indrukwekkend dan de potsierlijke karikatuur welke Huxley ons biedt. Door een voor de hand liggende, àl te gemakkelijke inversie, worden bij den auteur van Ape and Essence mythe en ritueel van het Christendom geparodieerd. Het kruisteeken is geworden ‘het teeken der bokshoornen’. Deze methode voert den auteur tot zekere ontsporingen, welke meer potsierlijk en onnoozel dan tactloos zijn, zoodat, naar ik meen, menig braaf Christenmensch zich niet eens meer zal gewaardigen ergernis te voelen over sommige smakeloosheden, zooals daar zijn: wanneer de Verhaler verklaart:
waarop het publiek beaamt:
en de Satanische Bisschop voortvaart met:
Zooals alle religies, legt ook dit Demonisme zijn volgelingen een moraal op, die, zooals te verwachten, haar hoofdbekommernis ziet in de regeling der sexueele verhoudingen. (Opmerkelijk is deze sexueele obsessie bij Huxley die zich meer pathologisch hinderlijk dan liefelijk erotisch manifesteert! Waarom heeft deze veelbelezene zich niet eerder geïnspireerd bij de Fransche conteurs galants dan bij de akelige Duitsche Sexualwissenschaftler's?...
Men zou verwacht hebben dat deze priester-eunuchen, deze hellegedrochten, deze exécuteurs des basses oeuvres van het Legendarische Serpent, dezen postatomischen Adam, Jules Laforgue's verleidelijk kwatrijn in het oor zouden hebben gefluisterd:
| |
| |
Et pour cause, Nom de Dieu!...
Maar nu komt precies de verrassing! In stede van losbandigheid preken deze demonisten de kuischheid aan en leggen de priester-eunuchen een haast absolute sexueele-onthouding op. Wie tegen dit Gebod zondigt wordt levend begraven, na behoorlijk afgezweept te zijn geweest - vermoedelijk opdat de sadistische flaggellantisten ook hun pretje eraan zouden beleven. En opdat het Vleesch, dat zwak is, steeds aan dit taboe zou herinnerd worden, moeten meisjes en vrouwen, het jaar door, schortjes dragen, waarop in helsch-rood het Veto ‘NO!’ staat geborduurd. Ik vrees dat dergelijke ondeugende ‘geestigheden’, die de auteur zich meende te kunnen permitteeren, niet eens meer in de revue van een vijfde rang Music-hall zouden geapprecieerd worden...
Eén maal in het jaar, op Belials dag, wordt het verbod geheven. En wat zich dan voltrekt is natuurlijk de klassieke ‘orgie’, die wij graag in Rubeniaanschen roes hadden zien beschrijven. Helaas! Huxley's pen leek hiertoe niet in staat. Het blijft alles binnen de fatsoenlijke grenzen van den Technicolor en Hays' filmcensuur. Terloops weze er hier op gewezen dat Huxley aan zijn verhaal den niet zeer gelukkigen vorm van een ingebeeld filmscenario heeft gegeven en dat hij het zelfs noodig achtte, om den ‘goeden’ - of naar u belieft ‘slechten’ - smaak der kliënteel te bevredigen zijn geheel satanisch vuurwerk in een stichtelijk happy-end te doen uitsissen.
Wij zouden echter onrechtvaardig zijn met de schraalheid van de fabulatie en het onvermogen der artistieke uitbeelding al te nadrukkelijk te onderlijnen. Stellig bevat Ape and Essence enkele genietbare bladzijden. Daar zijn vooreerst de talrijke uitgelezen citaten uit Shelley's Epipsychidion en verder zelfs filosofische en politieke digressies, die, voor zoover wij konden uitmaken, uitsluitend op het krediet van den auteur mogen geboekt worden.
Men kan wellicht sceptisch staan tegenover de opvattingen van den auteur, waar hij, retrospectief, den Verständigungsfrieden, duurbaar aan Bethmann Hollweg, onzaliger gedachtenis, proneert en dit heilmiddel der Wereldvrede precies door den Satanischen Aartsbisschop laat aanbevelen: ‘Neem b.v. den Eersten Wereldoorlog. Waren het volk en de politiekers niet bezeten geweest, zij zouden onderhandeld hebben over een Vrede zonder overwinnaar en tot een overeenkomst zijn gekomen.’
Meer behartenswaard lijken ons Huxley's beschouwingen over de funeste uitwisseling hunner ondeugden, telkens wanneer twee volkeren, twee beschavingen, twee werelden met mekaar in contact komen. ‘Iedere zijde neemt alleen
| |
| |
het slechtste dat de andere haar kan bieden. Zoo neemt het Oosten het Westersch nationalisme, Westersche bewapening, Westersche films en Westersch marxisme over; het Westen daarentegen neemt het Oostersche despotisme, Oostersch bijgeloof en Oostersche onverschilligheid tegenover het individueele leven over’. En hoe anders had het kunnen zijn!... ‘Het Oostersche mysticisme hadde er zorg kunnen voor dragen dat de Westersche wetenschap doelmatiger werd aangewend; de Oostersche levenskunst hadde de Westersche energie kunnen verfijnen het Westersche individualisme het Oostersche totalitarisme temperen... Het hadde het Rijk der Hemelen op Aarde kunnen zijn!...’ Deze beschouwingen, alsook Huxley's conclusie: ‘Liefde, Vreugde en Vrede: dit zijn de vruchten van den geest die uw essentie is en de essentie der Wereld’ waren zonder twijfel op zich zelf belangwekkend genoeg om een merkwaardig essay te stoffeeren. Waarom heeft de auteur het noodig geacht zijn, in veel opzichten, gezonde opvattingen in het carnavalplunje eener onnoozele fabulatie te steken, waarvoor de vermogens zijner verbeelding te kort schoten? Waarom? Om opnieuw een groot sensatiewerk op de boekenmarkt te gooien? Hoe zei Boileau het weer: Qui ne sut se borner, ne sut jamais écrire!...
***
Nadat bovenstaande beschouwingen geschreven waren, kreeg ik onlangs de gelegenheid om kennis te nemen van den tekst van een interview, uitgezonden door de B.B.C. en in The Listener gepubliceerd onder den titel ‘A World faced with Destruction’; interview in hetwelk Aldous Huxley met John Davenport discussieert over zijn jongste boek.
De auteur legt nog eens den nadruk op de verschrikkelijke moreele en physiologische gevolgen die een atomisch conflikt voor de overblijvende menschheid zou hebben. Niet alleen zouden de overlevenden een diabolische religie aankleven - iets wat voor mij een mindere zorg is, maar stellig den eerwaarden pater Creyghton alsmede de redacteurs der Vlaamsche Linie mismoedig zou stemmen - maar hun afstammelingen zouden, in biologisch opzicht, de funeste beïnvloeding der radioactiviteit ondergaan. De post-atomische menschen - gesteld dat zij door de gammastralen alreeds niet gesteriliseerd zouden zijn - zouden in hun nakomelingenschap vreeselijke mutaties zien ontstaan. In Ape and Essence komt dit hoofdzakelijk hierop neer dat kinderen met veertien vingeren het levenslicht zouden zien. In den roman worden deze misvormden door de satanische priesters, die zich waarschijnlijk herinneren wat hun schoolboekje over de zeden van het oude Sparta vertelde, in jaarlijksche ritueele feesten geslacht. Hoe jammer dat bij deze kerels geen oogenblik de vernuftige overweging opduikt dat deze fenomenen wellicht tot behendige pianisten kunnen opgeleid worden!...
In zijn interview noteert Huxley verder dat dit atomisch conflikt dan nog maar klein hier zou zijn vergeleken met een nog jonger gevaar dat de menschheid bedreigt: de bacteriologische oorlogvoering dis in stilte door de geneeskundi- | |
| |
gen (!) wordt voorbereid. Synthetische microben duizendmaal virulenter dan de verwekkers van pest, cholera en andere supermazelen, zullen ons den nek omdraaien, de lever verpulveren of onze ingewanden doen ontploffen... Wij hebben dat trouwens allemaal reeds elders gelezen; maar blijkbaar loopt de auteur van Ape and Essence thans reeds met het plan rond om ook deze litterair vruchtbare wereldplaag te romanceeren... Wij betwijfelen echter of dit nieuwe boek een grooter artistieke réussite zal zijn. Wij worden in dezen sceptischen twijfel trouwens gesterkt door de vaststelling dat ook Aldous Huxley, zooals blijkt uit voormeld interview, niet blind is voor de beperking zijner litteraire begaafdheid. Zoo verklaarde hij aan den heer Davenport tekstueel:
I don't feel I am really a novelist; it seems to be all a slight fraud, the whole thing, that I am saying something in fictional terms. I think, frankly, a good novelist has to be in some sense rather larger than life. I don't feel that I am larger than life. If you look at figures like Balzac or Dickens or Tolstoy, they were much larger than life. To start with they had colossal physical energy, which, alas, I don't have. You can be, I think, quite a good minor novelist, being life-size and even a little smaller than life. But the big novelist has to have this gargantuan capacity for experience and enjoyment; and unfortunately I don't feel I have that.
Zooals onze vriend Louis-Paul Boon het zou verklaren: nogmaals een geval van ‘geniaal... maar met te korte beentjes’... Maar ditmaal een zoo zeldzaam als sympathiek geval, waar de auteur in oprechte zelfkennis gewillig toegeeft hetgeen de meetlat uitmaakte.
Raymond BRULEZ
|
|